De logica van ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’ is een recept voor leeg cynisme.
De laatste drie decennia is er een toenemende politieke verwarring ontstaan over de betekenis van het begrip anti-imperialisme, een concept dat op zichzelf niet eerder onderwerp van veel debat was. Er zijn twee belangrijke redenen voor deze verwarring: de overwinning en daarmee het einde van de meeste antikoloniale strijd na de Tweede Wereldoorlog en de ineenstorting van de USSR. Tijdens de Koude Oorlog voerden de Verenigde Staten en de geallieerde koloniale westerse mogendheden rechtstreeks verschillende oorlogen tegen nationale bevrijdingsbewegingen of regimes, naast meer beperkte militaire interventies en oorlogen ‘met toestemming’. In de meeste van deze gevallen stonden de westerse mogendheden tegenover een lokale tegenstander die gesteund werd door een grote aanhang onder de bevolking. Voor progressieven leek het voor de hand te liggen zich te verzetten tegen de imperialistische interventie en steun te verlenen aan degenen tegen wie deze gericht was – de enige discussie was of de steun kritisch of onvoorwaardelijk moest zijn.
De belangrijkste scheidslijn onder anti-imperialisten tijdens de Koude Oorlog werd echter veroorzaakt door de houding tegenover de USSR, die door communistische partijen en hun naaste bondgenoten werd beschouwd als het ‘vaderland van het socialisme’; ze bepaalden veel van hun eigen politieke standpunten door zich aan te sluiten bij Moskou en het ‘socialistische kamp’ – een houding die werd omschreven als ‘kampisme’. Dit werd vergemakkelijkt door de steun van Moskou aan de meeste gevechten tegen het westerse imperialisme in zijn mondiale rivaliteit met Washington. Wat betreft de interventie van Moskou tegen arbeiders- en volksopstanden in zijn eigen Europese overheersingssfeer, schaarden de kampisten zich aan de zijde van het Kremlin en verwierpen deze opstanden onder het voorwendsel dat ze door Washington waren aangewakkerd.
Degenen die van mening waren dat de verdediging van democratische rechten het hoogste beginsel van links was, steunden de strijd tegen het westerse imperialisme en de volksopstanden in de door de Sovjet-Unie gedomineerde landen tegen het plaatselijke dictatoriale bewind en de hegemonie van Moskou. Een derde categorie werd gevormd door de maoïsten, die vanaf de jaren zestig de USSR bestempelden als ‘sociaal-fascistisch’, het als erger beschouwden dan het VS-imperialisme en in sommige gevallen zelfs de kant van Washington kozen, zoals de houding van Peking in Zuidelijk Afrika.
Het patroon van uitsluitend westers-imperialistische oorlogen tegen volksbewegingen in het Zuiden begon echter te veranderen met de eerste oorlog van dit type die de USSR sinds 1945 voerde: de oorlog in Afghanistan (1979-89). En hoewel ze niet werden gevoerd door staten die toen als ‘imperialistisch’ werden omschreven, brachten de invasie van Vietnam in Cambodja in 1978 en de aanval van China op Vietnam in 1979 wijdverbreide desoriëntatie teweeg in de gelederen van anti-imperialistisch links in de wereld.
De volgende grote complicatie was de door de VS geleide oorlog van 1991 tegen het Irak van Saddam Hoessein. Dit was geen dictatoriale volksdemocratie, maar een van de wreedste en moorddadigste regimes van het Midden-Oosten, een regime dat zelfs chemische wapens had gebruikt bij de massamoord op duizenden Koerden in het land – met medeplichtigheid van het Westen, aangezien dit gebeurde tijdens de oorlog van Irak tegen Iran. Enkele personen die tot dan toe tot anti-imperialistisch links behoorden, zijn bij deze gelegenheid overgegaan tot steun aan de door de VS geleide oorlog. Maar de overgrote meerderheid van de anti-imperialisten verzette zich ertegen, ook al werd de oorlog gevoerd met een VN-mandaat dat door Moskou was goedgekeurd. Ze hadden weinig op met de verdediging van het bezit van de emir van Koeweit in zijn door de Britten geschonken koninkrijk, bevolkt door een meerderheid van rechteloze migranten. De meesten waren echter ook geen fan van Saddam Hoessein: ze klaagden hem aan als een wrede dictator terwijl ze tegen de door de VS geleide imperialistische oorlog tegen zijn land waren.
