1. Waarom sociale bewegingen strategisch belangrijk zijn

Sinds vele jaren heeft de Vierde Internationale een praktijk ontwikkeld – en in meer of mindere mate een theoretisch begrip – dat sociale bewegingen, in al hun verscheidenheid, een essentiële rol kunnen en vaak zullen spelen in de strijd voor het socialisme. [leestijd 30 minuten]

Er is een veelheid aan sociale bewegingen: bijvoorbeeld vakbonden, buurtbewegingen, boeren en boerinnen, ecologen, vrouwenbewegingen, LHBTI-bewegingen, inheemse bewegingen, geracialiseerde bewegingen en gehandicaptenbewegingen. Die sociale bewegingen hebben vaak meerdere dimensies: tegen uitbuiting op de werkplek, voor de verdediging van leefruimtes en het leven zelf, en voor bevrijding tegenover onderdrukking (vooral van vrouwen, LHBTI’s, inheemse mensen, geracialiseerde mensen en mensen met een handicap). Onze aanpak is om die verschillende dimensies van strijd te ondersteunen, te versterken en te streven naar een expliciete verbinding van de verschillende aspecten en terreinen van strijd in de richting van een wereldwijde confrontatie met de heersende klassen, die zich baseren op uitbuiting, onderdrukking en de vernietiging van leefruimtes en het leven zelf.

Die bewegingen zijn belangrijk omdat ze de zelforganisatie zijn van degenen die het kapitalistische systeem op verschillende manieren uitdagen. Het proces van zelforganisatie, met name op de werkplek, maar ook in andere collectieve verbanden (onderwijsinstellingen, buurten, plattelandsgemeenschappen, enzovoort of op basis van gedeelde ervaring met onderdrukking) stimuleert de ontwikkeling van klassenbewustzijn in uitdagingen aan het kapitalistische systeem, met name werkgevers en de staat, politisering en het ontwikkelen van het uitgangspunt van een programma voor een uitdaging aan het kapitalistische systeem en de visie op een andere samenleving.

Terwijl een antikapitalistische partij streeft naar de ontwikkeling van een klassenstrijdprogramma als een synthese van de eisen in het belang van de uitgebuitenen en onderdrukten, komt de ontwikkeling en formulering van die eisen het beste van degenen die er het meest direct bij betrokken zijn.

We hebben dat begrip aanvankelijk ontwikkeld in verband met ons werk in de vrouwenbeweging en die benadering is dan ook voor het eerst terug te vinden in teksten die op verschillende congressen en in leidende organen zijn aangenomen over de kwestie van de strijd voor vrouwenemancipatie en onze oriëntatie op het opbouwen van de vrouwenemancipatiebeweging, met name in Deel II, De Vierde Internationale en de strijd voor vrouwenemancipatie, Ons perspectief (1979), Latijns-Amerika: Dynamiek van massabewegingen en feministische stromingen (1991) met name deel III Onze oriëntatie; en West-Europa: Veranderende vormen van de strijd voor vrouwenemancipatie (1991).

In de eerste tekst worden onder andere onze verschillen uiteengezet met diegenen ter linkerzijde die de onderdrukking van vrouwen bagatelliseren door hen alleen als loonarbeidsters te beschouwen en met diegenen die patriarchaat en klassenverhoudingen als parallelle processen zien, wat we nu dual systems theorists zouden noemen.

Zoals het document in reactie op die eerste opstelling stelt: ‘Die visie geeft gewicht en belang aan de strijd van vrouwen alleen in hun hoedanigheid van loonarbeiders op het werk. Het zegt dat vrouwen bevrijd zullen worden, met en door de socialistische revolutie, dus is er geen speciale noodzaak voor hen om zich te organiseren als vrouwen die vechten voor hun eigen eisen. Door de noodzaak voor vrouwen om zich tegen hun onderdrukking te organiseren af te wijzen, versterken ze alleen maar de verdeeldheid binnen de arbeidersklasse en vertragen ze de ontwikkeling van klassenbewustzijn onder vrouwen die in opstand komen tegen hun ondergeschikte status.’

Misschien kan de belangrijkste oriëntatie van deel II van het document worden samengevat in de leus ‘Geen vrouwenbevrijding zonder socialistische revolutie, geen socialistische revolutie zonder vrouwenbevrijding’.

Onze aanvankelijke analyse was te veel gebaseerd op onze ervaring met de vrouwenbeweging in geavanceerde kapitalistische landen, die werd gecorrigeerd en ontwikkeld met name door het werk in de Latijns-Amerikaanse vrouwenbeweging.

Het algemene inzicht dat de specifieke onderdrukkingen niet simpelweg overwonnen kunnen worden door een strijd op de werkplek zonder dat het actieve leiderschap van de bewegingen van de onderdrukten de weg wijst en wijst op de realiteit van specifieke onderdrukkingen, is meer algemeen relevant.

In mindere mate, maar nog steeds in belangrijke mate, zijn we het ook eens geworden over teksten waarin lessen worden getrokken uit de strijd van arme boeren en landarbeiders, uit LHBTIQA+ bewegingen, uit de strijd rond schulden en de bewegingen die daaruit voortkomen, uit de antiglobaliserings- en anti-oorlogsbewegingen en uit inheemse/eerste-natie- en milieubewegingen, en natuurlijk ook over de blijvende rol van vakbonden: Sociale omwentelingen, gevechten en alternatieven, Wereldcongres 2018.

i) Elk van die bewegingen en andere hebben hun eigen specifieke geschiedenis en dynamiek en krachtsverhoudingen. Er zijn een paar belangrijke verschillen tussen sociale bewegingen van onderdrukten en meer algemene sociale bewegingen. In deze tekst proberen we ook een paar algemene principes te schetsen die volgens ons belangrijk zijn.

a) Sociale bewegingen zijn een belangrijke manier om delen van de arbeiders- en volksklasse, waaronder de meest uitgebuitenen, onderdrukten en vaak gemarginaliseerden, te mobiliseren voor sociale verandering – mogelijk ook als onderdeel van revolutionaire verandering. Sociale bewegingen zijn in de eerste plaats de elementaire organisatievorm om zich te verdedigen tegen het systeem op het gebied van sociale, democratische of discriminerende kwesties. Hierbij kunnen ze het actiekader zijn van de uitgebuitenen en hun sociale kracht vertegenwoordigen. Mensen komen in actie rond hun eigen politieke situatie en trekken uit die ervaring meer algemene politieke lessen. Vanuit dat gezichtspunt kan en moet het werk in sociale bewegingen nu een belangrijk gebied zijn voor ledenwerving van onze organisaties – en voor het scholen van kameraden, vooral die uit meer gemarginaliseerde groepen, in massa-werk.

