Nu, in de zevende maand van ononderbroken mobilisaties, kan de Algerijnse protestbeweging Hirak, gezien de verspreiding, de omvang en het ontbreken van een politieke oplossing, worden beschouwd als een langetermijnontwikkeling die een meer conceptueel dan tijdgebonden debat op gang brengt. Termen als revolutie, democratie, constituerend proces, sociale klasse, oligarchie, issaba (criminele bende, in het Arabisch) en bourgeoisie zijn de sleutelwoorden die het debat en de actie structureren.
Om deze dynamiek te begrijpen, gebruiken critici en analisten analogieën met andere fenomenen die vergelijkbaar zijn of als zodanig worden beschouwd. Met fenomenen die het dichtst bij in de tijd en de ruimte staan, zoals de huidige Soedanese beweging of de Tunesische revolutie, en met verder weg gelegen fenomenen zoals de Russische of de Franse revolutie. Deze analogieën zijn uiteraard noodzakelijk, als we ze tenminste niet als model voorstellen. Ze maken het mogelijk om de toekomst van Algerije in de wereldgeschiedenis en in een gestructureerd debat te plaatsen rond een reeks gemeenschappelijke theoretische, methodologische en historische verwijzingen die verschillende critici hier en elders naar voren brengen.
Dat is wat we in deze bijdrage zullen bespreken vanuit de realiteit ter plaatse.
Breuk, continuïteit of overgang?
De aan de gang zijnde volksbeweging heeft geen a priori ideaal dat ze wil realiseren. Zoals alle bewegingen in de moderne geschiedenis van de mensheid, zoekt ze vooral naar nieuwe politieke en sociale verhoudingen, met andere woorden, naar de beste weg voor culturele, economische en sociale ontwikkeling. De revoluties van de 20e eeuw, allemaal in samenlevingen die in termen van economische ontwikkeling als ‘achtergebleven’ werden beschouwd (Rusland, China, Algerije, Vietnam, Cuba, enzovoort) hadden ‘de ontwikkeling van de productiekrachten’ als doel. Zijn we nu getuige van een blokkade van de ontwikkeling van deze productiekrachten die de opmaat zou zijn voor een sociale revolutie?(1)Dezelfde vraag werd door Gilbert Achcar gesteld over de opstandige bewegingen in een aantal Arabische landen in 2011-2012.
Hoe dan ook, als we bij de Algerijnse zaak blijven, maakt de evolutie ervan sinds 22 februari deze kwesties voor de samenleving duidelijk. Terwijl de drijfveer voor de beweging in het begin de ‘herontdekte waardigheid’ was, kwam ze tot een hoogtepunt in een kritiek op wat men het ‘Systeem’ noemt, een kritiek die echter in wezen moreel blijft. Dit is wat de fundamentele slogan van de beweging ‘Klitou l’bled ya serraquin’ (‘Je hebt het land gestolen’) uitdrukt. De kritiek op het regime bevindt zich op een moreel vlak met juridische implicaties en vermijdt een diepgaande kritiek op het neoliberale economische systeem. De door de Hirak aangeklaagde dieven worden nu voorgesteld als ‘Issaba'(criminele bende).
Dat is een kern van de beweging. In de praktijk ontwikkelt zich de kritiek dat [generaal] Gaid Salah probeert ‘dichter bij de echte mensen te komen die om actie vragen’. En hem aan de kaak stellen, zou ‘het opgeven van de aspiraties van de massa’s ten gunste van het oordeel van verrotte en corrupte politici’ zijn. Dit is bijvoorbeeld wat een van de invloedrijke leden van het ‘Panel’ – de structuur die de regering heeft opgezet om te onderhandelen met de politieke opposities voor de organisatie van verkiezingen – journalist A. Belhimer zegt: ‘het leger begeleidt een vreedzame revolutie, beschermt haar en weigert haar te confisqueren, en komt moeizaam maar moedig op adem na een lange periode van lege instrumentalisering’.(2)DZ Video, Lahouari Addi : ‘Dire que l’armée accompagne le hirak est faux, Belhimer’ https://www.dzvid.com/2019/09/01/la. Dit vormt een nauwelijks kritische steun aan de militaire instelling.
