Tsaristisch Rusland: een achterlijk en grotendeels feodaal land
In 1861 besliste tsaar Alexander II om de lijfeigenen te bevrijden. Elke boer kreeg een stuk land van ongeveer 4 hectare maar moest voor dit stuk land betalen in 49 jaarlijkse betalingen aan de staat. De staat had dat geld voorgeschoten aan de landeigenaars.
In 1881, na 10 mislukte pogingen, wordt Alexander II uiteindelijk vermoord. Sofia Lvovna Perovskaïa had meegeholpen aan de moordaanslag op 13 maart. Zij werd ter dood veroordeeld samen met andere samenzweerders en op 15 april opgehangen in Sint Petersburg. Ze was lid van de revolutionair terroristische organisatie Narodnaïa Volia waarvan de leden bekend staan als de “Narodniki”. Zij wilden “het volk dienen”, een volk dat voornamelijk bestond uit arme boeren. De organisatie hoopte zo de weg vrij te maken voor een specifiek Russische weg naar de revolutie. Hun doel was een maatschappij waarin de soevereiniteit zou berusten bij kleine autonome economische eenheden van dorpsgemeenschappen die samen een confederatie zouden vormen ter vervanging van de staat.
Vera Zasulich (1849 – 1919) werd als studente lid van de Narodniki. Ze emigreert in 1880 en zal met Georgi Plekhanov (1856 – 1918) samenwerken en de eerste marxistische groep in de Russische arbeidersbeweging oprichten. Ze ijveren voor de vorming van een revolutionaire proletarische partij en zijn vanaf dan tegenstanders van de strategie van de Narodniki.
De revolutie van 1905
Op 22 januari, “de Rode zondag”, begint de eerste Russische revolutie. De beweging eindigt tien maanden later met de belofte van een grondwetgevende vergadering of Constituante. Tijdens die revolutie is heel de maatschappij in beroering. Ook de vrouwen nemen er actief aan deel. Er ontstaat een “burgerlijk” feminisme rond klassieke eisen van vrouwenemancipatie: stemrecht, gelijk loon, recht op opvoeding enz. De sociaaldemocraten steunen deze eisen, maar ze weigeren elke samenwerking of alliantie met de “burgerlijke feministen”. Er is ook geen sprake van een meer uitgediepte analyse van de burgerlijk feministische opvattingen over vrouwenonderdrukking. Elke belangstelling voor de problemen van de vrouwen, de kleinste tussenkomst naar vrouwen toe, werd gelijk gesteld met burgerlijk feminisme.
In 1908 wordt er een eerste panrussisch Congres van vrouwen gehouden. Alexandra Kollontaï ( 1972 – 1952) neemt er aan deel samen met een groep arbeidsters. Kollontaï wordt bij die inzet gesteund door Lenin. Het centraal comité van de partij stemt een motie die stelling neemt voor een afzonderlijke politieke en syndicale organisatie van vrouwen. Maar op praktisch vlak komt er van deze motie niets terecht omdat de natuur van deze organisaties niet wordt gepreciseerd.
Voorafgaand aan de Oktoberrevolutie, is er in de sociaaldemocratische partij (nvdr.: ook de bolsjevieken noemden zich tot 1917 sociaaldemocraten) geen theorie geformuleerd in verband met het organiseren van vrouwen.
De situatie van de vrouwen voor de revolutie van 1917
In Rusland is een sterk geconcentreerde moderne industrie ontstaan. Grote bedrijven met meer dan 1000 werknemers groeperen 41% van de arbeidskrachten (tegenover 17% in de USA). Westerse kapitaalgroepen bezitten gemiddeld 50% van de investeringen. De Russische bourgeoisie is zwak en bovendien afhankelijk van de heersende klassen in Engeland en Frankrijk.
De situatie van de arbeiders is verschrikkelijk. Hele gezinnen worden door de patroons “ingevoerd”. Ze slapen in primitieve barakken of in slaapplaatsen dicht bij de machines. De meerderheid van de arbeiders is ongeschoold en analfabeet.