Sociale bewegingen kunnen elkaar beïnvloeden – zo worden klimaatkwesties op veel plaatsen geaccepteerd als onderdeel van de vakbeweging op een manier zoals tien jaar geleden nog niet het geval was. Ze spelen een leidende politieke rol omdat de daaruit voortvloeiende mobilisaties plaatsen zijn van confrontatie met het beleid van kapitalisten en hun regeringen, situaties van onderdrukking of uitbuiting. De cumulatieve crises in de huidige ecologische, democratische en sociale situatie versterken de plaats en het gewicht van sociale bewegingen.

b) Die bewegingen zijn voor ons van strategisch belang omdat die mobilisaties van de arbeidersklasse voor hun eisen de voedingsbodem zijn voor de klassenstrijd en de opbouw van politieke krachtsverhoudingen tegen het kapitalisme. Ze zijn daarom de smeltkroes van antikapitalistische overgangseisen.

c) Ze hebben ook nog een andere strategische dimensie, namelijk de smeltkroes zijn van zelforganisatie, het in eigen hand nemen van hun eigen belangen en politieke actie door de uitgebuitenen en onderdrukten zelf. Hierin schetsen ze hoe een samenleving gebaseerd op radendemocratie, structuren van zelforganisatie op de werkplek, in buurten en in steden eruit zou kunnen zien. Dat betekent niet dat ze voldoende hulpmiddelen zijn om radendemocratie te bereiken – daar is noodzakelijkerwijs een revolutionaire organisatie voor nodig – maar ze zijn een essentiële voorwaarde.

We promoten de principes van de Parijse Commune (roulatie van functies, transparantie in de verantwoording en directe democratie in de besluitvorming) waaraan we de noodzaak toevoegen om de cultuur van live-uitzending van alle onderhandelingsprocessen met regeringen en autoriteiten te hanteren als een manier om een einde te maken aan de antidemocratische cultuur van geheimhouding.

We vechten ervoor dat de bewegingen hun onafhankelijkheid van de machthebbers angstvallig bewaken, ook van partijen die beweren tegen het systeem te vechten. De recente ervaringen van de regeringen van Lula, Syriza, de Arabische Lente en vele andere laten zien hoe belangrijk het is dat de massabeweging er is om de belangen van de uitgebuitenen te waarborgen.

ii) Daarom pleiten we voor de opbouw van sociale bewegingen en interveniëren daarin, strijdend voor eisen en manieren van organiseren die een agenda naar voren brengen die strijdt voor de belangen van mensen uit de arbeidersklasse, strijdend voor een klassenstrijdperspectief dat door de beweging als geheel wordt aangenomen. Onze activisten nemen de houding aan van luisteren naar en leren van andere activisten in plaats van aan te nemen dat wij alle antwoorden hebben.

iii) We vechten voor een zo breed mogelijke democratie binnen sociale bewegingen en hopen dat de meest uitgebuitenen en onderdrukten zoveel mogelijk een stem krijgen voor hun eisen en vertegenwoordiging. Dat betekent dat we ook vechten voor duidelijke structuren en delegatieprocessen – waarbij we zowel de ’tirannie van de structuurloosheid’ als bureaucratisering aanvechten als de beste manier om zoveel mogelijk mensen actief te betrekken.

iv) Terwijl we vechten voor de breedst mogelijke eenheid van de beweging als geheel, nemen we soms deel aan – of creëren zelfs – een organisatie/overleg/netwerk van meer linkse krachten die een gemeenschappelijke publieke interventie ontwikkelt binnen een beweging over alle of enkele belangrijke kwesties. Het is moeilijk om vast te leggen wanneer dat gepast is, maar enkele van de relevante omstandigheden zijn bijvoorbeeld als het bestaande leiderschap gebureaucratiseerd is en niet in staat is om te handelen en/of als het gevaar bestaat dat belangrijke krachten (misschien vooral onder jongeren) hun activiteiten staken wegens gebrek aan succes.

Een andere context waarin we ons samen met anderen zouden kunnen organiseren is als de beweging als geheel niet luistert naar de eisen van belangrijke groepen – zoals inheemse/ First Nation mensen, migranten, transgenders enzovoort. Beslissingen om deel te nemen aan dergelijke structuren of die op te zetten, moeten altijd collectief worden genomen door onze eigen organisatie – hetzij via fracties of commissies om dat werkgebied te coördineren, hetzij via onze leiderschapsstructuren. We moeten regelmatig beoordelen of dat de juiste koers is en of we in staat zijn om onafhankelijk voor onze eigen ideeën te pleiten en dat ook doen waar dat relevant is.

v) We strijden voor de grootst mogelijke coördinatie van sociale bewegingen rond vergelijkbare eisen en thema’s op internationale basis die binnen de beweging breed worden begrepen en op dat moment zinvol zijn. We proberen ervoor te zorgen dat structuren op internationaal niveau niet alleen delen van de bewegingen weerspiegelen die toegang hebben tot financiering – een strijd die gemakkelijker zou moeten worden met de ontwikkeling van technologie die online bijeenkomsten met vertaling mogelijk maakt. We vechten om ervoor te zorgen dat ze echt internationaal zijn en de zorgen en eisen uit alle delen van de wereld weerspiegelen en niet gedomineerd worden door organisaties uit het Noorden.

vi) We vechten ervoor dat alle sociale bewegingen een intersectionele aanpak hanteren zonder hun eigen specifieke eisen uit het oog te verliezen.