Aan de andere kant is er de kritiek dat Gaid Salah zich eerder ‘in de fase van intimidatie’ van de protestbeweging bevindt. Als hij probeert aan populariteit te winnen door elke sociale- en beroepscategorie te beschuldigen – van de jongeman die beschuldigd wordt van het opsteken van de Berber-vlag tot de zakenman of ondernemer en industrieel, nu ‘oligarchen’ die beschuldigd worden van verduistering en corruptie – is ‘dit kan de voorbode zijn van iets ernstigers’ de juiste opvatting, die is opgebouwd op het ritme van de Hirak.
Tenzij je naïef bent, moet je dit risico niet minimaliseren. Het belangrijkste is om te waarschuwen dat de bevolking het recht heeft om de redenen voor de opsluiting te kennen en om processen te eisen die in alle openheid worden gevoerd. Die eis is democratisch. Hij is zelfs potentieel revolutionair in de context waarin we leven, waar elke realisatie van een dergelijke overgangseis gepaard gaat met breuken, vooral op het gebied van het recht, aangezien de kern van het probleem zich op dat vlak bevindt.
Dit leidt in politiek opzicht tot twee concurrerende standpunten. Het eerste standpunt pleit voor het houden van presidentsverkiezingen die de politieke stabiliteit van het regime en het systeem zo snel mogelijk herstelt. Het tweede standpunt pleit voor een breuk met de huidige stand van zaken, en dus voor een overgangsperiode naar een nieuwe situatie die aansluit bij de aspiraties van het volk in beweging, met een soevereine grondwetgevende vergadering als focus.
De vooruitzichten voor een eerlijke en democratische uitkomst van deze fase van de strijd zijn echter minder rooskleurig. Maar de beweging heeft niet gefaald, ook al hebben we het ‘Casa d’Elmouradia’ niet ingenomen naar het model van de ‘inname van het Winterpaleis’, of dat van het ‘paleis van Carthago’ (in de Tunesische situatie). De aard en de omvang van de beweging vereist een dynamiek van breuk en overgang. De term ‘overgang’ komt naar voren als de meest geschikte manier om de acties weer te geven die op korte of middellange termijn moeten worden overwogen, maar stelt onmiddellijk de vraag: hoe en in welke richting deze overgang te leiden en naar welk doel?
De vorm die deze overgang zal aannemen, hangt in laatste instantie af van het machtsevenwicht dat wordt opgebouwd op basis van het ritme van de strijd en de botsing tussen de twee projecten. Het idee van de Constituerende Vergadering bijvoorbeeld, was in de nasleep van 22 februari zeer in de minderheid. Het ging er toen niet om te wachten tot er een krachtsverhouding ten gunste van de armen tot stand zou komen om deze vergadering te eisen, maar veeleer om het regime terug te dringen en te voorkomen dat er consensus en een compromis tussen het regime en de oligarchie kwam. Het had tot taak het volk in de strijd te wapenen met een politieke slogan om het ‘vertrek van het systeem’ te concretiseren.
Dat is gedeeltelijk gebeurd. Momenteel heeft het idee van het constituerend proces een deel van samenleving overtuigd. Wat de uitkomst van deze fase van de strijd ook is, of het nu gaat om presidentsverkiezingen of een grondwetgevende vergadering, de uitdaging voor ons is om het proces dat leidt tot sociale en politieke emancipatie te verdiepen.
Het feit dat de beweging niet af is, mag ons er echter niet van weerhouden de tegenstrijdigheden of de impasse waarin zij zich nu bevindt, te onderstrepen.
Het ‘Gramsciaanse’ paradigma
De fundamentele tegenstrijdigheid in de Hirak van vandaag herinnert ons aan het historische dilemma dat de Italiaanse communistische leider Antonio Gramsci tijdens de Italiaanse crisis van de jaren twintig van de vorige eeuw constateerde. Een dilemma dat bij elke revolutionaire impasse bestaat.
