Zowel in Algerije als in Soedan is een opstand gaande tegen de zittende regimes. In dit interview gaat Gilbert Achcar in op die ontwikkelingen en de overeenkomsten en de verschillen met die in de rest van de regio.
In Algerije en Soedan is het leger een scheidsrechter geworden in de voortdurende revoluties. Om welke redenen?
Dit zijn militaire instellingen waarvan iedereen weet dat ze de echte ruggengraat van het regime vormen in landen als Algerije, Soedan of Egypte. Gezien de omvang van de ontevredenheid onder de bevolking besloten zij tot een conservatieve staatsgreep, waarbij het hoofd van het regime werd opgeofferd om de rest te behouden. We hebben dit gezien met Hosni Mubarak in Egypte, en we zijn getuige van hetzelfde met Abdelaziz Bouteflika en Omar al-Bashir. In alle drie de landen vormt het leger het hart van het regime. Zij ontdoen zich van een president die meer een schande dan een voordeel is geworden om het regime in stand te houden.
Hoewel er in 2011 bij veel mensen in Egypte misschien illusies waren over de rol van het leger, die destijds door de Moslimbroederschap zeer actief in stand werden gehouden, kunnen we zien dat de mensen in Algerije en Soedan niet misleid zijn en blijven eisen dat er een burgerregering komt, wat de Egyptische beweging in 2011 niet heeft gedaan.
Hoe is het mogelijk dat bepaalde elementen van het leger zich bij deze bewegingen hebben aangesloten?
In beide landen hebben de legers de ene na de andere leider opgeofferd en deze naar het volk gegooid om het volk te bedaren. Maar dit werkt niet omdat de demonstranten begrijpen wat er gebeurt. Het verschil is dat de leiding van de Soedanese beweging beter georganiseerd en in politiek opzicht verder is dan we sinds 2011 in de Arabische wereld hebben gezien.
Een ander voordeel van de Soedanezen is de verdeeldheid in het leger. Het feit dat soldaten en officieren openlijk verklaarden aan de kant van de demonstranten te staan en zich bij hen hebben aangesloten om hen te beschermen tegen de veiligheidstroepen, wat resulteerde in hun opsluiting, getuigt van een situatie die de militaire hiërarchie beperkt in haar mogelijkheden om troepen in te zetten tegen de volksbeweging. Soldaten, maar ook officieren met een midden- of lagere rang, hebben zich bereid getoond mee te gaan in de volksbeweging, dus elke poging om het leger in te zetten voor repressieve doeleinden loopt het risico dat het zich tegen de leiding keert.
In de Arabische wereld lijkt het leger een essentieel steunpunt van de macht te zijn. Hoe wordt hierover gedacht?
Iedereen weet dat het leger en de veiligheidstroepen de kern van het regime vormen, hoewel er spanningen kunnen bestaan tussen de veiligheidstroepen en het leger. Zowel in Algerije als in Soedan zijn de strijdkrachten de steunpilaar van het regime. Het verschil met andere landen ligt in de plaats die het leger inneemt in het regime.
Tunesië is een land waar het staatsapparaat, in bredere zin dan alleen de strijdkrachten, gescheiden is van de familie van de president. Daar werd president Zine El Abidine Ben Ali in 2011 afgezet. In deze groep landen kunnen de staatshoofden verdwijnen.
Er is ook een andere categorie landen in de Arabische wereld, die alle monarchieën omvat, maar ook de zogenaamde republieken, zoals het Libië van Khadafi, het Syrië van Assad of het Irak van Saddam Hoessein, die als monarchieën zijn georganiseerd. In deze landen zijn de heersende families eigenaar van de staat en hebben ze het militair-veiligheidscomplex zo ingericht dat het organisch met hen verbonden is als een particuliere garde, die afhankelijk van het land koninklijk of republikeinse garde wordt genoemd.
Als we naar het regime in bredere zin kijken, met het militair-veiligheidscomplex als ruggengraat van het staatsregime, zien we dat de enige manier om radicale democratische veranderingen zonder burgeroorlog tot stand te brengen is als de volksbeweging de sympathie van de overgrote meerderheid van de strijdkrachten, met name de soldaten, wint. Als dit niet gebeurt, wordt een burgeroorlog bijna onvermijdelijk.