vii) We vechten voor samenwerking en wederzijdse steun tussen verschillende sociale bewegingen. We steunden de ontwikkeling van de Wereld Sociale Forums waar de algemene vergaderingen van sociale bewegingen een gelegenheid waren voor gezamenlijke verklaringen die de banden en punten van convergentie van verschillende sociale bewegingen, waaronder vakbewegingen, benadrukten. Nu wordt dat idee het best samengevat in het idee van een ‘beweging van bewegingen’ – maar het idee is nergens echt geconcretiseerd, tenminste niet op internationaal niveau.

viii) In verschillende contexten kunnen bewegingen geconfronteerd worden met de situatie dat partijen die staan voor beleid dat door de bewegingen zelf wordt voorgestaan en waarin activisten en leiders van de beweging zelf actief zijn, in staat zijn om de controle over lokale of zelfs nationale regeringen te verwerven. Bewegingsleiders als activisten van die partijen kunnen dan zelfs verantwoordelijke posten in die regeringen aangeboden krijgen en accepteren. Op dezelfde manier kunnen dergelijke regeringen activisten van niet-gebonden bewegingen posten aanbieden met het argument dat ze de bewegingen zullen ‘vertegenwoordigen’.

Wij stellen dat het standpunt van de bewegingen zou moeten zijn om volledig onafhankelijk te blijven van alle regeringsstructuren. Niettemin kunnen bewegingen geconfronteerd worden met de moeilijkheid hoe ze onafhankelijke massamobilisatie kunnen blijven organiseren tegenover een regering die steun van het volk geniet en die beweert de eisen van de bewegingen te steunen en uit te voeren.

ix) Hoewel we met onze organisatiemethoden binnen sociale bewegingen proberen zo dicht mogelijk bij de basis te staan en politieke onafhankelijkheid van de staat na te streven, zijn we er ook niet op tegen om in bepaalde situaties energie te steken in niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) – of die zelfs op te richten. De afweging of we dat überhaupt doen en of we ermee doorgaan moet collectief worden gemaakt via de democratische structuren van onze organisatie; we moeten beoordelen of de regels die voor hen gelden en de toegang tot financiering per saldo de politieke doelstellingen die hieronder worden beschreven versterken of juist beperken.

x) Wij zijn er voorstander van dat sociale bewegingen de machtskwestie aan de orde stellen. Om dat te kunnen doen zonder verloren te gaan in linksisme of vervangingsdenken, moeten ze breed genoeg zijn om met hun kracht en aard objectief de confrontatie aan te gaan met de macht van de heersende klasse. Dat was bijvoorbeeld het geval bij de Hirak in Algerije, de Arabische revoluties, de Indignados in de Spaanse staat, de boerenbeweging in India en de volksmobilisatie in Chili. In lijn met de grote revolutionaire bewegingen van de vorige eeuw stellen we dat massabewegingen, met structuren van zelforganisatie in het proletariaat in het bijzonder, een alternatieve vorm van macht zijn tegenover die van de bourgeoisie. Klassiek stellen we ter verdediging van dat perspectief de leus van de grondwetgevende vergadering voor, gekoppeld aan overgangseisen, vooral over sociale kwesties – ook al moet dat type leus van geval tot geval worden aangepast.

xi) We geloven dat democratische sociale bewegingen zich moeten blijven organiseren, zelfs na de machtsovername, en zeker na het inwilligen van hun belangrijkste eisen of een regeringswisseling in een ‘progressieve’ richting. We wijzen bijvoorbeeld op de belangrijke ervaring van de vrouwenbeweging in Nicaragua die vocht tegen de corruptie van de oorspronkelijke Sandinistische revolutie en voor de eisen van vrouwen in het bijzonder. Het wordt ook benadrukt door de moeilijkheden van de landloze beweging in Brazilië in de strijd voor echte landbouwhervormingen tegen de Lula-regering in 2005/2006.

2. Reactionaire sociale bewegingen

Binnen onze traditie hebben we de neiging om sociale bewegingen als van nature progressief te beschouwen. We moeten echter niet negeren dat radicaal rechts een hele traditie heeft in het organiseren rond sociale vraagstukken. Kameraden in de Arabische wereld hebben vaak gesproken over de traditie van fundamentalisten die sociale diensten organiseren voor de armste delen van de samenleving om te voorzien in voedsel, medicijnen enzovoort waar de staat dat niet doet. Dat is ook een ervaring die kameraden in Pakistan hebben opgedaan en nog meer in India – waar de BJP en haar voorgangers op die basis zijn gebouwd. Evangelische christenen in Brazilië hadden een vergelijkbaar traject in het ‘organiseren’ in de favela’s. Pegida is een ander voorbeeld, net als anti-vax organisaties in het Noorden en internationale anti-abortus bewegingen.

Over het algemeen hebben die bewegingen geen democratie, maar lijken ze meer op ‘front’-organisaties voor extreemrechtse politieke partijen. Waar hun fundamentele eisen reactionair zijn, hebben we natuurlijk niets met hen te maken, maar er kunnen situaties zijn waarin we deel uitmaken van een gemeenschappelijke mobilisatie rond eisen die we steunen, terwijl we proberen hun basis te winnen voor een echte sociale beweging gebaseerd op democratie en een meer omvattend en positief programma. In andere situaties kunnen sociale bewegingen waaraan wij deelnemen er de voorkeur aan geven om hun eigen mobilisaties op te roepen die hetzelfde proberen te bereiken – het is een kwestie van het beoordelen van de krachtsverhouding en het feit dat we niets willen doen dat die reactionaire bewegingen geloofwaardigheid geeft.

In ieder geval versterkt dat de noodzaak om deel uit te maken van sociale bewegingen en daarbinnen te vechten om eisen en programma’s te bevorderen die het kapitalistische beleid en de kapitalistische organisatie van de samenleving uitdagen, die democratie en solidariteit organiseren, tegenover racistische of reactionaire programma’s die extreemrechtse ideeën kunnen proberen te implementeren die de kapitalistische belangen versterken.

