De opstand op Curaçao van mei 1969 is een onderbelichte gebeurtenis in de geschiedenis van het Nederlandse koloniale rijk. Koen Croese behandelt de revolte in Interventie op afspraak, dat onlangs door de Walburg Pers is heruitgegeven.
Sinds de slavenhandel was Curaçao een plek van uitbuiting. Toen Shell in 1914 olievelden ontdekte in Venezuela en een raffinaderij bouwde op Curaçao, ging deze een nieuwe fase in. Shell kocht grote stukken grond op en werd de grootste particuliere grondbezitter. Daarnaast nam Shell controle over de zoetwatervoorziening, ten koste van arme Curaçaoënaars.
Het aantal arbeiders bij Shell groeide explosief, tot bijna 11.000 in 1952. Maar de welvaart was ongelijk verdeeld. De kloof tussen arm en rijk groeide, en er was vrijwel geen vangnet voor wie werkloos werd.
De klassenstructuur was nog steeds koloniaal: wit aan de top, en aan de onderkant kleurlingen en zwarten voor slecht betaald, zwaar werk. De bestuursstructuren veranderden traag, met de Nederlandse vinger in de pap. Pas in 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd.
Shell gebruikte de afnemende vraag naar aardolieproducten na 1948 om de raffinaderij te reorganiseren, en had in 1969 slechts 3000 arbeiders over. Toen de werkloosheid en inflatie stegen, werd de crisis opgevangen door Nederlandse leningen en een poging nieuwe bedrijven aan te trekken. Maar deze voerden een agressieve anti-vakbondspolitiek, terwijl de regering de lonen en cao’s ondermijnde. Ondanks dit ‘gunstige bedrijfsklimaat’ gleed de economie verder onderuit.
Zelfbestuur
Hoewel de elite de mei-revolte niet zag aankomen, was het geen los incident. De combinatie van een recessie met de groeiende eis van zelfbestuur had sinds 1965 ook elders opstanden losgemaakt, zoals op Anguilla, Bermuda, Guadeloupe, Guyana en Jamaica.
Naast de vakbonden speelde een nieuwe maatschappelijke laag een rol: de intellectuele middenklasse. Geïnspireerd door maoïsme en de Cubaanse revolutie bracht een groep rond Stanley Brown het blad Vitó uit. Hij bundelde daarin de groeiende onvrede op Curaçao.
In 1968-69 legde de regering ambtenaren de nullijn op, en schafte de verlofregeling voor onderwijzers af. Een demonstratie van 3000 ambtenaren werd genegeerd.
De directe aanleiding voor de opstand was de cao van Wescar. Deze onderaannemer werkte voor Shell, maar de lonen van arbeiders waren nauwelijks de helft. De vakbond eiste 40 procent verhoging, en riep vanaf 27 mei een staking uit.
Deze verspreidde zich als een olievlek. De arbeiders van Wescar mobiliseerden voor solidariteit. Ze demonstreerden over het Shell-terrein, en riepen de arbeiders op om solidair te zijn. Dat deze daaraan gehoor gaven, maakt de staking uniek. In het Holiday Inn-hotel volgde een zesdaagse staking, en ook de havens kwamen tot stilstand.
Wescar ontsloeg de stakers op staande voet, maar dit vergrootte alleen de woede. Op 29 mei protesteerden 800 mensen bij Shells Post V. De vakbond CFW weigerde een ‘afkoelingsperiode’, omdat bemiddelaars deze steevast gebruikten om verdeeldheid te zaaien.
Toen minister Isa Nederland om militaire steun vroeg, waren binnen een uur 100 mariniers op weg vanaf hun basis Suffisant. De toestemming van de Nederlandse minister kwam later – maar voordat hij de ministerraad had geraadpleegd. De zogenaamde ’noodsituatie’ was voldoende om alle democratie op te schorten.
Climax
De demonstratie van 4000 mensen van Post V naar Punda was een climax. De politie, bang door de massale strijdbaarheid, schoot twee demonstranten dood. Ook stakingsleider Godett werd getroffen. De demonstranten werden razend. Ze staken het paleis van de bisschop in brand, en meerdere luxe warenhuizen. Hun producten, inmiddels onbetaalbaar geworden, werden geplunderd. Dit was de woede van arm tegen rijk.
De regering van Curaçao liet mariniers bedrijven bewaken, stelde een avondklok in en vroeg om extra mariniers. Naast de 225 van de eilanden zelf werden er nog 300 ingevlogen vanuit Nederland.
Intussen werd een nieuwe cao overeengekomen, met een loonsverhoging in twee stappen. De stakingen waren opgeschort. Maar nu zeiden de vakbondsleiders het vertrouwen op in de regering, en gaven een ultimatum van 48 uur om af te treden. Dat gebeurde – ondanks de mariniers.
De revolte inspireerde vele eilandbewoners. Bij de verkiezingen van 5 september won het radicale Frente Obrero Liberashon 30 di Mei bijna 25 procent van de stemmen. Vanaf 2 december werd wederom gestaakt, bij de dienst openbare werken. Hoewel de bonden de acties niet steunden, wonnen de stakers 20 procent loonsverhoging.
Opnieuw organiseerden duizenden arbeiders een stakingsgolf. Ze wonnen ontzag en respect. De openlijke discriminatie nam af, ze mochten Papiamento spreken, en er kwam meer vrijheid voor meningsuiting en vakbonden. De revolte van 1969 was een van de grootse momenten van de arbeiders van Curaçao.
Koen Croese maakt dit in zijn boek toegankelijker dan anderen. Maar zijn hoofdvraag ‘Was dit een interventie?’ is niet de meest interessante om te stellen, en wordt voorspelbaar beantwoord. Deze voormalige trainer van het ministerie van Defensie ziet de geschiedenis uitsluitend van bovenaf en onderbreekt het verhaal helaas met intriges en formaliteiten. Het definitieve boek over de meiopstand van Curaçao moet dus nog komen.
Koen Croese, Interventie op afspraak, Walburg Pers 2012.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.