Op 30 juni deelden twee bekende biologen een podium in de Nationale Opera te Amsterdam: neuropsycholoog Dick Swaab en primatoloog Frans de Waal. Beiden zien zichzelf als darwinisten, maar de conclusies van hun eigen werk lopen soms flink uiteen. Welke handvatten biedt hun onderzoek om iets te begrijpen van de mens?

Wetenschapsjournalist Martijn van Calmthout leidde het gesprek tussen de wetenschappers. Met zijn opzet om ‘raakvlakken en snijpunten’ tussen de twee denkers in beeld te brengen, voerde hij via de actualiteit en hun werkplekken naar de inhoud.

Frans de Waal is een van oorsprong Nederlandse primatoloog, die momenteel werkt aan het Yerkes National Primate Research Center in Atlanta. Hij heeft vele boeken geschreven, en houdt lezingen. Dick Swaab is onder meer hoogleraar neurobiologie aan de UvA en de Zhejiang Universiteit in Hangzhou, China. Zijn boek Wij zijn ons brein – een bestseller – is een bijbel voor biologisch deterministen. Er is ook een opvolger.

De uiteenlopende politieke en wetenschappelijke ankers van beide onderzoekers brengt hen tot uiteenlopende inzichten – sommige desastreus, sommige hoopgevend. Het debat bracht deze tegenstellingen subtiel naar voren, maar hun werk leidt tot een volkomen andere visie op mens én dier.

De bioloog Steven Rose, die al decennia de opkomst van het reductionisme (synoniem van determinisme) in de neurowetenschappen volgt, schreef in 1995:

‘Zulk naïef neurogenetisch determinisme is gebaseerd op een foutieve reductieve sequentie, waarvan de stappen omvatten: verdinglijking, arbitrair samenvoegen, incorrecte kwantificering, geloof in statistische ‘normaliteit’, dubieuze localisatie, misplaatste causaliteit, en dichotome onderverdeling tussen genetische en omgevings-oorzaken. Het kernissue is reduceerbaarheid…’(1)S. Rose, ‘The rise of neurogenetic determinism’, Nature V. 373, 2 februari 1995, pp380-382.

Wat Rose ‘verdinglijking’ en ‘misplaatste causaliteit’ noemt, komt centraal terug in Swaabs beweringen over homo’s en vrouwen. Omdat Frans de Waal zich baseert op gedragsobservaties van dieren (vooral primaten) in een sociale context, slaagt hij erin om te laten zien dat we meer zijn dan de simpele som van onze delen; zowel als individu, als als soort.

Causaliteit

Sinds zijn geboorte heeft darwinisme twee tegenpolen verenigd. Darwins concept van evolutie omvatte zowel verandering als continuïteit. Van de ene naar de volgende generatie organismen worden eigenschappen overgedragen (continuïteit), en tegelijk dwingt de veranderende omgeving dusdanige selectie af dat soorten veranderen (ook genetisch, via mutatie).

De ontdekking door de augustijnse monnik Gregor Mendel dat chromosomen erfelijke eigenschappen doorgeven, was de basis voor het DNA-onderzoek sindsdien. De integratie daarvan in een darwinistisch raamwerk heette de ‘Moderne synthese’. Maar deze kwam tot stand in de sociale context van het westerse kapitalisme, dat de mens als een machine was gaan beschouwen. Newton In navolging van Copernicus’ model van het heelal, werd voor velen, net als de geoloog Lyell, de klok het favoriete model.

Dit ‘machinemodel’ introduceerde echter een probleem: de mind en de spirit (geest en ‘ziel’) werden verbannen naar een niet-rationeel universum. Volgens Descartes communiceerden deze via de pijnappelklier met het fysieke lichaam. In oosterse filosofieën (en de radicale verlichting) zijn dit soort scheidingen niet zo rigide getrokken, net als tussen levende en dode materie.

Dit is een fundamenteel probleem voor onderzoek naar causaliteit. Want hoe bewijs je welke de doorslag geeft: lichaam, geest of ‘ziel’? Volgens het dogma van deterministen ligt het ‘primaat’ bij het fysieke: het dna, of het brein. Dat is de basis voor ideeën als een ‘homoseksueel brein’ of ‘genen “voor” depressie’.