3. Fouten op links

Helaas is onze benadering van sociale bewegingen niet universeel bij radicaal links. Er is een lange traditie van stalinistische en maoïstische organisaties om frontorganisaties op te zetten, die niet als hoofddoel hebben om de strijd voort te zetten, maar om als doorgeefluik voor hun eigen partijen te fungeren, in plaats van naar eenheid strevende sociale bewegingen op te bouwen. Hoewel een dergelijke aanpak niet op dezelfde manier wordt getheoretiseerd door andere organisaties op radicaal links, hebben zowel de IST (met de Britse SWP als middelpunt) als het CWI (met de Britse Socialistische Partij als middelpunt) vaak de neiging gehad om dezelfde aanpak te gebruiken.

In die laatste gevallen is de andere tendens dat hun investering van vooraanstaande activisten in die projecten sporadisch is – en iedere keer – gebaseerd op hun oordeel, niet op het objectieve belang van de kwesties waarrond gemobiliseerd wordt, maar op hun potentieel om leden te winnen.

Dat geldt ook voor sommige organisaties die niet precies binnen hetzelfde kader vallen – en waarbinnen sommige van onze kameraden werken.

Soortgelijke dingen gebeuren in elk continent en waarschijnlijk in elk land, wat problematisch is omdat het de potentiële eenheid van de relevante beweging ondermijnt, maar ook omdat het heel radicaal links een slechte naam geeft binnen die sociale bewegingen.

Tegelijkertijd moeten we waken voor het tegenovergestelde gevaar; dat onze steun voor de autonomie en democratie van sociale bewegingen er niet toe leidt dat we er niet in slagen onze algemene politiek te promoten en activisten voor onze organisatie te winnen.

4. Algemene gevaren in de bewegingen

a) Bureaucratisering/gebrek aan democratie

Er is een reëel gevaar van bureaucratisering in elke sociale beweging, tenzij degenen die actief zijn aan de basis echt invloed hebben op de richting van de organisatie. Dat geldt zelfs voor sociale bewegingen waar geen betaalde krachten zijn of waar de materiële omstandigheden van de betaalde krachten weinig verschillen van die van de onbetaalde vrijwilligers. Als er nieuwe organisaties worden gestart, is dat meestal omdat er een dringend gemeenschappelijk doel is, wat betekent dat veel mensen geen aandacht besteden aan die kwesties – maar als er eenmaal fouten zijn gemaakt, is het moeilijker om ze daarna te veranderen en is de kans groot dat ze hun vermogen om zich op de lange termijn te handhaven ondermijnen. Als organisaties groter worden, is het gevaar groter omdat de structuren logger worden. En sommige organisaties staan vijandig tegenover discussies over manieren om die gevaren te vermijden, omdat ze zich gaan richten op lobbyen en het beïnvloeden van politici of grotere ngo’s.

b) Cliëntelisme en zelfhulp

In de tekst op het wereldcongres in 1991, Latijns-Amerika: Dynamiek van massabewegingen en feministische stromingen werd gewezen op de gevaren van zowel cliëntelisme dat wil zeggen de verwachting dat steun voor (een deel van) de eisen van de beweging zal worden beantwoord door steun voor de politieke partij die dat doet, als zelfhulp: dat wil zeggen de beweging die diensten verleent die de samenleving als geheel gratis zou moeten verlenen:

Eisen stellen aan de staat met betrekking tot sociale en politieke problemen heeft het enorme voordeel dat de verantwoordelijkheid daar wordt gelegd waar hij hoort te liggen, namelijk bij de samenleving als geheel en haar instellingen, en geeft massa-acties gemakkelijker een politiek karakter. Succesvolle strijd en mobilisatie bevorderen zowel hun algemene bewustzijn als hun kracht en vertrouwen in zichzelf. De praktijk heeft ons echter geleerd dat vertrouwen op de staat niet zonder gevaren is. Aan de ene kant kan er een cliëntelistische dynamiek ontstaan en aan de andere kant kunnen vrouwen bij het gedeeltelijk inwilligen van bepaalde eisen opgaan in administratieve taken van dienstverlening.

Het lijkt ons dat dergelijke gevaren, waartegen men zich volgens de tekst het best kan beschermen door te strijden voor een zo grondig mogelijke democratie in de beweging, moeilijkheden zijn waar alle sociale bewegingen, vooral in de landen van het Zuiden, waarschijnlijk aan ten prooi zullen vallen.

Tegelijkertijd zijn we ons ervan bewust dat bewegingen die zich organiseren om in de onmiddellijke behoeften van mensen te voorzien, soms essentieel kunnen zijn om meer krachten tot activiteit aan te zetten, bijvoorbeeld de activiteit van kameraden in Pakistan die voedsel verschaffen aan vrijgelaten politieke gevangenen die geen andere middelen van bestaan hadden en waar zij de enige kostwinner zijn voor hun gezinnen terwijl ze in de gevangenis zitten. Die vormen van voorafbeelding kunnen bij andere gelegenheden met succes druk uitoefenen op de staat om diensten te verlenen op een permanente en/of bredere basis. Bijvoorbeeld in Groot-Brittannië in de jaren 1970 voerden vrouwenbevrijdingsgroepen campagne voor gemeenschapszalen en in sommige gevallen bezetten ze geschikte leegstaande gebouwen en richtten ze die zelf op, wat ertoe leidde dat dergelijke diensten door een aantal gemeenteraden werden ingevoerd.

c) Versnippering

Hoewel we voorstander zijn van de convergentie van strijd en wederzijdse steun – wat soms ‘een beweging van bewegingen’ wordt genoemd – betekent dat niet dat bewegingen eisen aannemen over alle kwesties. Het is bijvoorbeeld uitstekend dat er binnen La Via Campesina vrouwen- en jongerenafdelingen zijn en specifieke evenementen die inspelen op hun specifieke behoeften als onderdeel van de campagne rond land- en voedselsoevereiniteit. Aan de andere kant hebben sommigen binnen Ende Gelände, de directe milieuactiebeweging in Duitsland, gesuggereerd dat ze een standpunt moet innemen over alle politieke kwesties, wat het risico met zich meebrengt dat de beweging versnippert en afstompt.

d) Linksisme

We moeten er ook voor zorgen dat we vechten tegen de linkse logica binnen sociale bewegingen, die gekenmerkt wordt door: een permanente zoektocht naar radicaliteit omwille van de radicaliteit (in de politieke lijn en in de strijdmethoden); de weigering van compromissen en van elke alliantie met andere progressieve groepen van sociale bewegingen, die als niet radicaal genoeg worden beschouwd; en een loskoppeling van en wantrouwen naar het klassenbewustzijn van de massa’s. In een periode die gekenmerkt wordt door een afname van revolutionaire bewegingen, heeft dat soort logica de neiging om belangrijker te worden, in een poging om de relatieve zwakte van massabewegingen te compenseren met abstract radicalisme.