Al snel deed zich een verdere complicatie voor. Nadat de door de VS geleide oorlogshandelingen in februari 1991 waren beëindigd, stond de regering van George H.W. Bush – die de elitetroepen van Saddam Hoessein bewust had ontzien uit vrees voor een ineenstorting van het regime waarvan Iran zou hebben kunnen profiteren – de dictator toe deze troepen in te zetten om een volksopstand in Zuid-Irak en de Koerdische opstand in het bergachtige noorden neer te slaan, waarbij hij in het laatste geval gebruik mocht maken van helikopters. Dit leidde tot een massale stroom Koerdische vluchtelingen die de grens met Turkije overstaken. Om dit te stoppen en de vluchtelingen te laten terugkeren, legde Washington een no-fly zone (NFZ) op boven Noord-Irak. Er was nauwelijks sprake van een anti-imperialistische campagne tegen deze NFZ, aangezien het enige alternatief een voortzetting van de meedogenloze onderdrukking van de Koerden zou zijn geweest.
De NAVO-oorlogen op de Balkan in de jaren negentig stelden ons voor een soortgelijk dilemma. De Servische strijdkrachten die loyaal waren aan het regime van Slobodan Milosevic waren betrokken bij moorddadige acties tegen Bosnische en Kosovaarse moslims. Maar andere middelen om bloedbaden te voorkomen en een door onderhandelingen tot stand gekomen regeling in voormalig Joegoslavië op te leggen, waren bewust verwaarloosd door Washington, dat de NAVO van een defensieve alliantie wilde veranderen in een ‘veiligheidsorganisatie’ die zich bezighield met interventie-oorlogen. De volgende stap in deze verandering bestond erin de NAVO te betrekken bij Afghanistan in de nasleep van de aanslagen van 11 september (2001), waardoor de beperking van de oorspronkelijk beperkte Atlantische zone van het bondgenootschap werd opgeheven. Daarna kwam de invasie van Irak in 2003 – de laatste door de VS geleide interventie die alle anti-imperialisten verenigde in hun verzet daartegen.
Ondertussen kwam het ‘kampisme’ van de Koude Oorlog weer op in een nieuwe gedaante: niet langer gedefinieerd door steun aan de USSR, maar door directe of indirecte steun aan elk regime of elke macht die het voorwerp is van Washington’s vijandigheid. Met andere woorden, er vond een verschuiving plaats van een logica van ‘de vijand van mijn vriend (de USSR) is mijn vijand’ naar een logica van ‘de vijand van mijn vijand (de VS) is mijn vriend’ (of iemand die ik in ieder geval van kritiek moet vrijwaren). Terwijl de eerste logica tot enkele vreemde bondgenootschappen leidde, is de tweede een recept voor leeg cynisme: uitsluitend gericht op de haat jegens de regering van de VS, leidt dit tot een halsstarrig verzet tegen alles wat Washington op het wereldtoneel onderneemt en tot het afglijden naar kritiekloze steun voor volstrekt reactionaire en ondemocratische regimes, zoals de misdadige kapitalistische en imperialistische regering van Rusland (imperialistisch volgens elke definitie van die term) of het theocratische regime van Iran, of mensen als Milosevic en Saddam Hoessein.
Laten we, om de complexiteit te illustreren van de vragen waarmee het progressieve anti-imperialisme momenteel wordt geconfronteerd – een complexiteit die ondoorgrondelijk is voor de simplistische logica van het neokampitalisme – eens kijken naar twee oorlogen die uit de Arabische Lente van 2011 zijn voortgekomen. Toen volksopstanden er begin 2011 in slaagden zich te ontdoen van de presidenten van Tunesië en Egypte, juichte het hele spectrum van zelfverklaarde anti-imperialisten eenstemmig, aangezien beide landen westersgezinde regimes hadden. Maar toen de revolutionaire schokgolf Libië bereikte, wat onvermijdelijk was voor een land dat zowel aan Egypte als Tunesië grenst, waren de neokampisten veel minder enthousiast. Ze herinnerden zich dat het uiterst autocratische regime van Moammar El-Gadhafi decennialang door westerse staten vogelvrij was verklaard, zonder zich er kennelijk van bewust te zijn dat het sinds 2003 op spectaculaire wijze was overgeschakeld op samenwerking met de Verenigde Staten en verschillende Europese staten.
Traditiegetrouw onderdrukte Gadhafi de protesten op bloedige wijze. Toen de opstandelingen de tweede stad van Libië, Benghazi, innamen, beschreef Gadhafi hen als ratten en drugsverslaafden en zwoer hij ‘Libië centimeter voor centimeter te zuiveren, huis na huis, straat na straat, persoon na persoon, totdat het land vrij is van vuil en onzuiverheden’- en bereidde hij een aanval voor op de stad, waarbij hij het volledige spectrum van zijn strijdkrachten inzette. De kans op een massamoord van enorme omvang was zeer groot. Tien dagen na de opstand nam de VN-Veiligheidsraad unaniem een resolutie aan waarbij Libië naar het Internationaal Strafhof werd verwezen.