Deels is die conclusie een direct gevolg van hun eigen model, dat alternatieve causaliteit bij voorbaat uitsluit. En passant is door hun denkwijze continuïteit de kern van darwinisme geworden, en zijn verandering en dialectiek naar de marges verdwenen.

Gender en sekse

Dick Swaab beweerde eind jaren 1980 dat de hersenen van een homoseksuele man anders waren doordat ze de tweede helft van de zwangerschap minder testosteron kregen. Dat leidde hij af uit metingen van de supraschiasmatische nucleus (SCN) (2)De nucleus suprachiasmaticus is een kleine groep zenuwcellen in de zogenaamde periventriculaire zone van de hypothalamus. Hij regelt onder meer het bioritme Zie Wikipedia., die bij homomannen groter zou zijn dan bij heteromannen.

Hier speelt verdinglijking Swaab parten. Homoseksualiteit neem je alleen waar als gedrag, als proces. Het is niet het fenotype (3)Fenotype: de waarneembare kenmerken van een organisme. Recessieve genen van het genotype komen niet in het organisme tot uitdrukking, maar mogelijk wel in het nageslacht (bijvoorbeeld blauwe ogen). van een homo-genotype, al wordt dit wel gesuggereerd. De categorie homoseksualiteit is nadrukkelijk een moderne westerse definitie, die in andere culturen en tijdsperioden anders is of ontbreekt. In de klassieke oudheid was homoseksueel contact onder mannen bij een bepaalde leeftijd normaal – net als bij onze vorstenhuizen en elite een eeuw geleden. De flexibiliteit van ons gedrag en de moraal er omheen sluit een simpele biologische oorzaak uit.

Swaab verkreeg zijn data door dissectie van aan AIDS overleden mannen. Behalve dat zijn oorspronkelijke steekproef erg klein was, ziet hij alleen een statisch beeld, geen proces. Je kunt de SCN maar één keer goed bekijken, en dat is NA alle relevante gebeurtenissen.

Dat is anders met hormonen en andere stoffen, maar de bewering dat één biochemisch proces, of een cascade, de oorzaak is, is een hypothese – en nauwelijks te bewijzen. Volgens wetenschappers als Rebecca Jordan-Young is er weinig bewijs voor de invloed van hormonen op gender. Bovendien kunnen hormonen ook veranderen door seksueel gedrag, dus precies andersom.

Ook zijn er auteurs die denken dat hormonale verschillen tussen mannen en vrouwen zouden verminderen als onze socialisering meer vergelijkbaar zou zijn. De opdracht om mensen te ontslaan bracht bijvoorbeeld bij vrouwen de testosteronspiegel met 13 procent omhoog. Er is dus ook bewijs dat de sociale rol van mensen hun biochemie (mede) bepaalt.

Wat dit betreft selecteert Swaab zijn critici die hij bespreekt op hun zwakte. Met thuis een la vol ongetwijfeld absurde kritiek en dreigementen, mag hij zich op het podium beklagen over mensen die ongevraagd zijn tuin omspitten, en lachen om ‘politieke homo’s’: mannen die beargumenteerden dat ze vanuit bewuste keuze homo waren. Swaabs bewering dat dit ‘al in de baarmoeder’ is vastgelegd is niet alleen inhoudelijk aanvechtbaar (wat Rebecca Jordan-Young doet), maar maakt ook duidelijk dat hij zijn observaties selecteert.

Ook de verschillen tussen mannen- en vrouwenhersenen die Swaab ‘bewezen’ acht, zijn twijfelachtig. Ten eerste onderbouwt hij die in Wij zijn ons brein vooral met gedragsobservaties uit kleinschalige steekproeven. Maar dat ook meerkataapjes naar sekse ‘meisjes’- of ‘jongens’-speelgoed zouden prefereren, komt uit een ondeugdelijke studie. Catherine black schreef:

‘De onderzoekers benoemden in dat onderzoek als jongensspeelgoed een bal en een auto, als neutraal speelgoed een knuffelhond en een boek, als meisjesspeelgoed een pop en een pan – omdat vrouwtjesapen koken? Als het speelgoed logischer werd verdeeld, in ‘levend’ (knuffel en pop) versus ‘levenloos’ (de rest), dan was er geen verschil in de voorkeur van de geslachten.’