Maar de toestand van de arbeidsters is nog erger. Die verdienen gemiddeld slechts de helft van een mannelijke arbeider. In 1913 werken de vrouwen 12 tot 13 uur per dag. In de kledingssector werken ze 13 tot 14 uur en verkoopsters in winkels magazijnen hebben dagen gaande van 16 tot 18 uur. Wanneer een arbeidster zwanger wordt, is haar leven in gevaar. Er is geen zwangerschapsverlof en elk jaar sterven er 30.000 vrouwen bij de geboorte.
Het is in Rusland uitzonderlijk dat een vrouw niet geslagen wordt door haar man. Dit geweld wordt expliciet door de wet toegelaten. Vrouwen kunnen niet erven, ze zijn wettelijk de mindere van alle volwassen mannen van het gezin. Op het platteland is de vrouw nauwelijks meer dan een lastdier. In 1914 kan slechts één derde van de vrouwen lezen, maar het percentage vrouwen dat kan lezen is hoger bij de arbeidsters. Seksuele pesterijen op het werk zijn schering en inslag. Vele vrouwen moeten zich prostitueren om aan een baan te geraken.
Deelname aan de revolutie
De vrouwelijke arbeidsters hadden al actief deelgenomen aan de revolutionaire beweging in 1905, zoals we kunnen lezen bij Alexandra Kollontaï :
“De beweging van de arbeidsters maakt van nature deel uit van de arbeidersbeweging in het algemeen. (…) De arbeidster komt dichter bij haar bevrijding door deelname aan de arbeidersbeweging en dit niet enkel via de verkoop van haar arbeidskracht maar ook als vrouw, echtgenote, moeder en huishoudster.” Maar ze stelt ook vast: “Vanaf het moment dat de stakingsgolf vezwakt en de arbeidsters terug aan het werk gaan, na een overwinning of een nederlaag, zijn de vrouwen opnieuw verspreid en geïsoleerd.”
Naar aanleiding van de Internationale Vrouwendag, 23 februari 1917, trekken verschillende vrouwenstoeten ( studenten, bediende, textielarbeidsters van de wijk Vyborg) in betoging door het centrum van Petrograd om brood te eisen. Hun actie wordt gesteund door de arbeiders die op hun beurt het werk verlaten en de betogingen vervoegen. De enkele revolutionaire leiders die op dat moment in Petrograd aanwezig zijn, reageren voorzichtig tegenover deze spontane volksbeweging. Zoals de bolsjewiek Alexander Chliapnikov (lid van het centraal comité van de partij) zegt: dit is niets meer dan een hongeropstand en geen revolutie in opmars.
In 1917 vertegenwoordigen vrouwen 43% van de arbeidersklasse. Vanaf het begin van de revolutie organiseren vrouwen zich en schuiven ze hun eisen naar voor. Vrouwen van soldaten vormen comités. Begin februari gaan de duizenden wasvrouwen in Petrograd in staking. Ze doorbreken de consensus tussen de voorlopige regering van Kerensky en de Mensjewieken en Sociaal-Revolutionairen.
In de partij van de Bolsjewieken wordt in 1917 voorgesteld een vrouwensecretariaat op te richten ( alleen voor technische propaganda taken!) om de propaganda van bourgeois feministes tegen te gaan, maar dit voorstel wordt verworpen. Elke vorm van organisatie van de vrouwen blijft gezien worden als een ondersteuning van het bourgeois feminisme.
Genotdel en de niet gemengde organisatie
In de herfst van 1917 verwerpt de Vrouwenconferentie van Petrograd opnieuw een resolutie voor een vrouwensecretariaat en pas tijdens het Congres van arbeidsters en boerinnen in Moscou in 1918 wordt er beslist een nationaal netwerk van vrouwengroepen op te richten.
