A life on our planet wordt door velen gezien als een kritisch vervolg op David Attenboroughs populaire BBC wildlifeserie Planet Earth. Met zijn warme stem en charmante Britse accent kaart Attenborough de hedendaagse ecologische problematiek aan in wat hij zijn ‘witness statement’ noemt. De documentaire heeft dan ook een persoonlijke noot en schiet niet tekort aan romantische natuurbeelden zoals in de eerdere BBC series.
Attenboroughs getuigenis begint en eindigt in Tsjernobyl. Met beelden van de verlaten, post-apocalyptische stad verwijst hij naar een onheilspellende toekomst, waarin delen van de wereld onleefbaar zullen worden als gevolg van de ecologische crisis, net zoals deze stad onleefbaar werd na de explosie in 1986. Attenborough schrijft dit toe aan slechte planning en menselijke fouten, zoals ook de tragedie van deze tijd – het verlies van biodiversiteit – een gevolg is van ‘fouten’. Deze vergelijking zet de toon voor de rest van de film, en brengt Attenboroughs onvermogen aan het licht om structurele en systematische kritiek te leveren op de oorzaken van deze tragedie.
Zo geeft A life on our planet weinig tot geen blijk van erkenning van het verlies van biodiversiteit als een systematisch effect en gevolg van het groeimotief van onze hyperkapitalistische maatschappij. Verlies van biodiversiteit heeft immers weinig te maken met simpelweg ‘slechte planning’. Het is een onvermijdelijk ‘product’ van een maatschappij ingericht op consumentisme, concurrentie en winst. Tsjernobyl was niet onvermijdelijk in dat opzicht.
Kapitalistische fantasie
Daarbij geeft A life on our planet blijk van Attenboroughs romantische beeld van harmonische natuur, een bijna Bijbels gegeven: Attenborough spreekt van ‘our garden of Eden’. De oplossing ligt volgens Attenborough in het herstel van deze balans. Hoewel hij technologische vooruitgang erkent als een van de mogelijke oplossingen, romantiseert hij duidelijk de ‘idyllische’ levenswijze van jagers en verzamelaars. Deze romantische neiging is aantrekkelijk en brengt in mijn ervaring bovendien veel activisten op de been.
Desondanks is het een antropocentrische opvatting van de natuur die haar ambivalentie en destructieve kracht miskent. Daarbij lijkt het een kapitalistische fantasie: in een wereld vol onrust en competitie fungeert het idee van ‘natuur’ vaak als een oase van rust en ontspanning, zoals de eerdere BBC series voor mij een vlucht boden uit alledaagse stress. In A life on our planet weerklinkt het verlangen naar een bepaalde rust en harmonie als product van onze hedendaagse maatschappij.
Overbevolking?
De mooie beelden van de natuur doen echter ook een appèl. Net zoals in de voorgaande series benadrukken ze de waarde van bijzondere natuurlijke fenomenen en bovendien stelt Attenborough deze keer kritische vragen. Maar of dat de meest urgente zijn, is nog maar de vraag. Zo is er veel aandacht voor de toenemende CO2-uitstoot als gevolg van bevolkingsgroei en duurzame energieopwekking als mogelijke oplossing, maar er ontbreekt een reflectie op de organisatorische structuren die nodig zijn om dit in werking te zetten.
Het aansporen van de beperking van bevolkingsgroei leidt overigens al snel tot immorele, aan eugenetica grenzende ‘oplossingen’ en is onvermijdelijk gericht op armere landen of het mondiale Zuiden. Hoewel Attenborough benadrukt dat het verhogen van de levensstandaard onvermijdelijk zal leiden tot stabilisering en vermindering van bevolkingsgroei, kan zijn opvatting alsnog voeding geven aan een ecofascistisch sentiment. Het miskent bovendien dat juist zuidelijke landen harder geraakt worden door verdroging, vervuiling en extremere weersomstandigheden. Kortom: zowel de lusten als de lasten van kapitalisme worden oneerlijk verdeeld. In deze context blijkt zijn toekomstvisie op zijn minst dubieus en ontoereikend.
Bovendien uit Attenborough weinig kritiek op het toenemende consumentisme, gestimuleerd door moderne media en overdadige advertenties, dat een grote bijdrage levert aan de CO2-uitstoot van voornamelijk concurrerende productie in rijke landen. Dat de ecologische voetafdruk van arme landen te verwaarlozen is vergeleken met de impact van rijke ‘westerse’ landen blijkt irrelevant voor Attenboroughs visie voor de toekomst. Daarbij heeft Attenborough ook nog weinig oog voor het feit dat er ook binnen landsgrenzen grote verschillen zijn in hoeveelheid uitstoot zoals tussen de armere en rijkere klassen.
Hoop op herstel
De documentaire eindigt symbolisch in Tsjernobyl, waar de verlaten gebouwen ondertussen overwoekerd worden door groen en waar wilde dieren hun verblijf vinden. Dit om duidelijk te maken dat de natuur onze ‘fouten’ wel overleeft, ons leven als kwetsbare mensen zal ontstijgen: we moeten onszelf redden. Maar dit argument staat in schril contrast met zijn eerdere waardering van de biodiversiteit en haar kwetsbaarheid. Nog nooit zijn er zoveel diersoorten in zo korte tijd verdwenen of met uitsterven bedreigd, zoals Attenborough in de film benadrukt. Dat de ‘natuur’, als een vaag metafysisch concept, altijd zal voortbestaan is in deze context een onbelangrijk gegeven.
Attenboroughs belangrijkste bijdrage aan het debat is zijn hoop op het herstel van de biodiversiteit en het belang van het behouden ervan in onze strijd tegen verzuring van de zee, verdroging van de aarde en de zeespiegelstijging als gevolg van een specifiek sociaal-politiek en economisch systeem. Attenborough blijkt een expert in het charismatisch toelichten van bijzondere en specifieke natuurlijke processen en diersoorten, maar deze politieke specificiteit ontbreekt.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.