Dit is een voorbeeld van wat Steven Rose ‘arbitrair samenvoegen’ noemt.

Via dit soort studies projecteren onderzoekers dus hun eigen sociale opvattingen, wat échte wetenschap vervuilt. Maar het fundamentele probleem met de meeste studies is dat ze plaatsvinden tijdens de socialisatie van het kind. Dan zijn de ideeën van hoe mannen en vrouwen ‘zouden moeten’ zijn, allang binnengeslopen. (Dit speelt als een onderzoek ‘niet geblindeerd’ is, dus de onderzoekers het geslacht kennen.)

Ons brein

Ons brein heeft, via ons lichaam, een complexe interactie met de buitenwereld. Je kunt geen brein kweken in een petrischaal. En hoewel we het vaak als hoogtepunt in de evolutie zien, met alle vermogens die mensen hebben, is het geconstrueerd samen met, en deels door de rest van ons lichaam. De evolutie heeft niet alleen op het brein gewerkt. Mensen gingen rechtop lopen, wat permanent hun handen vrijmaakte voor arbeid. Dat was de voorwaarde voor het verkrijgen van een dieet met vlees, en zo de groei en evolutie van ons brein. Dat onze hersenen belangrijk zijn, betekent niet dat onze essentie daartoe is te reduceren.

Swaab denkt van wel. ‘Je kunt allerlei organen transplanteren en dezelfde persoon blijven. Maar één kleine laesie in de hersenen en je bent een ander mens.’ Dat klopt, maar dan zijn belangrijke organen en processen beschadigd, wat maar beperkt licht werpt op de processen waaruit een menselijk individu bestaat. Swaab gaat hier voorbij aan mensen die na verlies van organen of ledematen wel degelijk mentaal veranderen. Ook veel ziekten en ontstekingen kunnen geestelijke symptomen hebben (van suikerziekte tot griep).

‘Emoties vinden niet alleen in je hoofd plaats maar in het hele lichaam. Ze drukken zich ook uit in het hele lichaam’, zegt Frans de Waal dan ook terecht. ‘Bijvoorbeeld als je angstig bent, in het Engels ‘we get cold feet’. Je krijgt ook echt koude voeten, dat is getest. Zelfs een rat heeft koude poten en zijn staart wordt ook koud. Want als je angstig bent wordt er bloed onttrokken aan de extremiteiten.’ Ook ‘Veel van het zenuwstelsel zit niet in het brein. Je hebt de zogenaamde tweede hersenen, in het maag-darmkanaal. Je hebt heel veel neuronen en ganglia die niet in het brein zitten.’

Wat maakt de mens dan bijzonder? Swaab zegt: ‘Wij hebben driemaal zoveel hersenweefsel als de grote primaten. Daar kun je creatief mee zijn, ontwikkelingen sturen in techniek, wetenschap, je kunt ermee communiceren. Die bouwstenen zijn allemaal aanwezig in de primaten. Natuurlijk kunnen wij een aantal dingen veel beter, het martelen ook.’

De Waal reageert: ‘Ik vind taal heel bijzonder. Dat is ongeveer het enige wat ik erken als een eigenschap die wij hebben, die heel complex is, heel veel invloed heeft op van alles, die ik niet zo zie bij andere primaten.’

Sociale dieren

Het menselijke vermogen om taal te produceren, gefaciliteerd door onze hersenen, bevindt zich op het snijvlak van individu, maatschappij en omgeving. Toen onze vroege voorouders het gebruik van werktuigen ontwikkelden, nam de arbeidsdeling toe. Deze vergrootte het overlevingsvermogen van groepen mensen, verzekerde een eiwitrijk dieet en dus de groei van het brein. In dit hele proces speelde taal een cruciale rol – mensen zijn sociale dieren.

De Waal: ‘Bij sommige dieren is dat enorm belangrijk, die culturele overdracht. Een van de discussiepunten in ons vakgebied is of dat cumulatief is. Bij de mens is het duidelijk cumulatief, we bouwen het steeds verder op en leren. De huidige cultuur en techniek is ongelofelijk vergeleken bij twee eeuwen geleden. En we hebben niet het idee dat dat zo scherp cumulatief is bij andere soorten.’