5. De opkomst en ondergang van de antiglobaliseringsbeweging

Het hoogtepunt van de coördinatie van sociale bewegingen op internationaal (en regionaal) niveau vond tot nu toe plaats door de ontwikkeling van de Wereld Sociale Forums (WSF) en de regionale forums die ook ontstonden. Het WSF vond voor het eerst plaats in Porto Allegre Brazilië in 2001 en liep jaarlijks tot 2016. De terugtrekking van zowel de Wereldvrouwen demonstratie als La Via Campesina uit de Wereldraad van het WSF rond 2005 was zowel een weerspiegeling van als een bijdrage aan het afnemende belang van het WSF.

De deelnamecurve van het forum was ongelijk – tot op zekere hoogte een afspiegeling van de curves van de grote sociale bewegingen die erbij betrokken waren, maar ook van meer algemene politieke ontwikkelingen. De context was eerst de cyclus van strijd tussen 1995-2005 en daarna de cyclus daarna. Het is opmerkelijk dat noch de strijdcyclus die leidde tot de ontwikkeling van de indignados/bezettingsbewegingen, noch de opkomst van de Arabische lente het WSF als belangrijk referentiepunt had en leidde tot permanente sociale bewegingen met internationale coördinatie.

De politieke context van de vroege forums omvatte belangrijke ontwikkelingen in Latijns-Amerika – voortbouwend op, maar slechts een deel centraliserend van het werk van de Encuentros in de nasleep van de Zapatista opstand in Chiapas in 1994, de groei van de PT die leidde tot de eerste verkiezing van Lula in 2003, de massale demonstratie tegen de WTO in Seattle – waarbij ook een aanzienlijk aantal vakbondsleden betrokken was – en de mobilisaties tegen de Wereldbank, het IMF en de G8 (Washington in april 2000, Praag in september 2000, Genua in juli 2001) met name in Noord-Amerika en Europa.

Een derde belangrijke impuls voor een aantal van de eerste forums was de ontwikkeling van een heel belangrijke internationale anti-oorlogsbeweging die vanaf de herfst van 2002 protesteerde tegen de invasie van Irak – voorafgaand aan de invasie in maart 2003 en daarna nog steeds. De mate waarin politieke ontwikkelingen na de val van de Berlijnse muur een debat op gang brachten over alternatieven voor het kapitalisme is het onderzoeken waard. Die stromingen waren niet de enige grote organisaties die vanaf het begin betrokken waren bij het WSF. Andere belangrijke organisaties waren onder andere CADTM (opgericht in 1990 in België), La Via Campesina (opgericht in België 1993), Attac (opgericht in Frankrijk 1998) en de Wereldvrouwendemonstratie (opgericht in Quebec in 2000).

Vakbonden en vakbondsleden steunden het project, waaronder de CUT uit Brazilië, de KCTU uit Zuid-Korea, WOSA uit Zuid-Afrika, de Franse CGT en FSU, Duitse vakbonden van de DGB zoals IG Metall en ver.di, de Belgische bonden ABVV en CSC, uit Groot-Brittannië UNITE en RMT, uit Italië FIOM, Amerikaanse bonden van de AFLCIO rond Labor Notes en de stroming van revolutionair syndicalistische bonden (CGT van de Spaanse staat, de Italiaanse COBAS, STI en USB, uit Brazilië CONLUTAS, uit Argentinië CTA, SUD Solidaires uit Frankrijk, nu deel van het International Labour Network of Solidarity and Struggle).

Na het eerste forum in 2001 stelden de Braziliaanse organisaties die het forum organiseerden een ‘Handvest van principes’ op. Twee dingen verdienen commentaar: ten eerste de houding ten opzichte van politieke partijen (die in de tekst bijna altijd worden samengevoegd met regeringspartijen) bijvoorbeeld: ‘Noch partijvertegenwoordigingen, noch militaire organisaties mogen deelnemen aan het forum. Regeringsleiders en leden van wetgevende lichamen die de verplichtingen van dit Handvest aanvaarden, kunnen worden uitgenodigd om op persoonlijke titel deel te nemen.’ Verder konden partijen geen workshops organiseren als onderdeel van het forum of stands hebben op het terrein. Maar de verklaring weerspiegelt ook een groei van autonomistische ideeën binnen de beweging die het idee van parallelle macht benadrukken in plaats van de noodzaak om de staat te confronteren en te ontmantelen. De slogan Another World is Possible kon en werd gesteund door stromingen met verschillende benaderingen van dit en andere debatten.

Een tweede verklaring verbood de fora als zodanig om verklaringen af te leggen, maar creëerde tegelijkertijd ruimte voor sociale bewegingen die dat wel konden en deden. De FI heeft veel middelen gestoken in de antiglobaliseringsbeweging, de anti-oorlogsbeweging en in andere bewegingen die betrokken waren bij het proces van het Sociaal Forum en in het WSF zelf. In het bijzonder hebben onze kameraden een belangrijke rol gespeeld in het bijeenroepen van de vergadering van sociale bewegingen, die belangrijke verklaringen heeft afgelegd tussen 2005 en 2015, die enigszins op afstand stonden van het forum zelf, maar desalniettemin een impact hebben gehad.

We moeten proberen te beoordelen in hoeverre de relatieve afname van de beweging in deze vorm het gevolg was van wendingen in de internationale politieke situatie (bijvoorbeeld de teruggang van de Roze Golf (van linkse egeringen in Latijns Amerika), de opkomst van nieuw extreemrechts, de teruggang van de anti-oorlogsbeweging etcetera) en in hoeverre een gevolg van strategische fouten van het leiderschap/de dominante politieke stromingen in de beweging.