De omstandigheden van de burgeroorlog hebben de aanzet gegeven voor een specifieke tussenkomst naar de vrouwen. Konkordiya Samoilova (1876 – 1921) pleit in 1918 voor afzonderlijke vrouwenconferenties omdat de vrouwen in de gewone “gemengde” vergaderingen niet aan het woord kwamen over de problemen van de vrouwen, gewoon ook omdat er te weinig vrouwen aanwezig waren. Toch wordt een dergelijke afzonderlijke organisatie nog steeds gezien als een tijdelijke oplossing.
Na de conferentie van arbeidsters en boerinnen in Moskou (1918) begint men aan de opbouw van een netwerk van vrouwen in alle partij instanties. Die vrouwengroepen noemt men “departementen” (Genotdel) in 1919. Ze hebben het recht om organisatorische initiatieven te nemen, ze hebben eigen lokalen in de dorpen en stadswijken en verzorgen publicaties. Ze organiseren vergaderingen, verdedigen de belangen van de vrouwen in de partij, de vakbonden en de sovjets (arbeidersraden).
In de praktijk gingen de bolsjewieken verder dan in de theorie. In volle burgeroorlog organiseert men vrouwenconferenties voor vrouwen die geen partijlid zijn, ze houden vergaderingen van vrouwelijke afgevaardigden om rechtsreeks tussen te komen bij de vrouwen in niet-gemengde vergaderingen. Afgevaardigden van arbeidsters, boerinnen en huisvrouwen worden voor drie maand verkozen, ze volgen politieke vormingen om verantwoordelijkheden te leren opnemen op het niveau van de plaatselijke sovjet. Op het einde zullen er drie miljoen vrouwen betrokken zijn bij het systeem van afgevaardigden. Maar nooit is hier sprake van een onafhankelijke samenhangende sociale beweging. Men blijft angst hebben voor het toekennen van te veel actievrijheid aan de Genotdel.
De discussie beperkt zich tot organisatorische problemen binnen de partij. De mogelijkheid van een vrouwenbeweging buiten de partij wordt niet onder ogen gezien. Een dergelijke beweging wordt nog steeds als burgerlijk beschouwd. Op dit vlak blijven de bolsjewieken de gevangenen van de Duitse sociaaldemocratische opvattingen. “Er bestaat geen specifieke vrouwenbeweging”.
De eisen van de vrouwen en radicaal wetgevend werk
De nieuwe grondwet van de jonge Sovjetstaat stelt het burgerlijk huwelijk in, man en vrouw worden gelijk verklaard, de wet maakt geen onderscheid meer tussen wettige en onwettige kinderen, echtscheiding met onderlinge toestemming wordt mogelijk, op aanvraag van een van de partners zonder dat er bewijzen of getuigen aan te pas komen. Overspel en homoseksualiteit worden geschrapt uit de strafwet, het gezag van het gezinshoofd verdwijnt uit het burgerlijk wetboek.
Vrouwen krijgen stemrecht. De nieuwe arbeidswet verleent moederschapsverlof, gelijk loon, specifieke beschermende maatregelen voor vrouwen, de werkdag wordt beperkt tot acht uur en de week tot 48 uren. Sociale zekerheid wordt opgebouwd.
Voor Kollontaï, voor de vrouwelijke leiders en sommige leiders van de Bolsjewieken zoals Lenin en Trotsky, zal het huishoudelijk werk alleen maar van natuur veranderen door industrialisatie, door de deelname van de vrouwen aan de arbeidsmarkt en de socialisering van de huishoudelijke taken. Dat werd gezien als een kwestie van onmiddellijk belang in de overgangsperiode. Socialisatie van de huishoudelijke taken door gemeenschapsvoorzieningen werd beschouwd als de belangrijkste maatregel om de vrouwen te bevrijden. De partij spreekt zich uit voor de uitbouw van publieke volkskeukens, crèches en kleutertuinen.
