In zijn nieuwe boek De meeste mensen deugen wil Rutger Bregman een idee uiteenzetten dat ‘een revolutie kan ontketenen’. De mens is ten diepste geen egoïstisch monster, maar een sociale goedzak. Die boodschap is heel welkom. In de uitwerking wordt echter over te veel nuances heengestapt. Wat we krijgen is een tandeloze versie van een radicaal idee.
Bregman begint met het ontkrachten van allerlei opvattingen over de evolutie en de prehistorische mens. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht was de homo sapiens niet slimmer of sterker dan neanderthalers, zo laat hij zien. Het tegenovergestelde is waar. Ons evolutionaire voordeel kwam juist voort uit ‘zachtere’ vaardigheden: we waren beter dan anderen in staat tot samenwerking en dat heeft een grote vormende invloed gehad op de mens – we hebben onszelf in zekere zin gedomesticeerd.
Privé-eigendom
In onze vroegste geschiedenis, toen de mens een nomadisch bestaan leidde in kleine gemeenschappen van jagers en verzamelaars, waren menselijke gemeenschappen enorm egalitair. Gewelddadige egoïsten en tirannen – het clichébeeld van de oermens – werden in werkelijkheid snel uitgeschakeld door de groep: om gewaardeerd te worden moest je vriendelijk en coöperatief zijn. Het voortbestaan van de groep was daar immers het meest bij gebaat.
Dat veranderde met de opkomst van de landbouw, de periode die de neolithische revolutie wordt genoemd. Op dat moment ontstond het privé-eigendom. Vrouwen worden sindsdien onderdrukt, omdat mannen een centrale rol kregen in de voedselvoorziening en hun eigendom aan hun zoons gingen doorgeven. Religie kreeg de functie om de macht van de bezitters te rechtvaardigen en staten kwamen op om dat bezit te beschermen. Dit leidde ook tot de eerste oorlogen om bezit te veroveren of juist te verdedigen.
Bregman volgt hier in feite de marxistische opvatting van het ontstaan van klassenmaatschappijen zoals Friedrich Engels die formuleerde. Engels wordt echter niet genoemd en hoewel Bregman het ontstaan van privé-eigendom als een belangrijk moment ziet, negeert hij dat er daarmee ook eigendomsverhoudingen en dus ook klassentegenstellingen ontstaan.
Sociale psychologie
Het tweede deel van zijn boek is een van de meest interessante. Hier ontkracht Bregman een heleboel ‘argumenten’ uit de sociale psychologie. Experimenten als het Stanford Prison Experiment of het beruchte Milgram Experiment, die zouden aantonen dat de mens heel gemakkelijk te verleiden zou zijn tot onderdrukking, machtsmisbruik en sadisme, blijken van begin tot eind gemanipuleerd te zijn.
Ook het Robbers Cave Experiment, waarbij twee groepen kinderen op een zomerkamp bijna tot oorlog met elkaar kwamen, blijkt het resultaat van zorgvuldige planning. Een eerder experiment had er tot ergernis van de onderzoekers juist toe geleid dat kinderen uit de verschillende groepen vrienden met elkaar werden. De onderzoekers probeerden de groepen tegen elkaar op te zetten door de tenten van een groep stuk te maken en de andere groep de schuld te geven. Het mocht niet baten: de kinderen schoten elkaar juist te hulp. Het experiment werd vroegtijdig beëindigd toen de kinderen doorkregen dat ze tegen elkaar opgezet werden en zich tegen de onderzoekers keerden.
Bij het echte ‘experiment wisten de onderzoekers dat met zorgvuldige manipulatie te voorkomen en zo konden ze hun ‘bewijs’ leveren voor de spontane bloeddorst van het kind. Een conclusie die hen veel publiciteit en aanzien binnen de academische wereld opleverden, aldus Bregman. In de latere delen van het boek laat Bregman onder andere zien hoe een goede samenwerking gebaat is bij ruimte voor creativiteit en intrinsieke motivatie en hoe kinderen beter leren als ze hun eigen interesses mogen volgen in plaats van in een disciplinerend schoolsysteem te worden gedrild. Het wordt eens tijd dat we de menselijke samenleving geschikt maken voor mensen, is de boodschap. En daar kun je het als socialist alleen maar hartgrondig mee eens zijn.
Maatschappelijke Verhoudingen
Zoals gezegd: de grote lijn van Bregmans betoog is goed onderbouwd en wetenschappelijk gezien is er weinig op af te dingen dat de mens inderdaad een veel socialer wezen is dan de heersende ideologie ons wil doen geloven.
Toch schiet Bregmans boek op een aantal punten pijnlijk tekort. Aan het begin van zijn boek verwijst hij naar een heel interessant onderzoek van Joe Henrich en anderen. Zij kregen de opdracht om op zoek te gaan naar de homo economicus, de zelfzuchtige mens uit het neoliberale cliché. Daarvoor onderzochten ze een aantal van de nog bestaande eenvoudige en kleinschalige samenlevingen. Zouden zij, als ze de keus hadden, altijd voor zichzelf kiezen ten koste van anderen? Dat bleek niet het geval, geheel conform verwachting overigens. De homo economicus bestaat niet, concludeert Bregman.