De bevolking van Benghazi smeekte de wereld om bescherming, maar benadrukte dat ze geen buitenlandse troepen ter plaatse wenste. De Liga van Arabische Staten steunde dit verzoek. De VN-Veiligheidsraad nam een resolutie aan waarin toestemming werd gegeven voor het instellen van een NFZ boven Libië en voor alle nodige maatregelen om de burgerbevolking te beschermen, met uitsluiting van een buitenlandse bezettingsmacht, in welke vorm dan ook, op welk deel van het Libische grondgebied dan ook. Noch Moskou, noch Peking spraken hun veto uit over deze resolutie: beiden onthielden zich van stemming, onwillig om de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor een voorspeld bloedbad.
De meeste westerse anti-imperialisten veroordeelden de resolutie van de VN-Veiligheidsraad als een resolutie die deed denken aan de resoluties die in 1991 de aanval op Irak hadden goedgekeurd. Daarbij zagen ze over het hoofd dat het Libische geval in feite meer gemeen had met de NFZ die boven Noord-Irak was ingesteld dan met de algemene aanval op Irak onder het voorwendsel van de bevrijding van Koeweit. De resolutie van de VN-Veiligheidsraad vertoonde duidelijk gebreken en was vatbaar voor een zodanige interpretatie dat een langdurige inmenging van de NAVO-mogendheden in de Libische burgeroorlog mogelijk werd. Maar bij gebrek aan alternatieve middelen om het dreigende bloedbad te voorkomen, kon de NFZ in de beginfase nauwelijks worden afgewezen, om dezelfde redenen die Moskou en Peking ertoe hadden gebracht zich van stemming te onthouden.
De NAVO had slechts enkele dagen nodig om Kadhafi van een groot deel van zijn luchtmacht en tanks te ontdoen. De opstandelingen hadden zonder directe buitenlandse inmenging door kunnen gaan, mits ze de wapens hadden gekregen die nodig waren om Gadhafi’s resterende arsenaal te bestrijden. De NAVO gaf er de voorkeur aan hen afhankelijk te houden van haar directe betrokkenheid in de hoop hen onder controle te kunnen houden. Uiteindelijk hebben ze de plannen van de NAVO gedwarsboomd door Kadhafi’s staat volledig te ontmantelen, waardoor de huidige chaotische situatie in Libië is ontstaan.
Het tweede – nog complexere – geval is Syrië. Daar was de regering Obama nooit van plan een NFZ op te leggen. Vanwege de onvermijdelijke Russische en Chinese veto’s in de VN-Veiligheidsraad zou dit een schending van de internationale rechtsorde hebben vereist, zoals de regering van George W. Bush die pleegde bij de invasie in Irak (een invasie waartegen Obama zich had verzet). Washington heeft zich in de Syrische oorlog op de achtergrond gehouden en zijn betrokkenheid pas opgevoerd toen de zogenaamde Islamitische Staat oprukte en de grens met Irak overstak, en heeft zijn directe interventie vervolgens beperkt tot de strijd tegen IS.
De meest doorslaggevende invloed van Washington op de oorlog in Syrië was echter niet zijn directe betrokkenheid – die alleen van het allergrootste belang is in de ogen van neo-kampisten die zich uitsluitend richten op het westerse imperialisme – maar veeleer zijn verbod op levering van luchtafweergeschut aan de Syrische opstandelingen door zijn regionale bondgenoten, voornamelijk als gevolg van het verzet van Israël. Het resultaat was dat het Assad-regime tijdens het conflict een monopolie in de lucht genoot en zelfs op grote schaal gebruik kon maken van verwoestende vatbommen die door helikopters werden afgeworpen. Deze situatie moedigde Moskou ook aan om zijn luchtmacht vanaf 2015 rechtstreeks bij het Syrische conflict te betrekken.