Het was tijdens de crisis van het wereldkapitalisme in 1929 dat Gramsci sprak over de ‘gezagscrisis’ of ‘crisis van de hegemonie’ van het Europese kapitalisme en schreef: ‘Als de heersende klasse de consensus heeft verloren, dat wil zeggen, als ze niet langer ‘leidt’ maar alleen maar ‘regeert’ – met pure dwangmatige macht – dan betekent dit eigenlijk dat de grote massa’s zich hebben losgemaakt van de traditionele ideologieën.(3)Antonio Gramsci, The Prison Notebooks, New York, Columbia Press, 1996, blz. 32.
Dit betekent dat nog niet aan de politieke voorwaarden voor een revolutionaire ontwikkeling is voldaan. Een dergelijke historische situatie wordt gekenmerkt door de vaak geciteerde zin: ‘de crisis bestaat uit het feit dat het oude stervende is en het nieuwe nog niet geboren is’.
Het is in deze impasse – tussen een in diskrediet geraakt regime, dat niet in staat is om te regeren en een volksbeweging die nog niet in staat is om een nieuwe macht op te bouwen – dat het Bonapartisme kan ontstaan, aldus Gilbert Achcar.(4)Zie The People Want, University of California Press, 2013 Dat was met inachtneming van de juiste verhoudingen in 1965 het geval bij Boumedienne in Algerije. Het was ook dezelfde soort tegenstrijdigheid die in 1991 in Algerije een islamitische fascistische dynamiek teweegbracht. De paniekzaaierij in sommige kringen, waaronder de neoliberalen, die een snelle oplossing zoeken door middel van presidentsverkiezingen, gaat die richting uit. Het doel is om een ‘Bonaparte’ te vinden en zo een interventie van de massa’s, georganiseerd voor een brede democratische oplossing, te vermijden.
Onze huidige situatie is echter ongetwijfeld anders dan die van 1965 of januari 1991 en is nog verder verwijderd van het Italië van Gramsci. De crisis is niet zo acuut, noch op economisch vlak, noch – in mindere mate – op politiek vlak.
Het is echter een crisis die zich heeft voorgedaan na tientallen jaren van ontmanteling van het ‘sociale contract’ waarop de hegemonie van het staatskapitalisme, in 1965 gebouwd door Boumedienne, was gebaseerd. Sinds de jaren tachtig en de aanvankelijke economische opening die bekend staat als ‘infitah’, hebben de neoliberale destabilisatie en de precarisering van de sociaal-economische omstandigheden langzaam maar zeker een algemene teruggang op identiteitskenmerken (religie, etniciteit, cultuur, natie) en een verschuiving in de richting van de neoliberale ideologie aangewakkerd.
Dit doet de vraag rijzen of deze situatie een gevolg is van de wereldwijde crisis van het kapitalisme die de wereld doormaakt, of eerder het product van een specifieke crisis in de staat, het renteniers- en erfrechtelijke stelsel dat dit deel van de wereld kenmerkt, zoals Achcar in zijn studie van de Arabische wereld aangeeft. Deze vraag blijft open en kan niet worden beantwoord binnen de grenzen van deze bijdrage. Hoe het ook zij, kortetermijnacties suggereren een onverminderde democratische uitdaging.
Klassendemocratie of klassenkritiek van de democratie?
Onder democratie moeten we de verovering van de politieke macht door het volk verstaan. ‘De vooronderstelling van democratie is de politiek’ zei de Franse activist en filosoof Daniel Bensaïd.(5)Zie zijn essay in Democracy in What State?, Columbia University Press, 2012. Dit is de beginvoorwaarde voor alle economische ontwikkelingen en sociale emancipatie. En dit is waar de onmiddellijke uitdaging van elke revolutie ligt.
