Een recessie is er nog niet, maar de stemming wordt nu al steeds somberder. Eind vorig jaar was Duitsland volgens economische bladen nauwelijks aan een recessie ontsnapt. ‘Nauwelijks’, dat is de 0,02 procent waarmee het bruto binnenlands product (BBP) in het vierde kwartaal van 2018 weer is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar, na in het derde kwartaal voor het eerst in negen jaar te zijn gedaald. De ‘vette jaren zijn voorbij’, waren de koppen in de economische bladen.
De auto-industrie heeft een belangrijke rol gespeeld in de achteruitgang. In het derde kwartaal van 2018 is zij tweemaal zo sterk gedaald als het BBP als geheel, namelijk met 0,4 procent. Volgens het Instituut voor de Wereldeconomie in Kiel was de doorslaggevende factor voor de aanzienlijke daling van de verkoop de invoering van internationaal geharmoniseerde uitlaatgasemissietests. Blijkbaar hebben de autofabrikanten zich niet op tijd voorbereid op de invoering van de nieuwe testprocedure. De zwakte van de auto-industrie wordt ook verantwoordelijk gehouden voor het feit dat de export uit Duitsland, waarin de auto-industrie een aandeel van ongeveer 15 procent heeft, in 2018 voor de tweede keer op rij achterbleef bij de import en wel met een volledig procentpunt. Volgens de prognoses voor 2019 wordt verwacht dat deze trend zich in het lopende jaar zal versterken.
Dit is te wijten aan het feit dat de Duitse auto-industrie te sterk afhankelijk is van de export, met name naar China en van de toestand van de Chinese economie. De eerste minister van China kondigde bij het begin van het laatste Volkscongres aan dat er ‘merkbaar minder’ groei zou zijn in het lopende jaar (de Chinese groei in 2018 was 6,5 procent). Duitse autofabrikanten verkopen een op de drie auto’s aan China (meer dan 35 procent), VW alleen al meer dan 40 procent. De Chinese automarkt is echter met 4 procent gekrompen – voor het eerst in 20 jaar. Duitse fabrikanten hopen op belastingvoordelen ter waarde van miljarden euro’s voor nieuwe auto’s.
Goederen en diensten
In het jaarverslag van de Duitse Raad van Economische Deskundigen (de ‘Vijf Wijzen’) van maart van dit jaar staat dat de haussefase nu voorbij is; het geeft de schuld aan de handelsoorlogen, de onzekerheid rond de Brexit en de afname van de groei in China. Het BBP zal in het lopende jaar slechts met 0,8 procent stijgen (na 2,2 procent in 2017 en 1,5 procent in 2018). Eind januari voorspelde het economisch jaarverslag van de federale minister van Economie nog steeds een groei van 1 procent – na een voorspelling van 1,8 procent in het najaar. Het in München gevestigde Instituut voor Economisch Onderzoek heeft zelfs zijn verwachting uit de herfst van 2018 naar beneden bijgesteld tot 0,6 procent. Met name orders uit het buitenland waren ingestort, twee keer zo veel als economen hadden verwacht.
Vorig jaar hebben de uitgaven van consumenten en de staatsuitgaven opnieuw bijgedragen aan de (beperkte) economische groei. Daar bovenop kwamen nog de toegenomen investeringen van veel bedrijven in apparatuur, gebouwen en andere faciliteiten en de hausse in de bouwsector.
In de hele EU zwakte de economische groei in 2018 ook af, maar op een aanzienlijk hoger niveau – van 2,4 procent in 2017 tot 1,9 procent in 2018 –hoewel de economie niet in de min is gegaan. Met een plus van 1,8 procent bleef de eurozone achter bij de EU-28, terwijl de groeicijfers in Duitsland zelfs nog lager waren (1,5 procent). Medio februari zag de wereld Duitsland weer als de ‘zieke man in Europa’: In Europa staat Duitsland, samen met Italië, aan de basis van de groei. De Nederlandse economie groeide in het laatste kwartaal van 2018 met 0,5 procent, Portugal met 0,4 procent, Spanje met 0,7 procent en zelfs Frankrijk groeide met 0,3 procent, ondanks massaprotesten van de gele hesjes.
De groei die de naam waardig is, vindt momenteel elders plaats, ondanks een algemene terugval: de Wereldbank voorspelde aan het begin van het jaar een groei van 2,9 procent voor de wereldeconomie (na 3 procent in 2018). Voor de VS verwacht het 2,5 procent (na 2,9 procent in 2018; tegen 2020 zou het zelfs maar 1,7 procent kunnen zijn); voor China 6,2 procent (2018: 6,5 procent); voor de ontwikkelingslanden en de opkomende landen als geheel 4,2 procent.
Hier zijn de statistieken echter misleidend omdat ze de in- en uitvoer per land tellen. In veel exportlanden, met name China, wordt echter een groot deel van de export gegenereerd door buitenlandse bedrijven die daar productiefaciliteiten hebben. Geschat wordt dat de helft van de wereldhandel in feite handel binnen wereldwijd opererende bedrijven is. Dus als het aandeel van de ontwikkelingslanden en de opkomende landen in de wereldhandel sinds de jaren negentig is gestegen tot meer dan de helft, dan is dit voornamelijk te wijten aan de globalisering van de productie.