Anti-imperialisten waren bitter verdeeld over Syrië. Neo-kampisten, zoals in de Verenigde Staten de United National Antiwar Coalition en de US Peace Council, richtten zich uitsluitend op de Westerse mogendheden in naam van een eigenaardig eenzijdig ‘anti-imperialisme’, terwijl ze de onvergelijkbaar belangrijkere interventie van het Russische imperialisme steunden of negeerden (of er schuchter melding van maakten, maar weigerden er campagne tegen te voeren, zoals in het geval van de Stop the War Coalition in het Verenigd Koninkrijk), laat staan de interventie van de door Iran gesponsorde islamitische fundamentalistische strijdkrachten. Progressieve democratische anti-imperialisten, waaronder deze auteur, veroordeelden het moorddadige Assad-regime en zijn buitenlandse imperialistische en reactionaire geldschieters, verweten de Westerse imperialistische mogendheden hun onverschilligheid voor het lot van het Syrische volk, terwijl ze zich verzetten tegen hun directe interventie in het conflict, en hekelden de afschuwelijke rol van de Golf-monarchieën en Turkije in het bevorderen van reactionaire krachten onder de Syrische oppositie.
De situatie werd echter nog gecompliceerder toen een oprukkend IS een bedreiging vormde voor de Syrische links-nationalistische Koerdische beweging, de enige progressieve gewapende macht die toen op Syrisch grondgebied actief was. Washington bestreed IS met een combinatie van bombardementen en onbeschaamde steun aan lokale strijdkrachten, waaronder Iraanse milities in Irak en Koerdische linkse strijdkrachten in Syrië. Toen IS de stad Kobani, die in handen was van Koerdische strijdkrachten, dreigde in te nemen, werden deze strijdkrachten gered door Amerikaanse bombardementen en het droppen van wapens vanuit de lucht. Geen enkele anti-imperialistische stem heeft deze schaamteloze interventie van Washington krachtig veroordeeld, om de voor de hand liggende reden dat het alternatief de vernietiging zou zijn geweest van een strijdmacht die banden onderhield met een linkse nationalistische beweging in Turkije, die van oudsher door allen op links werd gesteund.
Later heeft Washington troepen ingezet in het noordoosten van Syrië om de door Koerden geleide Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) te steunen, te bewapenen en te trainen. Het enige felle verzet tegen deze rol van de VS kwam van NAVO-lid Turkije, de nationale onderdrukker van het grootste deel van het Koerdische volk. De meeste anti-imperialisten zwegen (het equivalent van onthouding), in tegenstelling tot hun houding in 2011 ten aanzien van Libië – alsof steun van Washington aan volksopstanden alleen kan worden getolereerd wanneer deze worden geleid door linkse krachten. En toen Donald Trump onder druk van de Turkse president zijn besluit aankondigde om de Amerikaanse troepen uit Syrië terug te trekken, gaven verschillende prominente figuren van Amerikaans links – onder wie Judith Butler, Noam Chomsky, wijlen David Graeber en David Harvey – een verklaring uit waarin ze eisten dat de Verenigde Staten ‘de militaire steun aan de SDF voortzetten’ (zonder evenwel te specificeren dat directe interventie ter plaatse uitgesloten moest zijn). Zelfs onder neo-kampisten waren er maar weinigen die deze verklaring publiekelijk aan de kaak stelden.
Uit dit korte overzicht van recente verwikkelingen in het anti-imperialisme komen drie leidende beginselen naar voren. Het eerste en belangrijkste principe is dat waarlijk progressieve standpunten – in tegenstelling tot rood geschilderde excuses voor dictators – worden bepaald op grond van het belang van het recht van de volkeren op democratische zelfbeschikking, niet op grond van halsstarrige oppositie tegen alles wat een imperialistische mogendheid onder welke omstandigheden dan ook doet; anti-imperialisten moeten ‘leren denken’. Ten tweede: progressief anti-imperialisme vereist verzet tegen alle imperialistische staten, niet het kiezen van de kant van sommige tegen andere. Tenslotte: zelfs in de uitzonderlijke gevallen dat interventie door een imperialistische mogendheid een emancipatoire volksbeweging ten goede komt – en zelfs wanneer het de enige beschikbare optie is om zo’n beweging te redden van bloedige onderdrukking – moeten progressieve anti-imperialisten pleiten voor volledig wantrouwen in de imperialistische mogendheid en eisen dat haar betrokkenheid wordt beperkt tot vormen die haar mogelijkheden beperken om haar heerschappij op te leggen aan degenen die ze pretendeert te redden.
De discussie die overblijft onder progressieve anti-imperialisten die het eens zijn over de bovengenoemde beginselen, gaat in wezen over tactische zaken. Met de neo-kampisten is er nauwelijks discussie mogelijk: scheldpartijen en laster zijn hun gebruikelijke modus operandi, geheel in de lijn van de traditie van hun voorgangers in de vorige eeuw.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op The Nation. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.