Deze kwestie wordt goed benadrukt door de Algerijnse Hirak. Het debat over de wetgevende vergadering of de presidentsverkiezingen dat wij hierboven hebben aangesneden, brengt deze economische kwestie tot uitdrukking. Een programma van culturele, sociale en economische eisen aan het regime is een vorm van erkenning van de legitimiteit van dit regime. Op een historisch moment als dit, nu miljoenen mensen op straat het vertrek van dit regime eisen, lijkt deze houding echter op een steunbetuiging aan het ‘regime’ en het ‘systeem’ in zijn huidige vorm!
‘Democratie is het opgeloste mysterie van alle grondwetten. Hier wordt de grondwet niet alleen op zich, volgens de essentie, maar volgens het bestaan en de actualiteit teruggegeven aan de echte grond, de werkelijke mens, het werkelijke volk, en als haar eigen werk gevestigd. De grondwet verschijnt als wat ze is, het vrije product van de mens…’, schreef Marx in zijn Kritiek op Hegels Rechtsfilosofie.(6)Zie Kritiek op Hegels Rechtsfilosofie.
In de voortzetting van zijn betoog voegde hij eraan toe dat ‘de democratie de essentie van elke politieke grondwet is, de gesocialiseerde mens in de vorm van een specifieke grondwet van de staat… staat in verhouding tot andere grondwetten als het geslacht tot zijn soort; alleen hier verschijnt het geslacht zelf als een bestaand geslacht en staat het als een specifieke soort tegenover de bestaande soorten die niet overeenstemmen met de essentie. Democratie verhoudt zich tot alle andere vormen van de staat als hun Oude Testament. De mens bestaat niet door de wet, maar de wet bestaat voor het welzijn van de mens. Democratie is het menselijk bestaan, terwijl in de andere politieke vormen de mens slechts een legaal bestaan heeft. Dat is het fundamentele verschil met de democratie’.(7)idem
Het gaat er dus niet om, uit te gaan van een metafysische visie op democratie. Het is een kwestie van uitgaan van de werkelijkheid en dat is uiteindelijk een sociale realiteit. Elke man, vrouw, groep, vereniging of politieke partij ontwikkelt – naar gelang de positie op het sociale schaakbord, dat gestructureerd is volgens lagen en sociale klassen – een kritiek op de democratie. Er is dus een klassenkritiek op de democratie en geen klassendemocratie, net zoals er voor Marx methodologisch gezien, ‘geen klassenpolitieke economie, maar een klassenkritiek op de politieke economie’ is.(8)M. Tafuri, Projet et Utopie: Parijs, Dunod, 1979, blz. 153.
Vanuit dit standpunt is de meest democratische houding het organiseren van een soevereine grondwetgevende vergadering die het gemobiliseerde volk een nieuw begin zal zien bouwen vanuit een nieuwe sociale en politieke machtsstrijd. En op basis van dit nieuwe machtsevenwicht kan een nieuwe dynamiek worden verwacht. Deze nieuwe realiteit zal duidelijk niet het einde van de geschiedenis zijn, maar zal ons in staat stellen om dezelfde democratische en sociale strijd te beginnen of voort te zetten op nieuwe grondslagen en vanuit nieuwe regels. Om Daniel Bensaïd te parafraseren: het moet altijd doorgaan en de ingestelde vormen ervan permanent overschrijden om de toegang tot gelijkheid en burgerschap permanent en op alle gebieden uit te breiden.
Het tweede standpunt, dat de overgang via presidentsverkiezingen voorstaat, is eerder een poging om dit momentum te beteugelen. Het beschermt de belangen van de oligarchie aan de macht. Deze bende criminelen, issaba in het Arabisch, is niet een eenvoudige misvorming van het regime dat het land regeerde onder het bewind van Bouteflika. Het is het topje van de ijsberg van het neoliberale economische systeem, dat de dominante ideologische matrix van het systeem vormt en breder is dan louter het regime. Het verborgen deel van deze ijsberg, dat nog niet zo’n hoog niveau van malversaties heeft bereikt, heeft de strijd niet helemaal verloren.