De Amerikaanse economie
Ondanks de hogere groeicijfers heeft de Amerikaanse economie niet het niveau van voor de crisis bereikt. Trump heeft onlangs opgeschept dat er 300.000 banen zijn gecreëerd, dat de lonen zijn gestegen en dat de winsten zelfs een recordhoogte hebben bereikt. Dat is dankzij de belastinghervorming van miljarden dollars en het ruimhartiger uitgavenbeleid van de overheid.
De groei werd betaald door een stijging van de overheidsschuld tot 21,8 biljoen dollar. Bovendien was het effect er een op korte termijn: de bruto-investeringen in vaste activa, die in de eerste helft van het jaar met 11 procent waren gestegen, zijn in het derde kwartaal gedaald tot 0,8 procent en het handelstekort blijft stijgen – hoewel Trump het met zijn tariefbeleid wilde verminderen. De Amerikaanse economie is niet structureel versterkt, de productiviteit blijft laag en blijft sterk afhankelijk van de instroom van buitenlands kapitaal. Als het hapert, is er geen andere motor die de wereldeconomie nieuw leven in kan blazen – in tegenstelling tot 2008, toen China en de opkomende markten een groot deel van de schok van de financiële crisis absorbeerden.
De aandelenmarkt
‘In het komende jaar zal de vraag naar aandelen verder afnemen’, schreef Die Welt op 27 december 2018, ‘Dit komt niet omdat particuliere beleggers niet meer in dergelijke effecten willen beleggingen of omdat de verschillende institutionele beleggers op zoek zijn naar verdere opties. Het is eerder te wijten aan het feit dat een andere groep kopers steeds meer uit zal blijven: de beursgenoteerde bedrijven zelf. In de afgelopen vier jaar zijn Amerikaanse bedrijven zelf de belangrijkste kopers van Amerikaanse aandelen geweest.’ In plaats van productief te investeren met de enorme hoeveelheden goedkoop geld die hen werd toegestopt, hebben ze het gebruikt om hun aandelenkoersen te verhogen door hun eigen aandelen te kopen. ‘En dat is ook precies het doel van dergelijke praktijken,’ merkt Die Welt op.
Dit is gestimuleerd door de belastinghervorming van Trump. ‘Het ging erom bedrijven aan te moedigen om hun in het buitenland geïnvesteerde geld terug te brengen naar de VS en daar te investeren in nieuwe technologieën en banen te creëren. Ze hebben het geld inderdaad teruggebracht, maar ze hebben het voornamelijk gebruikt om aandelen in te kopen en zo hun aandelenkoersen op te drijven’. En omdat de rentevoeten zo laag waren, hebben veel bedrijven zelfs leningen afgesloten om hun eigen aandelen in te kopen. Nu kunnen we daar niet meer op rekenen omdat het grootste deel van het geld weer thuis is en de Amerikaanse Federal Reserve zijn belangrijkste rente zodanig heeft verhoogd dat staatsobligaties weer 3 procent opbrengen.
De Europese Centrale Bank van haar kant is voornemens haar programma voor de aankoop van staatsobligaties, waarmee zij de markt in het lopende jaar overspoelde, geleidelijk af te bouwen. Geld is dan niet meer zo gemakkelijk en goedkoop te verkrijgen.
Dansen op de vulkaan
Alles kan dus gebeuren – in de huidige situatie van dalende productie, wereldhandel en financiële markten is er maar één vonk nodig om de boel weer in brand te steken. Dit kan ook in gang worden gezet door politieke besluiten.
Het grootste probleem is dat er geen reserves meer zijn. Dit geldt des te meer omdat de fundamentele problemen die tot de financiële crisis van 2008 hebben geleid, niet zijn opgelost: de mondiale schuldenlast heeft een historisch hoogtepunt bereikt – 250 biljoen dollar, drie keer zoveel als er in de wereld wordt geproduceerd; volgens het IMF is de schuld sinds 2009 met 11 procent gestegen. Met name de bedrijfsschuld, die wordt aangewakkerd door het lage rentebeleid, is hoger dan ooit tevoren en overstijgt de pieken van 2008/2009, 2001 en 1990, die alle gepaard gingen met recessies. De schuld wordt onder andere aangehouden in de vorm van obligaties op de kapitaalmarkt. Als ze de komende jaren tegen een hogere rente moeten worden terugbetaald, is dat een dure grap.
Ook de overheidsschuld is verder gestegen en het geld van de belastingbetaler is besteed aan de reddingsoperaties van de banken. Zelfs in Duitsland, dat al drie jaar een begrotingsevenwicht kent dat wil zeggen geen netto financieringstekort meer, is de schuldenberg in 2010, het jaar direct na de financiële crisis en de recessie van 2009, nauwelijks gedaald: van maar liefs 2.012 miljard naar 1.967 miljard euro.
Een andere destabiliserende factor is dat de enorme hoeveelheid geld die op de financiële markten circuleert steeds meer automatisch wordt verhandeld. Bijna 29 procent van de beurshandel wordt nu gedreven door fondsen die volgens bepaalde algoritmes de beste investeringen in fracties van een seconde in grote datacentra berekenen. Deze methode bevordert de tendens naar een dalende markt, omdat er automatisch verkooporders zijn voor bij de kleinste verliezen.
Daaruit kan slechts één conclusie worden getrokken: het moet worden drooggelegd. De schaduwbanken moeten worden ontbonden, particuliere banken moeten onder overheidstoezicht worden geplaatst en de kredietverlening moet weer een staatsmonopolie worden.
Dit atikel verscheen oorspronkelijk op Sozialistische Zeitung. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.