Henrichs conclusies gingen echter nog een stuk verder. Er bestonden namelijk opvallend grote verschillen tussen de verschillende onderzochte volkeren. De onderzoekers concludeerden dat die konden worden verklaard door de economie van deze gemeenschappen: hoe meer mensen samenwerkten om aan voedsel te komen en hoe meer ze voedsel deelden, des te meer ze daar ook toe geneigd waren. Gemeenschappen die gezamenlijk op walvissen jaagden bleken bijvoorbeeld veel socialer dan groepen waarin elk gezin zijn eigen voedsel bij elkaar kon verzamelen.
In de huidige kapitalistische maatschappij is de productie zeer complex geworden, maar tegelijkertijd raken we steeds meer geïndividualiseerd, omdat het de anonieme krachten van de markt en niet onze eigen keuzes zijn die onze onderlinge relaties vormgeven. Dit maakt de invloed van de economie op onze opvattingen niet minder groot. Maar het verklaart waarom het individualistische en egoïstische mensbeeld juist in deze neoliberale tijd zo sterk is.
Macht
Bregman negeert met andere woorden de dimensie van de economische structuur van de maatschappij en de machtsverhoudingen en de ideologie die daarmee samenhangen. Voor zover het om macht gaat, gaat het om de psychologie van de macht. Bregman probeert in één keer de stap te zetten van de menselijke aard naar specifieke historische gebeurtenissen en negeert de tussenliggende niveaus. Hoewel zijn boek een ‘Nieuwe geschiedenis van de mens’ heet te zijn, ontbreekt daarom de geschiedenis in eigenlijke zin. Er is één werkelijk historisch moment en dat is de neolithische revolutie: ‘het lot van de mens is sindsdien niet veranderd.’ We moeten dus terug naar het mensbeeld van voor die tijd.
Bregmans hoop lijkt te zijn dat zo’n ander, realistischer mensbeeld automatisch tot verandering moet leiden. Daarom sluit zijn boek af met tien individuele ‘leefregels’ waarmee we de samenleving kennelijk moeten gaan veranderen. Daarmee stapt hij over het voor de hand liggende feit heen dat kapitalisme er niet voor de mensheid, maar voor de winst van een kleine groep is en dat die groep zijn macht zal gebruiken om sociale verandering te voorkomen.
Dit behoorlijk naïeve perspectief op verandering verklaart een andere zwakte in zijn boek. Veel van wat Bregman zegt heeft een veel langere geschiedenis dan hij wil toegeven. Zo negeert hij socialistische denkers als Engels en Kropotkin, die het element van samenwerking in de evolutie al in de 19de eeuw benadrukten. Als hij immers zou toegeven dat zijn ‘radicale idee’ al veel ouder is dan de laatste decennia, zou hij ook moeten verklaren waarom het tot nog toe niet uit zichzelf tot radicale verandering heeft geleid.
Stijl
Bregmans nogal persoonlijke stijl vond ik af en toe behoorlijk irritant. Ik vermoed dat veel andere lezers die stijl juist prettig zullen vinden. Toch is dit meer dan een kwestie van smaak alleen. Een van de hoogtepunten van Bregmans boek is dat hij een verhaal heeft weten op te rakelen van zes jongens die aanspoelden op een onbewoond eiland en het daar 15 maanden wisten uit te houden. Ze ontpopten zich niet tot kleine machtswellustelingen, sloegen elkaar niet de hersens in, maar gingen heel democratisch te werk en stelden regels op om conflicten op te lossen en sociaal gedrag te stimuleren.
Het is een waanzinnig verhaal en daarom is het jammer dat Bregman slechts enkele alinea’s besteedt om te vertellen wat er precies gebeurde op het eiland. Het komt nogal ijdel over dat dit hoofdstuk eigenlijk grotendeels over Rutger Bregman gaat – zijn zoekwerk, zijn verwachtingen, overdenkingen en avonturen.
Tot slot zijn er een aantal momenten waarop Bregman echt aantoonbare onzin verkoopt, zoals wanneer hij de racistische Verlichtingsdenkers Hume en Voltaire verantwoordelijk wil maken voor de uitvinding van het racisme dat in werkelijkheid al veel eerder was ontstaan met de opkomst van de slavernij. Ook deze zwakte komt voort uit de wens om ideeën tot de stuwende kracht van de geschiedenis te bombarderen.
Ondanks een aantal behoorlijke tekortkomingen heeft Bregman een heel lezenswaardig boek geschreven. Zijn algemene boodschap is welkom en de reeks onderwerpen die hij behandelt is indrukwekkend en vaak interessant. Maar Bregman presenteert een tandeloze versie van een ‘radicale idee’ en het grootste probleem is misschien dat hij niet over zichzelf heen heeft kunnen stappen. Dit is een boek van een progressieve yup die het moet hebben van de verkoop van aansprekende ideeën, helaas is dat duidelijk terug te zien in het resultaat.
Rutger Bregman, De meeste mensen deugen. Een nieuwe geschiedenis van de mens. de Correspondent 2019, 528 pagina’s, 25,00€.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.
1. Het boek gaat niet over een Revolutionnaire Strategie. 2. Zoals in het menselijk Lichaam miljarden “Goede Bacterien” voorkomen, strijden ze voortdurend ook tegen “Slechte Ziekmakende” Bacterien Zo ook in de maatschappij.. 3. Het “leven” is een strijd. De Samenleving is een “Klassestrijd” … 4. Sommigen zullen ‘spontaan samenwerken. Anderen zullen zich ‘Planmatig’ organiseren. (Klassen,Klimaat, Feministen, enz…