Wat parallellen met andere primaten betreft, legt De Waal de nadruk op meer hoopvolle voorbeelden. Hij benadrukt dat allerlei sociale menselijke eigenschappen ook voorkomen in andere primaten, ‘morele pijlers’ zoals empathie en eerlijkheidsgevoel: ‘Chimpansees kunnen elkaar afmaken, en heel vervelend en agressief zijn. Maar in het Yerkes centrum hebben we een hele oude vrouw, die nauwelijks meer kan lopen. Als die op een gegeven moment naar de waterkraan gaat lopen, zijn er jonge vrouwen die een hele slok water nemen. Dan rennen ze naar haar en spugen dat in haar mond, zodat ze niet dat hele eind hoeft te lopen. Ik heb dus nooit geloofd in het idee dat dieren honderd procent zelfzuchtig zijn. En in dit geval bijvoorbeeld ook: die jonge vrouwen krijgen er niets voor terug, want die vrouw die is zó oud. Die is niet meer in een situatie dat ze hen kan helpen, of iets terugdoen voor ze. Dus er zit ook geen enkel voordeel aan dat gedrag.’

Ook legt de Waal uit dat de rol van alfa males, een term die hij bedacht, anders is dan Republikeinen of businessgoeroes denken: ‘”je moet iedereen laten voelen wie de baas is”. En ik ben het daar absoluut niet mee eens. Er zijn veel alfa males die lang aan de macht zijn, en dus heel populair zijn, anders blijven ze niet lang aan de macht. En dat zijn degenen die vrede stichten, die opkomen voor de underdog. Dus de alfa males die ik ken zijn heel anders dan sommige politieke leiders tegenwoordig. De alfa males die ik ken houden de harmonie in de groep, en komen op voor de ander.’

Praktijk

Voor Swaab is de maatschappij een soort vrije markt van breinen of genen, waar het ‘fitste’ type overleeft. Positieve verandering (‘civilisatie’) is mogelijk door selectie: ‘Er wordt gezegd dat wij selecteren opmensen die wat minder agressief zijn, omdat ze zoveel schade veroorzaken aan de maatschappij. Dat we op den duur, zoals de honden afgeleid zijn van de wolven, wij ook wat vriendelijker worden. Ik zie dat niet zo om me heen, maar op lange termijn misschien wel.’

Die selectie lijkt ijdele hoop als we een president als Trump aan de macht zien. Veel waarschijnlijker is dat rechts en extreemrechts deterministische ‘wetenschap’ gebruikt om eugenetica en repressie te bepleiten. Hoewel Swaab zich zorgvuldig van dit soort toepassingen distantieert, maakt hij niet duidelijk hoe de grens tussen zijn logica en die praktijk moet worden bewaakt.

‘De schedelmetingen zijn goed gebruikt, hier in Amsterdam’, beweert Swaab. Swaab doelt hiermee op pogingen zoals van de sefardische Jood Eli d’Oliveira om aan deportatie te ontkomen in de Tweede Wereldoorlog. Nu is vrijwel elke manier om dat te doen per definitie gerechtvaardigd, maar: ‘Eli was een van de velen die trachtten te bewijzen dat ze niets te maken hadden met Oost-Europese joden, en dat zij veel voornamer en aangepaster waren en niet over de joodse ‘raskenmerken’ beschikten.’

Het utilitaristische argument dat zo een specifieke groep kon worden ontzien, gaat ten koste van de acceptatie van het racisme als zodanig tegen allen. Kan racisme ‘goed gebruikt’ worden?

Toch lijkt Swaab bewust de Italiaanse psychiater Cesare Lombroso aan te halen, die schedelmetingen gebruikte als een soort voorloper van IQ. Deze metingen waren bedoeld om racisme en andere onderdrukking te rechtvaardigen, en zijn compleet in diskrediet geraakt.(4)S.J. Gould, The Mismeasure of Man, Penguin 1981, 352pp. Dat ze tot in de jaren 1950 in Nederland werden gebruikt, verbijstert onderzoekers soms achteraf.

Desondanks dringen uitdrukkingen vanuit het biologische determinisme door in de populaire taal. De eerste frenoloog Franz Joseph Gall bedacht de woorden ‘talenknobbel’ en ‘wiskundeknobbel’. Datzelfde gebeurt nu met ‘homobrein’.