6. Conclusie

Deze tekst bouwt voort op onze eerdere collectieve discussies over het belang van sociale bewegingen in de strijd voor het socialisme: hun strategisch belang in het mobiliseren en politiseren van lagen van de uitgebuitenen en onderdrukten en hun ontwikkeling van programmatische elementen en eisen die ons eigen programma verrijken. Dat is een aanpak die een belangrijke winst is voor onze politieke stroming gedurende tientallen jaren en het is een belangrijke taak om die aanpak systematischer te documenteren. Om het meest uitgebreide resultaat te bereiken dat ook buiten het congres zelf van invloed is op onze theorie en praktijk, hebben we een bredere discussie nodig.

Het is belangrijk om aanvullende bijdragen te ontvangen over de theoretische en praktische conclusies van dat werk. We kunnen al een aantal thema’s aangeven die verder uitgewerkt moeten worden:

– arbeidersbewegingen van arme boeren, landarbeiders en boeren dagen de veronderstellingen van vroege marxisten over de strategische relatie tussen het proletariaat en de boerenstand uit;

– de strategische rol van inheemse gemeenschappen en hun essentiële bijdrage aan andere sociale bewegingen zoals de vrouwen- en/of milieubeweging;

– waarom de anti-schuldenbeweging er in het bijzonder in geslaagd is haar internationale bereik uit te breiden in een periode waarin andere bewegingen zich terugtrokken of hun focus en/of organisatievormen ingrijpend moesten veranderen.

– de rol van reactionaire sociale bewegingen – misschien vooral uit Azië en Noord-Afrika;

– de huidige krachtsverhoudingen in de vrouwen- en LHBTIQA+-bewegingen en eventuele nieuwe theoretische uitdagingen waar we voor staan.

We merken ook op dat onze collectieve discussie over twee specifieke kwesties van onderdrukking – rond racisme en racialisering en rond handicaps – onderontwikkeld is.

Het eerste is bijzonder complex omdat de geschiedenis van zelforganisatie niet alleen heel verschillend is in verschillende delen van het Zuiden, maar ook binnen het Noorden (omdat het niet om dezelfde bevolkingsgroepen gaat). Verschillende historische en actuele factoren, zoals de aard van de koloniale verhoudingen, de aanwezigheid van een prekoloniale kolonisten-indianenbevolking, een Afro-afstammelingenbevolking als gevolg van een slaveneconomie, de verschillende vormen en oorzaken van migratiebewegingen, geven allemaal vorm aan hoe racisme wordt ervaren en aan de vormen van antiracistische strijd en bewegingen. Tegelijkertijd zijn onze antwoorden op de uitdagingen van zwart radicalisme en zwart marxisme onderontwikkeld. Tot slot hebben we de kruising tussen inheemse en zwarte zelforganisatie, die bijvoorbeeld in Brazilië belangrijk is, niet verzameld. Ook hier zou het belangrijk zijn om bijdragen te hebben over die kwesties.

Op het gebied van handicaps is er een grote hoeveelheid theorie vanuit een marxistisch perspectief door gehandicapten vanuit de gehandicaptenbewegingen en individuele activisten en academici. Er zijn echter minder kruispunten tussen gehandicaptenbewegingen en andere sociale bewegingen, hoewel er gehandicaptenorganisaties zijn die intersectioneel zijn, met name gehandicapte vrouwenbewegingen. Ondanks historische zwakheden in het organiseren van gehandicapten en in het deelnemen als gehandicapten of in solidariteit met gehandicaptenbewegingen van links als geheel, is het belangrijk dat we consequente voorvechters zijn van het sociale model van handicap. Het sociale model van invaliditeit stelt dat niet de beperkingen zelf de oorzaak zijn van de onderdrukking van gehandicapten.

Handicaps zijn veeleer de sociale uitsluiting van gehandicapten als gevolg van de behoeften van de kapitalistische samenleving. Wij steunen de autonome zelforganisatie van gehandicapten en we moeten er ook voor vechten dat alle sociale bewegingen en links georganiseerd worden op een manier die zo toegankelijk mogelijk is voor gehandicapten om hun inclusie in links te verzekeren – dat betekent solidair zijn met de eisen van zowel gehandicapten als hun organisaties en hun gekozen tactieken en eisen. Dat is een gebied waar sommige van onze organisaties aan werken en hun ideeën ontwikkelen – en we verwelkomen bijdragen over die theorie en praktijk.

Het is onvermijdelijk dat sociale bewegingen ontstaan en opnieuw gevormd worden in de context van crisis en omwenteling, dus het is goed mogelijk dat er veel nieuwe vragen te beantwoorden zijn.

Het zou nalatig zijn om voorbij te gaan aan de belangrijke ontwikkeling van de solidariteitsbeweging met het Palestijnse volk die sinds 7 oktober 2023 en de genocidale reactie van de Israëlische staat daarop is ontstaan. We hebben een aantal evaluaties gemaakt van de sterke punten van de beweging – waaronder de internationale verspreiding, de jongeren en de feminisering van haar leiderschap, de groeiende kracht van de Joodse participatie in solidariteit met het Palestijnse volk en de positieve relatie van die solidariteitsbeweging met andere sociale bewegingen – maar ook van haar zwakke punten – met name het relatieve gebrek aan kracht in de Arabische wereld en natuurlijk de erbarmelijke krachtsverhouding voor het Palestijnse volk als geheel. Die beoordelingen moeten verder ontwikkeld en/of bijgewerkt worden in reactie op latere ontwikkelingen.

Het begrip van en de oriëntatie op sociale bewegingen dat hier ontwikkeld is, vormen de basis voor onze politieke activiteiten als Vierde Internationale op nationaal en internationaal niveau.

Bijlage 1

De feministische vrouwenbeweging.

In 2021 nam de Vierde Internationale een resolutie aan ‘De nieuwe opleving van de vrouwenbeweging‘. Hoewel dit iets van vóór het huidige document dateert, blijft het nuttig als aanvulling op de huidige staat van de beweging.