In Soedan zijn er de afgelopen jaren tekenen van spanning geweest tussen het reguliere leger en de inlichtingendienst, de Niss. De Niss wilde zijn gezag over het reguliere leger bevestigen. Dit laatste irriteerde het leger, wat wellicht verklaart waarom zij zich bij de demonstraties hebben aangesloten. We mogen niet vergeten dat de reguliere soldaten van het gewone leger kinderen van het volk zijn.
De kans is groot dat bij een beweging van deze omvang hun familieleden zich onder de betogers bevinden. De mate van ontevredenheid onder de troepen hangt ook af van de materiële omstandigheden en is waarschijnlijk zeer groot in een land als Soedan vanwege de economische moeilijkheden. Soedan heeft de middelen verloren om zijn strijdkrachten een geprivilegieerde positie te bieden, zoals dat, althans voor de officierskaste, het geval kan zijn in olieproducerende landen als Algerije of Saoedi-Arabië. De ontevredenheid van de troepen lijkt mij een essentiële factor om de militaire leiding ertoe aan te zetten zich te onderwerpen aan de beweging.
De situatie is waarschijnlijk beter in Soedan dan in Algerije omdat de Soedanese beweging al vanaf het begin van het jaar een veel homogenere politieke leiding heeft. Dit is niet het geval in Algerije, waar we geen legitieme leiding van de opstand zien ontstaan, afgezien van bijeenkomsten van oppositiepartijen.
De oppositiebeweging in Soedan is er een waar de Moslimbroederschap niet aan deelnam, juist omdat zij verbonden was met het regime. Ik heb Omar al-Bashir wel beschreven als een ‘Morsisi’, dat wil zeggen een combinatie van maarschalk Al-Sissi en Morsi, de president van de moslimbroederschap die Sissi omverwierp. Het al-Bashir-regime was een militaire dictatuur die verbonden was met de Moslimbroederschap. Deze heeft een zeer negatieve rol gespeeld in de leiding van de verschillende opstanden in de regio in 2011. Ze sprongen overal op de kar, maar nergens veroorzaakten ze de opstanden. Na een sprong op de kar en gezien de organisatorische, financiële en andere middelen waarover ze beschikten, speelden ze vervolgens een bepalende rol in de politieke oriëntatie van de gebeurtenissen.
Hoe manifesteerde zich de rol van de Moslimbroederschap in de opstand in Egypte?
In het geval van Egypte speelden zij in het begin een sleutelrol in het verspreiden van illusies over het leger, voordat zij zelf met het leger braken. In de periode direct na de val van Mubarak zaten ze in een openlijk bondgenootschap met het leger. Bij het eerste constitutionele referendum was het de militairen in samenwerking met de Moslimbroederschap en de Salafisten, tegen de progressieve krachten die zich uitstrekten van links tot de gematigde seculiere of gematigde moslimkrachten.
Hoe zit het in het geval van Libië, waar we een maarschalk van de rebellen zien, Khalifa Haftar, die zich presenteert als de enige garantie voor stabiliteit, met name in de strijd tegen het terrorisme?
Wat er in Libië gebeurt, is hetzelfde scenario als elders, zoals het vanaf 2013 is opgelegd. We zijn toen een tweede fase ingegaan van het proces dat in 2011 begon, een reactionaire fase waarin de situatie werd gedomineerd door de marginalisering van de progressieve krachten die leidde tot de zogenaamde Arabische Lente en de confrontatie tussen de twee andere polen van de driehoek: het oude regime en de Moslimbroederschap. Deze twee kampen hebben steun in de Golfstaten. Voor het oude regime zijn het de Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië. De Moslimbroederschap daarentegen geniet de steun van Qatar.
Libië is een ander voorbeeld van deze situatie. Haftar wordt gesteund door de Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi-Arabië, Egypte en Rusland. En Frankrijk heeft hem ook gesteund. Aan de andere kant is er de door de VN erkende regering, die wordt gesteund door de Moslimbroederschap en Qatar.