Vrije wil

Voor Swaab bestaat ‘de vrije wil’ alleen als illusie. Maar zijn definitie daarvan is volkomen onbruikbaar: ‘Dat je onder exact dezelfde omstandigheden tot een andere beslissing zou komen’. Dat is bizar: de omstandigheden bepalen veel keuzes die mensen maken, en in die zin zijn we per definitie niet vrij – sociaal én biologisch.

De Waal zegt:

‘Het is in Nederland altijd een ‘hot’ onderwerp. Maar ik kijk altijd naar Nederland als een vrij conformistisch land persoonlijk, van buiten gezien. Misschien dat daarom de vrije wil benadrukt wordt.’ Hij geeft een bruikbaarder definitie ontleend aan Harry Frankfort, met zijn boek On Bullshit. ‘De definitie was “als je kunt verlangen dat je verlangens anders zijn”, dan heb je vrije wil. Dus je hebt impulsen en neigingen, en je hebt het verlangen dat ze anders zouden zijn. Dan zit je dichtbij een persoon, en dicht bij vrije wil.’

Het toepassen van de marshmallowtest op apen heeft laten zien dat ook andere primaten controle hebben over hun verlangens:

‘Dus je kunt ze een machine geven waar snoepjes uit vallen in een schaal, en die schaal wordt steeds voller, maar als ze de schaal weghalen houdt de stroom snoepjes op. Dus ze hebben er belang bij om te wachten, en ze wachten dus 15 tot 20 minuten, net als kinderen.’

Hoop

De experimenten die De Waal laat zien, zijn vaak vertederend of grappig, en laten elegant zien wat het betekent om een sociaal wezen te zijn. Twee chimpansees halen samen een plateau met eten naar zich toe: ze moeten samenwerken om dat te doen. Maar hoe loopt dat als er één al gegeten heeft? Die is weliswaar afgeleid, maar helpt toch zijn hongerige soortgenoot.

‘Wat betreft de mensapen, ik geloof niet dat zij denken in termen van goed en slecht. Wel in termen van acceptabel of onacceptabel’, zegt De Waal.

Twee kleinere apen krijgen eten als ze bij de onderzoeker een steen inleveren. Maar de eerste krijgt een druif en de tweede komkommer. De eerste keer gaat dat prima. Maar als dit zich twee maal herhaalt, weigert de tweede de komkommer. Hij gooit hem naar de onderzoeker, slaat met de hand op het blad voor de kooi, en rukt aan het plexiglas.

‘Kijk’, zegt De Waal, ‘Dit is feitelijk het Wall Street protest dat je hier ziet.’

Het gesprek in Amsterdam was wellevend en niet-polemisch. Swaab en De Waal leken het eens op punten zoals gedragsbeschrijving (Trump als narcist) en hun gezamenlijke liberale afkeur van religie. Maar de benadering van mensen als individuele bouwsels, aangedreven door een voorgeprogrammeerd brein, brengt Swaab tot een concept van onze biologie als een gevangenis.

Daar tegenover staat De Waal die wel een genetische component erkent, maar het sociale aspect van onze biologie benadrukt. ‘Zelfzucht en concurrentie alleen leiden tot excessen en crisis. Die moeten balanceren met samenwerking en onderlinge sympathie’, zei hij in de Volkskrant.

Dat is een visie op onze biologie als een fundament, omdat het laat zien hoe we als sociale wezens boven onszelf kunnen uitstijgen. Zulke biologie draagt hoop in.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.

Voetnoten

Voetnoten
1 S. Rose, ‘The rise of neurogenetic determinism’, Nature V. 373, 2 februari 1995, pp380-382.
2 De nucleus suprachiasmaticus is een kleine groep zenuwcellen in de zogenaamde periventriculaire zone van de hypothalamus. Hij regelt onder meer het bioritme Zie Wikipedia.
3 Fenotype: de waarneembare kenmerken van een organisme. Recessieve genen van het genotype komen niet in het organisme tot uitdrukking, maar mogelijk wel in het nageslacht (bijvoorbeeld blauwe ogen).
4 S.J. Gould, The Mismeasure of Man, Penguin 1981, 352pp.