Bijlage 2

LHBTIQA+ organisatie

Deze bijlage pretendeert niet een totaalbeeld te geven van de staat van de LHBTIQA+ strijd of beweging, maar om een aantal sleutelfactoren te schetsen waar de beweging en links nu mee te maken hebben, gebaseerd op onze collectieve maar beperkte ervaring.

1. Op het niveau van de houding van de heersende klassen bevinden we ons op een tegenstrijdig punt wat betreft de LHBTIQA+ politiek, zoals we dat tot op zekere hoogte ook zijn met andere sociale kwesties. Aan de ene kant zijn homofobe, misogyne en vooral transfobische politiek centrale mobilisatoren voor belangrijke extreemrechtse bewegingen. Trump en degenen om hem heen zijn hiervan het meest zichtbaar, maar we moeten de rol van evangelische christelijke stromingen in Afrika en Latijns-Amerika of de aanvallen op de ouderschaps- en adoptierechten van paren van hetzelfde geslacht in het Italië van Meloni niet bagatelliseren.

Aan de andere kant beweren andere staten LHBTIQA+ rechten te verdedigen binnen een ‘mensenrechten’ kader, terwijl ze zich richten op het idee dat i) het LHBTIQA+ gezin (net als heteroseksuele gezinnen) de overheidsdiensten kan vervangen bij het bieden van sociale reproductie ii) de roze markt een nuttige plek is voor het kapitaal om winst te maken. Die tendens, die al tientallen jaren bestaat, past zich aan de extreemrechtse agenda aan, zij het niet zo grotesk als op het gebied van migratie. Tegelijkertijd is het altijd al een agenda die het meest gericht was op en tegemoet kwam aan cis homoseksuele mannen.

2. De LHBTIQA+ beweging heeft heel weinig internationale structuren of evenementen, wat het moeilijk maakt om de politieke krachtsverhoudingen te beoordelen. Dat wordt nog verergerd door het feit dat het World Social Forum en de bijbehorende regionale fora, die radicale groepen binnen de beweging enige focus boden, niet meer op dezelfde manier functioneren. Toch zijn er enkele algemene trends die we kunnen waarnemen.

3. Negatief is dat we de ontwikkeling van een zichtbare antitrans stroming moeten opmerken. Er zullen effectievere manieren gevonden moeten worden om daar tegenin te gaan. Die tendens beperkt zich helemaal niet tot lesbiennes, homo’s en heel af en toe bi’s – veel van de meest prominente figuren zijn cis-vrouwen – en is vaak een minderheid onder activisten, maar is desalniettemin zeer schadelijk. En politiek gezien kunnen we zien hoe het in het bredere plaatje past, waarbij sommigen het blijkbaar graag eens zijn met extreemrechtse activisten en tegelijkertijd een visie van ‘seksrechten’ willen promoten die inspeelt op opvattingen over gender en seksualiteit als vaststaand (soms door God gegeven), waarin de noodzaak om kinderen en jongeren te ‘beschermen’ doorklinkt en die diepe verdeeldheid zaait. De meeste van die stromingen zijn ook negatief over seks en zeer vijandig tegenover mensen die zich identificeren als sekswerkers.

4. Aan de positievere kant zijn er echter een aantal ontwikkelingen te melden:

i) Ondanks de groei van extreemrechts is er onder jongeren in veel contexten een positievere houding ten opzichte van mensen die seksualiteit en genderexpressie onderzoeken. Dat heeft geleid tot de ontwikkeling/verspreiding van nieuwe identiteiten zoals non-binair en a-gender die in eerdere perioden niet echt op dezelfde manier bestonden en in sommige contexten tot enigszins aparte sociale formaties voor transvrouwen en transmannen. Er zijn hier enkele gevaren in termen van fragmentatie – verergerd door het feit dat lessen uit eerdere periodes van strijd geen sterke kanalen hebben om ervaringen door te geven. Verder kan de mate van atomisering en isolatie die het laatkapitalisme aan de gemarginaliseerde groepen oplegt, leiden tot sektarisme dat voortkomt uit frustratie.

ii) Sommige lessen en manieren van organiseren die naar voren kwamen rond hiv/aids, vooral in geavanceerde kapitalistische landen, hadden invloed op sommige van de meer positieve collectivistische organisatievormen als reactie op de covid pandemie in termen van vechten voor staatsvoorzieningen om degenen die het meeste risico lopen te beschermen. M-Pox had niet echt dezelfde impact, maar in een wereld waar de milieucrisis betekent dat andere pandemieën onvermijdelijk zijn, moeten we hierop voortbouwen.

iii) De zichtbare betrokkenheid van veel queer activisten, waaronder trans- en lesbische activisten, bij campagnes om de strijd voor lichamelijke autonomie te verdedigen en uit te breiden. De strijd voor de verdediging en uitbreiding van abortusrechten in de wet en in de praktijk blijft cruciaal in veel gebieden en continenten. Tegelijkertijd heeft de betrokkenheid van queer activisten bij die campagnes vaak geleid tot bredere steun voor de strijd van trans mensen, met name trans jongeren, voor transgender gezondheidszorg.

iv) Tijdens de Black lives Matter beweging was de zichtbaarheid van specifieke vermelding van Black Trans Lives bijzonder bemoedigend. We zijn niet in staat om conclusies te trekken over wat dat zegt over de relatie tussen Black/Indigenous/Queer en Trans-bewegingen in verschillende gebieden.

v) Radicale queer en feministische activisten zijn vaak zichtbaar in solidariteit met Palestina, waarbij ze de pinkwashing van de Israëlische samenleving onder het mom van het onmiskenbare seksisme en heteroseksisme van Hamas hebben verworpen. Die activisten wijzen er terecht op dat Palestijnse vrouwen en LHBTIQA+ mensen evenzeer het slachtoffer zijn van Israëlische genocide, dat de onderdrukking van Palestijnse LHBTIQA+ mensen onder Israëlisch bewind (binnen en buiten de ‘Groene Lijn’) wordt verergerd door de apartheidswetten die hen als Palestijnen als doelwit hebben, en dat de Israëlische samenleving verre van een model van vrouwen- of LHBTI-rechten is, zelfs in vergelijking met kapitalistische democratieën in West-Europa of Amerika.