Denkt u dat deze gebeurtenissen de plaats van het leger in het hart van de bestuurssystemen in de regio in twijfel trekken?
We moeten niet vergeten dat er aan de basis van deze bewegingen een diepe sociaaleconomische crisis ligt, die leidt tot massale werkloosheid met de hoogste werkloosheidscijfers ter wereld, vooral onder jongeren. Dit is de belangrijkste reden voor de explosie die zich sinds 2011 voltrekt. De sociaaleconomische impasse heeft geleid tot groeipercentages die veel trager zijn dan nodig is om de landen in de regio uit de onderontwikkeling te halen. Deze redenen hebben een sterke politieke onvrede aangewakkerd tegen de bestaande regimes, die allemaal despotisch zijn, of in ieder geval autoritaire systemen zonder volkssoevereiniteit. De vraag naar deze soevereiniteit staat vandaag de dag centraal in de opstanden.
In de jaren na de onafhankelijkheid werden in een aantal landen in de Arabische wereld monarchieën omvergeworpen. Sindsdien zijn er lessen geleerd en zijn de staten hervormd met Praetoriaanse bewakers, opgeleid om de duurzaamheid van de regimes en hun controle over het militair-veiligheidscomplex van het land te waarborgen. Sommige regimes deden dit door leden uit hun eigen, uitgebreide, familie, hun clan, hun stam en zelfs hun provincie te plaatsen… alles wat mogelijk was om een militaire-veiligheidskaste te garanderen met volledige trouw aan het regime.
Kunnen we het hebben over een nieuwe Arabische Lente, die rekening houdt met de mislukkingen van de eerste bewegingen in 2011? Kunnen we anticiperen op nieuwe opstanden?
In 2011 werd de term Arabische Lente met veel illusies gebruikt. Het wees op de hoop op snelle, vreedzame veranderingen die zich zouden beperken tot constitutionele veranderingen en vrije verkiezingen. We hebben later gezien dat de crisis veel dieper is en veel meer vereist dan een eenvoudige politieke aanpassing. Het gaat, buiten de democratische kwestie om, om de sociaaleconomische kwestie. Dit is te zien in Tunesië, het enige land waar zich duurzame democratische veranderingen hebben voltrokken, waarvan de verworvenheden tot op de dag van vandaag bewaard zijn gebleven.
Ook dit land maakt eindeloze regionale sociale explosies door. Zelfs in Syrië zien we in de door het regime gecontroleerde gebieden een terugkeer van sociaal protest. Het gist overal. Wat in 2011 is begonnen, is wat ik een langdurig revolutionair proces heb genoemd. De regio is een lange fase van onrust ingegaan, die fasen van revolutionaire opkomst en andere van contrarevolutionaire neergang zal doormaken. Als we het over ‘de lente’ willen hebben, moeten we het zien als een overgangsseizoen in een opeenvolging van seizoenen. Sinds de jaarwisseling van 2013 zijn we een bijzonder strenge winter ingegaan.
Zijn we vandaag getuige van een nieuwe lente? Ja, maar gedeeltelijk, omdat de situatie tegenstrijdig is. In Syrië is er sprake van een consolidatie van het oude regime. Een ander oud regime, in Egypte, probeert zichzelf te verlengen door middel van grondwetswijzigingen. Er zijn een aantal elementen in de regio die nog steeds tot de contrarevolutionaire fase behoren.
En dan zijn er nog de nieuwe opstanden in Algerije en Soedan, van dezelfde omvang als in 2011. Dit is nog geen nieuwe veralgemeende lente in de regio, maar een overgangsmoment. Alles hangt af van wat er in Algerije en Soedan gaat gebeuren. Als dat slecht afloopt, kunnen de regimes sterker naar voren komen. Als deze bewegingen daarentegen tot sterke vooruitgang leiden, zal dit de volksbeweging overal moed geven.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in de Marokkaanse publicatie Tel quell. Nederlandse vertaling:redactie Grenzeloos.