In 1920 wordt de abortuswet gestemd, maar het verband met anticonceptie als beste middel om abortus te voorkomen, wordt niet gelegd. De meeste artsen zijn voor de abortuswet, maar het recht hierop wordt schoorvoetend toegestaan. Wanneer vrouwen om een andere reden dan materiële problemen abortus aanvragen, worden ze bekritiseerd. Er zijn niet voldoende ziekenhuisbedden voor abortus en in het midden van de jaren ’20 is er geen wetenschappelijk onderzoek meer rond anticonceptie door gebrek aan kredieten.
Abortus wordt vooral gezien als een probleem van volksgezondheid, men heeft het over de gevaren van een dalend geboortecijfer en over het gevaar van de ingreep zelf. Na 1921 is er geen discussie meer in de vrouwenorganisaties rond abortus en de controle op hun vruchtbaarheid door de vrouwen zelf.
De invoering van de NEP
Na de periode van het “oorlogscommunisme” is het land de uitgeputte overwinnaar van drie jaar burgeroorlog tegen het imperialisme. De Nieuwe Economische Politiek (NEP) leidt tot een drastische vermindering van de openbare uitgaven en het opschorten van de kredieten voor collectieve voorzieningen. Men wil de Genotdel opheffen, maar na massaal protest hiertegen en een fel debat in de partijkrant Pravda, beslist men ze te behouden. Op het einde van de jaren ‘20 zullen dezelfde argumenten worden gebruikt om de lokalen van de Genotdel te sluiten.
Vanaf 1922 zien we een verzwakking van de Genotdel. Inessa Armand en Konkordiya Samoïlova zijn gestorven. Krupskaïa houdt zich met andere zaken bezig en Kollontaï vertrekt naar Noorwegen. De nieuwe vrouwelijke kaders hebben geen gewicht binnen de partij die zich niet interesseert voor theoretische debatten over feminisme. De interne democratie verzwakt. Bevelen opvolgen, carrière maken, dat alles leidt tot politieke passiviteit.
Bij het begin van de NEP moeten sommige militanten toegeven dat de terugkeer van de vrouwen naar de haard, het verwaarlozen van de collectieve voorzieningen, de traditionele gezinspatronen in eer zou herstellen. Ze stelden dan ook voor om een beweging uit te bouwen die op plaatselijk vlak zou ijveren voor nieuwe levensvormen. Maar de meerderheid van de Genotdel-leden beschouwden deze ideeën als gevaarlijke feministische afwijkingen.
Op het einde van de jaren ‘20 veranderen de Genotdel van mening over het vormen van organisaties die onafhankelijk zijn van de partij. Dit omdat ze zien dat de partij mislukt is in het maken van vooruitgang in de vrouwenbevrijding.
Maar deze kritieken blijven partiëel. Er wordt geen alternatief economisch en sociaal programma opgesteld dat de partij in staat zou stellen vrouwenbevrijding werkelijk in haar programma te integreren zowel in theorie als in de praktijk.
In 1930 worden de Genotdel en hun blad Kommuniska door Stalin opgeheven.
Tot besluit
Wanneer we de Russische revolutie bestuderen, begrijpen we beter wat de band is tussen de strijd voor het socialisme en voor de bevrijding van de vrouw, welke plaats een autonome vrouwenbeweging kan innemen en ook wat de kracht is van ideologie en van de gezinsstructuren.
We krijgen vaak de indruk dat, zolang het land een relatief gezonde en democratische arbeidersstaat was, de beloftes ten opzichte van de vrouwen werden gehouden maar dat met de degeneratie van de revolutie, de situatie voor de vrouwen verslechtert.
De opgang en neergang van de proletarische democratie en van de arbeiderscontrole vallen niet samen met de opgang en neergang van de vrouwenbeweging. Er was een andere invulling van de politiek van de NEP mogelijk geweest. Maar in de debatten hebben noch de leider en leidsters van de partij, noch de communistische basismilitanten voldoende aandacht besteed aan de “vrouwenkwestie”.
Die zwakte vloeide niet rechtsreeks voort uit de bureaucratische contrarevolutie onder leiding van Stalin.