Die organisaties en bewegingen bouwen voort op het werk dat al langere tijd wordt gedaan door zowel queer activisten en organisaties uit de regio als degenen die werkzaam zijn binnen de internationale solidariteitsbeweging, maar zijn veel duidelijker geworden nu de beweging het afgelopen jaar internationaal is gegroeid. Hoewel er in sommige landen spanningen zijn geweest (bijvoorbeeld aanvankelijk in Denemarken), is dat over het algemeen een ontwikkeling geweest die een belangrijk deel van de queerbeweging zichtbaarder heeft gemaakt dan voorheen, duidelijk gericht op een anti-imperialistische aanpak en toegankelijker voor gemeenschappen die er voorheen misschien van waren afgeschermd. De punten die door die activisten naar voren zijn gebracht, moeten worden geïntegreerd in het discours van de bredere solidariteitsbeweging.

Bijlage 3

Antiracisme

Op het gebied van racisme en racialisering is het, ondanks de moeilijkheden die in de conclusie worden genoemd, nuttig om op te merken dat twee belangrijke wereldgebeurtenissen die bewegingen sterk beïnvloedden en verdeelden: de ‘Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid’ van de Verenigde Naties in Durban in 2001 en de aanslagen van 11 september 2001.

Op de Conferentie van Durban draaiden de verhitte debatten en tegenstrijdige beweringen om de vraag of zionisme een vorm van racisme was, of de toename van antisemitisme te wijten was aan de onderdrukking van de Palestijnen door de verschillende regeringen van de Israëlische staat, de eis voor een individuele verontschuldiging van elke staat die zich in het verleden met slavernij heeft ingelaten en de erkenning van slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid, met herstelbetalingen; de herbevestiging van de rechten van vluchtelingen en de noodzaak om etnische, culturele, taalkundige en religieuze minderheden te beschermen; discriminatie van Roma en woonwagenbewoners; en expliciete erkenning van het verband tussen seksisme en racisme.

De aanslagen op de Twin Towers van het World Trade Centre in New York werden van hun kant gebruikt als voorwendsel om een nieuwe vorm van racisme te versterken, die in sommige landen (Frankrijk en België) maar moeilijk als zodanig herkend zou kunnen worden: Islamofobie. We zijn getuige van twee grote verschuivingen in de strijd tegen racisme: in de jaren 1990, het opgeven van biologisch racisme (er zijn geen verschillende menselijke rasssen), om vervangen te worden door cultureel racisme; en later, religieus racisme; en in de jaren 2000, het inhalen van moreel antiracisme, gebaseerd op antiracisme van de staat en zijn strijd tegen vreemdelingenhaat (stereotypen en vooroordelen) en interpersoonlijke discriminatie, door een meer radicale beweging, gedreven door jongere generaties geracialiseerde mensen. Zij willen de confrontatie aangaan met institutioneel, systemisch en structureel racisme, vooral dat racisme dat ontwikkeld is door de staat, zijn apparaten en zijn regeringen.

In 2020 schudde een derde gebeurtenis de antiracisme-scene wakker: Black Lives Matter, de grootste antiracistische mobilisatie sinds de jaren zestig en de strijd van zwarte Amerikanen voor burgerrechten. Over de hele wereld gingen honderdduizenden demonstranten de straat op om radicale en blijvende veranderingen te eisen in de positie van zwarte en Afro-afstammelingen in onze samenlevingen (dekolonisatie van geest, onderwijs, musea en openbare ruimten). Die strijd legde vooral de nadruk op politiegeweld en racistische praktijken.

Vanaf nu moet de strijd tegen racisme betrekking hebben op alle vormen van racisme: etnische en religieuze minderheden; migranten/asielzoekers en afgewezen asielzoekers; antisemitisme, islamofobie, negrofobie en romanofobie (in ieder geval in Europa). Terwijl we de zelforganisatie van onderdrukten en geracialiseerde mensen steunen, moeten we proberen die strijd te verenigen in een radicale, brede, pluralistische en naar eenheid strevende beweging (convergerende strijd), terwijl we een intersectioneel-marxistische benadering verdedigen.

Het is aan ons om de verbanden te leggen tussen imperialistisch beleid en oorlogen om dictaturen te steunen en grondstoffen te controleren en/of te plunderen voor Westerse, Russische en Chinese multinationals; structureel aanpassingsbeleid en schulden in het mondiale Zuiden, de opwarming van de aarde, enzovoort, evenals de verschillende oorzaken van migratie naar de metropolen. Vandaar het belang van het openstellen van grenzen en het verdedigen van de vrijheid van verkeer en vestiging, terwijl we tegelijkertijd eisen dat de landen van het Zuiden hun intellectuelen mogen ontwikkelen en behouden.

Ten slotte betekent vechten tegen fascisme vechten tegen de extreemrechtse partijen en alle structuren (media, staatsbeleid, regeringspartijen) die helpen om hun aanwezigheid en hun ideeën in de politieke arena te normaliseren. Dat betekent strategisch (op de lange termijn) en tactisch (op de korte termijn) nadenken over onze allianties om de fascistische dreiging te bestrijden. Wat essentieel is in onze antifascistische strijd, is om dat verband te leggen tussen de primaire doelwitten van autoritaire staatsmaatregelen en repressie, en de specifieke doelwitten van extreemrechts: migranten en geracialiseerde mensen, vrouwen, LHBTQIA+ mensen, etnische en religieuze minderheden, en vakbondsleden en andere linkse activisten.

We zullen onze antifascistische strijd niet kunnen versterken zonder de aanwezigheid van degenen die die onderdrukkingen het meest gewelddadig ervaren, en het is noodzakelijk om het belang van racisme in de samenleving in het algemeen en in de fascistische ideologie te erkennen om ons te kunnen verzetten tegen die onderdrukkingen.


Deze resolutie werd door het 18e Wereldcongres aangenomen met 107 stemmen voor, 12 tegen, 3 onthoudingen en 9 niet-stemmers.

Gepubliceerd op Fourth International. Nederlandse vertaling redactie Grenzeloos.

Foto: Betoging op 8 maart 2025 in Brussel. CC: Gauche anticapitaliste / CC BY-NC-SA 4.0