De vorm van organisatie en protest, de aard van de beweging zelf, het gebrek aan organisatie van de beweging op werkplekken en in buurten van steden en in dorpen, houdt de beweging echter in een staat van kwetsbaarheid en in een defensieve houding van aanklacht, niet in staat om offensieve initiatieven te nemen in de richting van de verovering van de macht. De roep om vormen van zelforganisatie door de krachten van het ‘democratische alternatief’, is, hoe laat ook, rechtvaardig en noodzakelijk voor een initiatiefrijkere toekomst. Maar dat is nog lang niet gerealiseerd. En zelfs als het effectief zou zijn, dan nog hangt het democratische en subversieve bereik ervan, in dienst van de meerderheid en de armen, uiteindelijk af van zijn samenstelling en inhoud. Het zou een andere ruimte van politieke en ideologische strijd vormen, met andere woorden de plaats van een permanente strijd.
Louter het bestaan van zelforganisatie is nooit de absolute garantie voor een werkelijk democratische oplossing. Kritiek ten dienste van de kansarmen en kansarme klassen moet het voorbeeld van de Aârouch in gedachten houden, de zelforganiserende structuur die ontstond tijdens de opstand van 2001 in Kabylië, een deel van Algerije, net als het Iraanse voorbeeld uit 1979.
Dit najaar blaast Gaid Salah zijn presidentiële politieke project nieuw leven in, nadat hij blijkbaar zijn basis binnen het leger en de veiligheidsdiensten heeft geconsolideerd. Tegelijkertijd anticipeert hij op de komende economische hervormingen, geïnspireerd door het neoliberalisme, die tot doel hebben de 49/51-regel inzake buitenlandse investeringen in Algerije te herzien. Dit project struikelt echter over het gebrek aan geloofwaardig politiek personeel om het rustig op te zetten. De volksbeweging van haar kant is tevreden met haar ‘positie-oorlog’ en afwijzing. Ze zou er baat bij hebben zich te verplaatsen naar werkplekken en woonbuurten voor actievere, meer georganiseerde en offensieve acties.
Maar in ieder geval zal de uitkomst van deze tegenstrijdigheid de weg vrijmaken voor een overgang naar een nieuwe, veelbelovender horizon, gezien de openlijke breuk van het systeem. Revolutionair politiek engagement is niet gebaseerd op een progressieve wetenschappelijke zekerheid, maar op een beredeneerde gok op de toekomst.
Aanvankelijk was er de verontwaardiging, de verontwaardiging dat men geknield had voor een persoon die meer dood dan levend was. Nu is, zoals Bensaid aangaf, ‘verontwaardiging een begin. Een manier om op te staan en aan de slag te gaan. We zijn verontwaardigd, we rebelleren, en dan zien we’. Het is nu een kwestie van collectief kijken hoe we voorbij de verontwaardiging kunnen komen.
Nadir Djermoune is lid van onze Algerijnse zusterorganisatie PST (Parti Socialiste des Travailleurs) in Algerije. Dit artikel verscheen oorspronkelijk op International Viewpoint. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Voetnoten
↑1 | Dezelfde vraag werd door Gilbert Achcar gesteld over de opstandige bewegingen in een aantal Arabische landen in 2011-2012. |
---|---|
↑2 | DZ Video, Lahouari Addi : ‘Dire que l’armée accompagne le hirak est faux, Belhimer’ https://www.dzvid.com/2019/09/01/la. |
↑3 | Antonio Gramsci, The Prison Notebooks, New York, Columbia Press, 1996, blz. 32. |
↑4 | Zie The People Want, University of California Press, 2013 |
↑5 | Zie zijn essay in Democracy in What State?, Columbia University Press, 2012. |
↑6 | Zie Kritiek op Hegels Rechtsfilosofie. |
↑7 | idem |
↑8 | M. Tafuri, Projet et Utopie: Parijs, Dunod, 1979, blz. 153. |