Eurostat, de statistische dienst van de Europese Unie, publiceert een overzicht van het aandeel hernieuwbare energie dat door de 28 lidstaten in 2018 gebruikt werd in de totale energieconsumptie. Nee, niet Bulgarije, Griekenland of Polen hinkt achteraan, maar … Nederland, op geringe afstand gevolgd door België. Terwijl Zweden al 54,6% van zijn energie uit hernieuwbare bronnen betrekt, haalt Nederland 7,4%, België 9,4%. Het EU-gemiddelde is 18%.
Als hernieuwbare energie worden beschouwd: zonne-energie (thermisch en fotovoltaïsch), hydro-elektriciteit, getijdencentrales, windenergie, geothermiek, warmtepompen en biomassa; import en export van stroom worden in principe niet als hernieuwbaar beschouwd, al zijn er uitzonderingen op die regel.
De grafiek toont ook met zwarte streepjes de doelstellingen die elk land zichzelf gesteld had voor 2020 (“in functie van het startniveau, de economische groei, het hernieuwbaar potentieel…”). Zo had Nederland 14% vooropgesteld, niet bepaald indrukwekkend, maar haalt daar maar iets meer dan de helft van. België mikte maar op 13%, maar blijft ook ver uit de buurt. Zweden, Finland, Denemarken, Oostenrijk en de Baltische staten stelden veel hogere streefcijfers, en bereikten of overschreden die. Zo mikte Denemarken op 30%, maar haalt 35%.
Kleine anecdote: enkele jaren geleden merkte ik bij de toenmalige sp.a-burgemeester van Leuven, Louis Tobback, op dat Denemarken buiten de euro gebleven was, maar economisch eigenlijk beter presteerde dan de eurolanden. “Ach, Denemarken, dat boerenstaatje”, repliceerde Tobback. Ecologisch boert dat landje nochtans niet zo slecht…
Merkwaardig dat zovelen van onze politici waarschuwend verwijzen naar “de buurlanden” als het gaat om de flexibilisering van de arbeidsmarkt, de beperking van de loongroei of de beursprestaties, maar dat soort vergelijking niet maakt als het over iets veel fundamentelers gaat.
Herman Michiel is actief bij Ander Europa. Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa.