De huidige islamofobie in Europa is verbonden met een lange geschiedenis van koloniale overheersing en aanhoudende gewapende conflicten in het Midden-Oosten. Maar in de strijd tegen deze vorm van racisme is het belangrijk dat linkse mensen in Europa ook culturalistische gemeenplaatsen over moslims verwerpen en zich blijven inzetten voor de strijd voor democratische rechten.
Hoewel de huidige islamofobie verbonden is met vormen van anti-Arabisch racisme en koloniale en imperiale geschiedenis, explodeerde ze in Westerse landen na de aanslagen van 11 september 2001, uitgevoerd door de jihadistische organisatie Al Qaida. Er was een nieuwe mondiale vijand gevonden en wetten die moslimbevolkingen discrimineerden bloeiden op in Europa, Noord-Amerika en Australië, maar ook elders, zoals in India, Rusland en China. De westerse staten bestempelden moslims als een gevaarlijke ‘ander’ in de nasleep van de aanslagen van 11 september, en de ‘oorlog tegen het terrorisme’ hielp de VS en hun bondgenoten om imperialistische oorlogen in Afghanistan, Irak en de bredere regio van de MENA (Midden-Oosten en Noord-Afrika) te rechtvaardigen onder het mom van de strijd tegen het terrorisme.
In eigen land, zowel in Europa als in de VS, waren het nieuwe beleid en de nieuwe maatregelen op het gebied van terrorismebestrijding grotendeels gericht tegen moslims, die werden behandeld als legitieme objecten van verdenking, samen met andere niet-witte bevolkingsgroepen. Voortbouwend op deze ‘andersheid’ en ‘gevaarlijkheid’ hebben de autoriteiten de wetten en middelen om moslims te controleren en er voortdurend op toe te zien dat ze zich houden aan de zogenaamde ‘westerse waarden’ of, in Frankrijk, ‘republikeinse waarden’, uitgebreid.
De uitvoering van de noodtoestand en, meer in het algemeen, het antiterrorismebeleid dat sinds 2015 in Frankrijk van kracht is, hebben geleid tot ‘het ontstaan van een veiligheidsislamofobie, die moslims treft via een antiterrorismebeleid dat de rechtsstaat ondermijnt.’ Dat stelt het Collectief tegen Islamofobie, dat als vereniging tot taak heeft hulp te bieden aan slachtoffers van islamofobie. Bovendien heeft de goedkeuring van de ‘anti-separatistische’ wet op 16 februari 2021 door de Franse Nationale Vergadering meer veiligheidsinstrumenten verschaft om moslimorganisaties en verenigingen aan te pakken, terwijl andere organisaties, zoals het Collectief tegen Islamofobie, werden ontbonden.
Ook in het Verenigd Koninkrijk heeft de Britse regering moslims gestigmatiseerd door middel van diverse zogenaamde ‘veiligheidsmaatregelen’, zoals het veiligheidsprogramma ‘Prevent’, dat in 2005 van start is gegaan. Dit programma stelt de Britse autoriteiten in staat om iedereen die het niet eens is met het regeringsbeleid en de acties van de Britse staat, zoals oppositie tegen de oorlogen in Irak en Afghanistan, de bombardementen op Libië, steun aan de Palestijnse zaak, of zelfs oppositie tegen ‘Britse kernwaarden’, onder toezicht te plaatsen. Vooral moslimstudenten waren het doelwit van deze campagne.
In Europa is het verbod op de sluier van moslims in verschillende openbare ruimten de afgelopen twintig jaar toegenomen; van een verbod op hijabs in Franse scholen en beperkingen voor leraren in sommige delen van Duitsland tot een totaal verbod op de gezichtsbedekkende niqab in openbare ruimten in Denemarken, België, Frankrijk en meer recentelijk in Zwitserland. Dit is gepaard gegaan met toenemend geweld tegen moslims, moskeeën en islamitische symbolen. Deze ontwikkelingen tonen aan hoe anti-islamitische gevoelens veel verder zijn doorgedrongen dan beperkte delen van de samenleving en nu een breder draagvlak hebben.
Islamofobie is de afgelopen tien jaar in de VS en de Europese landen blijven toenemen, waarbij regeringen de opkomst van een nieuwe jihadistische organisatie, de ‘Islamitische Staat’ (IS), samen met de komst van miljoenen vluchtelingen uit de MENA-regio, hebben aangegrepen om hun racistische en repressieve beleid te intensiveren. Veel van deze vluchtelingen ontvluchten niet alleen de dodelijke onderdrukking van autoritaire en despotische regimes, zoals die in Syrië, maar ook de gevolgen van buitenlandse interventie. Maar hoewel veel van deze migranten ook juist de mensen zijn die op de vlucht zijn voor de opkomst van islamitische extremisten zoals IS in Syrië en Irak, en recenter de Taliban in Afghanistan, krijgen deze migranten bij hun aankomst in Europa toch te maken met islamofobe sentimenten, omdat ze zich voegen bij de 20 miljoen moslims die in de Europese Unie (EU) wonen.
Tegen deze achtergrond hebben steeds meer extreem-rechtse en fascistische politieke partijen in het hele continent moslims en andere niet-witte bevolkingsgroepen tot zondebok gemaakt. Rassemblement National (voorheen bekend als het Front National), de United Kingdom Independence Party (UKIP), de English Defense League, Spanje’s Vox en de Oostenrijkse Vrijheidspartij zijn enkele van de politieke partijen die een gemeenschappelijk discours en beleid delen om Europa te bevrijden van zijn ‘moslimprobleem’.
Het zijn echter niet deze extreem-rechtse politieke bewegingen die het racistische en uitsluitende beleid tegen de moslimbevolking hebben uitgevoerd. Het zijn de sociaal-liberale en rechtse regeringen die dat hebben gedaan. Opeenvolgende centrumrechtse politieke leiders hebben zich herhaaldelijk uitgesproken tegen ‘islamitisch terrorisme’ (de Duitse bondskanselier Angela Merkel) en de onverenigbaarheid met de Europese waarden van het zogenaamde ‘islamitisch separatisme’ (de Franse president Emmanuel Macron).
De voortdurend groeiende islamofobie in Europa in de afgelopen twee decennia is ook niet beperkt tot een reactie op de terroristische aanslagen van Islamitische Staat of uitsluitend te wijten aan propaganda van extreem-rechtse groeperingen, zoals door de mainstream media en regeringen wordt beweerd. Het is vooral het gevolg van het steeds autoritairder en racistischer beleid van de Europese regeringen. Dit beleid heeft tot doel een nationalistische verbeelding te versterken door de etno-raciale meerderheidsgroep uit te nodigen zich te verenigen tegen de uitgevonden bedreigingen die uitgaan van moslims.
Hoewel linkse mensen het ermee eens zijn dat de racialisering van moslims door rechts en het politieke centrum een belangrijk probleem is, hebben twee invloedrijke reacties daarop spanningen en tegenstellingen opgeroepen die vragen om discussie binnen antiracistische, anti-imperialistische bewegingen. De eerste problematische reactie is een linkse variant van een grove vorm van atheïsme die zich baseert op een verkeerde interpretatie van marxistische ideeën en Marx’ eigen verdediging van religieuze rechten in de context van staatsinmenging in religieuze vrijheid (1875) en joodse burgerrechten (1843) ontkent.
De tweede problematische reactie, die veel minder aandacht heeft gekregen, is die van een ondoordachte steun aan islamitische fundamentalistische bewegingen in de regio. Deze gangbare reactie op islamofobie van bepaalde linkse figuren en organisaties in het Westen gaat uit van een geïdealiseerde moslimidentiteit van de mensen in de MENA-regio en houdt een vorm van omgekeerd oriëntalisme in stand. Onze strijd zou geworteld moeten zijn in een internationalistisch progressief en humanistisch perspectief, zonder ruimte te laten voor een vorm van ‘omgekeerd oriëntalisme’ waar bepaalde linkse stromingen, zowel in het Westen als in de MENA, mee besmet zijn.
Zoals Sadiq Jalal Al-Azm het reeds in 1980 formuleerde, zijn in dit omgekeerde oriëntalistische perspectief ‘ideeën, overtuigingen, filosofische systemen en ideologische superstructuren voldoende om de ‘bewegingswetten’ van oosterse samenlevingen en culturen te verklaren’. Na het succes van de Iraanse Islamitische revolutie stelden auteurs die deze vorm van omgekeerd oriëntalisme aannamen dat de Arabische linkerzijde haar prioriteiten zodanig moet herschikken dat ze op hun kop komen te staan: ‘en ultiem belang te hechten aan de culturele en ideologische factoren die de massa’s bewegen en op deze basis wetenschappelijke, economische en sociale waarheden te herformuleren.’
Met andere woorden, zoals Gilbert Achcar uitlegde, ‘omgekeerd oriëntalisme’ heeft een gemeenschappelijke kern met het traditionele oriëntalisme: de essentialistische visie volgens welke ‘religiositeit een permanent en essentieel verschijnsel’ is voor moslimvolkeren.’ De ‘omkering’ ervan houdt in dat in plaats van een bron van achterlijkheid, de islam wordt gezien als het noodzakelijke middel tot modernisering en politieke vooruitgang in alle moslimregio’s.
Omgekeerde vormen van oriëntalisme hebben ook aanhangers onder sommige academici, zij het een minderheid. Het perspectief is vertegenwoordigd in het werk van zowel westerse als Arabische geleerden (1)Zie bijvoorbeeld: Carré en Gérard 1983, Roy 1985, Burgat 1995, Dot Pouillard 2009, Jensen 2009, Saad Ghorayeb 2002, Pearson en Salamey 2007. die stellen dat het islamitisch fundamentalisme de Arabische uitdrukking vormt van cultureel en sociaal verzet tegen de westerse opdringerigheid.
François Burgat, bijvoorbeeld, karakteriseert ‘de politieke islam als een behoefte aan een terugkeer naar de culturele wortels in de hele moslimwereld’. Voor hem is de politieke islam de uitdrukkingswijze van het culturele verzet die past bij de Arabische wereld – de ‘moslimrede’ (‘le parler musulman’). Hoewel dergelijke figuren misschien correcte standpunten innemen in hun verzet tegen islamofobie in het Westen, hebben ze de neiging om kritiekloos steun te verlenen aan islamitische fundamentalistische bewegingen in de MENA en zien ze de islam als de essentiële taal en cultuur van de moslimvolkeren. Volgens deze doctrine is de drijvende kracht achter de geschiedenis in het Oosten de Islam en niet, zoals in het Westen, economische belangen, klassenstrijd en sociaal-politieke krachten.
Zoals de Syrische geleerde Aziz al-Azmeh over deze omgekeerde oriëntalistische tendens verklaarde: ‘De islam als cultuur verklaart in zichzelf de zaken van de moslimgemeenschappen en overbepaalt de economische, sociale en politieke factoren. Het heeft twee hoofdrolspelers, die elkaar spiegelbeelden geven: de een is de islamitische fundamentalistische revivalist en politicus, de ander is de westerse schrijver of acteur die het essentialistische culturalisme van de eerste deelt en die een obscurantistisch discours over het heden, verleden en de toekomst van moslims tot de status van onbetwistbare kennis verheft: dat wil zeggen, de al te gebruikelijke procedure waarbij de essentialistische lezing van het verleden, het heden en de toekomst, geboden door islamitische (of anderszins apologetische) politieke vertogen, wordt opgevat als adequaat voor het verleden, een diagnose van het heden en een plan voor de toekomst van alle moslims.’
Sommige sectoren van links, ook een minderheid, hebben op soortgelijke wijze bepleit dat islamitische fundamentalistische bewegingen zoals Hamas, Hezbollah of de Moslim Broederschap, ‘anti-imperialisten’ zijn of een ‘progressieve’ vorm van de islam vertegenwoordigen en hebben hen vergeleken met de Zuid-Amerikaanse bewegingen van de bevrijdingstheologie die in de jaren ’60 en ’70 tot bloei kwamen. Deze overwegingen staan ver van elke realiteit en vallen binnen een destructieve logica van ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’.
Bevrijdingstheologie en islamitische fundamentalistische bewegingen verschillen zowel in hun aard als in hun doelstellingen: bevrijdingstheologie is niet zozeer een uitdrukking van culturele identiteit in de zin van zelfbehoud tegenover de ‘ander’ van de westerse overheersing, zoals wordt beweerd door islamitische fundamentalistische bewegingen. Ze is veeleer geworteld in een discours van ontwikkeling en emancipatie van de onderdrukten. Ze mobiliseert in de eerste plaats de armen en uitgebuitenen, terwijl islamitisch-fundamentalistische bewegingen zich vooral richten op de goed opgeleide middenklasse en de kleinburgerij als de voornaamste actoren van politieke verandering. Islamitische fundamentalistische bewegingen beogen in de eerste plaats de islamisering van de samenleving, de politiek en de economie, terwijl bevrijdingstheologen nooit de bedoeling hebben gehad de samenleving te kerstenen, maar veeleer om haar te veranderen vanuit het perspectief van de onderdrukten.
Het is ook een vergissing het fundamentalisme te zien als een of andere verwrongen uiting van anti-imperialisme. De fundamentalisten hebben een religieuze opvatting van de wereld, met name het doel terug te keren naar een mythische ‘Gouden Eeuw’ van de Islam als middel om de hedendaagse wereld te verklaren en een oplossing te bieden voor haar problemen. In de eerste plaats moeten we kritisch staan tegenover het idee dat de bevrijding en ontwikkeling van de Arabische landen in de eerste plaats afhangt van de bevestiging van een islamitische identiteit die als ‘permanent’ en ‘eeuwig’ wordt voorgesteld. Dit is reactionair, puur en simpel en staat in schril contrast met de echte anti-imperialistische bewegingen uit het verleden.
Nationalisten en socialisten kijken uit naar een progressieve sociale transformatie van de sociaal-economische structuren van onderdrukking en overheersing; fundamentalisten framen de strijd in plaats daarvan als een strijd tussen culturen en religies. Ze zien het imperialisme als een conflict tussen ‘Satan’ en de onderdrukte gelovigen, niet zoals nationalisten en socialisten het traditioneel zien – als een conflict tussen grote mogendheden met hun kapitalistische systeem en onderdrukte landen/volkeren. In dit opzicht herhalen islamitische fundamentalisten Samuel Huntingtons opvatting van de wereld als een ‘botsing der beschavingen’, waarbij de strijd tegen het Westen eerder gebaseerd is op een verwerping van zijn waarden en religieuze systeem dan op uitbuitende mondiale verhoudingen.
Islamitische fundamentalistische bewegingen zijn dus geneigd het idee te propageren dat de bevrijding en ontwikkeling van MENA-landen in de eerste plaats afhangen van de bevestiging van hun islamitische identiteit, die ‘permanent’ en ‘eeuwig’ zou zijn, in plaats van door strijd tegen kapitalisme en imperialisme. Zij hebben dus geen anti-imperialistisch wereldbeeld. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zowel de jihadistische als de gradualistische vleugel van het islamitisch fundamentalisme gesponsord worden door imperialistische en regionale machten.
Zoals eerder opgemerkt hebben de VS, Saoedi-Arabië en Pakistan islamitische fundamentalistische bewegingen in Afghanistan gesteund als instrument in hun inter-imperialistische conflict met Rusland tegen het door Moskou gesteunde regime in Kaboel. Hetzelfde geldt voor andere islamitisch-fundamentalistische krachten zoals de Moslimbroederschap en/of Hezbollah. Verre van consequent anti-imperialisme hebben ze een relatie gecultiveerd met zowel imperialistische als regionale machten. De Broederschap werd tot 1991 gesteund door Saoedi-Arabië en meer recentelijk door Qatar en ze sloot een akkoord met de Verenigde Staten in de korte periode dat ze aan het bewind was in Egypte. Hezbollah wordt gesteund door Iran en werkt samen met het Russische imperialisme in de Syrische contrarevolutie.
Dit betekent niet dat we ons niet verzetten tegen imperialistische en Israëlische oorlogen en interventies tegen staten en tegen deze bewegingen in de regio. Het recht van verzet van de Palestijnen, ook militair, is een onvervreemdbaar recht, zoals het dat is voor elke andere bevolking die onderworpen is aan bezetting, kolonisatie, buitenlandse interventie of autoritaire dictatuur. Israël stapelt verschillende vormen van onderdrukking tegen de Palestijnse bevolking op. Steun voor het recht op Palestijns verzet, een principiële zaak, mag door socialisten echter niet worden verward met steun aan de politieke ideologie van de verschillende Palestijnse politieke partijen.
Vanuit dit oogpunt is het van belang te bedenken dat religieus fundamentalisme een internationaal verschijnsel is, dat niet uniek is voor het Midden-Oosten of voor overwegend islamitische samenlevingen. Evenzo moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen de islamitische godsdienst en fundamentalistische groeperingen.
Organisaties zoals de zogenaamde Islamitische Staat (IS), Al Qaida, de verschillende takken van de Moslimbroederschap en Hezbollah verschillen in hun ontstaan, ontwikkeling, samenstelling en strategie. Gradualisten zoals de Moslimbroederschap en Hezbollah in Libanon nemen deel aan verkiezingen en bestaande staatsinstellingen. Jihadisten zoals Al Qaida en IS beschouwen deze instellingen daarentegen als on-islamitisch en grijpen in plaats daarvan naar guerrilla- of terroristische tactieken in de hoop op een mogelijke overname van de staat. Onder de jihadisten zijn er ook discussies en verdeeldheid over de tactiek en de strategieën om hun doel van een islamitische staat te bereiken. In verschillende historische contexten en perioden hebben de verschillende fundamentalistische stromingen soms samengewerkt en op andere momenten met elkaar geconcurreerd en zelfs met elkaar gebotst.
Niettemin verdedigen ze – ondanks aanzienlijke verschillen – een gemeenschappelijk politiek project. Alle varianten van het islamitisch fundamentalisme hebben als gemeenschappelijk doel ‘een op de sharia gebaseerde islamitische staat’ te vestigen die de bestaande kapitalistische orde in stand houdt. Islamitisch-fundamentalistische bewegingen, zoals Hezbollah en de Moslim Broederschap in Egypte, hebben neoliberaal beleid bevorderd door maatregelen te steunen als privatisering, liberalisering van de markt en openstelling voor buitenlands kapitaal, terwijl ze sociale bewegingen, met name vakbonden, veroordeelden en aanvielen.
Islamitische fundamentalistische bewegingen moedigen geen beleid aan dat gericht is op emancipatie van de samenleving en verzetten zich ook niet tegen neoliberaal beleid. Integendeel: ze bevorderen een dergelijk beleid en onderdrukken vakbonden en arbeiders. Ook andere kwesties kunnen aan de orde worden gesteld, zoals de strijd voor vrouwenrechten, de strijd tegen sektarisme, de rol van de staat, enzovoort.
Dit is heel duidelijk te zien in hun houding ten opzichte van vrouwen. Alle stromingen van het islamitisch fundamentalisme propageren een seksistische visie die de mannelijke overheersing bekrachtigt en vrouwen beperkt tot ondergeschikte rollen in de samenleving. In de eerste plaats definiëren ze de primaire functie van de vrouw als ‘moederschap’ en het doordringen van de volgende generatie met de islamitische beginselen. Ze leggen kleding en gedrag op die de eer van de vrouw en die van het gezin moeten beschermen. Elke afwijking van deze normen en beperkingen beschouwen ze als een concessie aan het Westerse culturele imperialisme.
Ook hebben islamitische fundamentalisten reactionaire opvattingen over LHBTQ-mensen, die ervan worden beschuldigd ‘samenlevingen te vernietigen’ en een vreemde import te zijn die de islamitische samenleving bedreigt met morele afwijkingen en afwijkende levensstijlen. Dit soort beschuldigingen is ook gericht tegen het marxisme en meer in het algemeen tegen alle actoren die verbonden zijn met links, die ook worden gehekeld als zijnde een product van het Westen en een ideologie die vreemd is aan de ‘authentieke islamitische cultuur’. De Tunesische islamitische leider Rached Ghannouchi, leider van al-Nahda, heeft bijvoorbeeld niet geaarzeld om de Tunesische Algemene Vakbond (UGTT) ervan te beschuldigen dat ze een erfenis is van de Franse koloniale periode en dat ze geen natuurlijke instelling van de moslimmaatschappij is.
Bovendien hebben islamitisch-fundamentalistische bewegingen niet geaarzeld zich te verzetten tegen protestbewegingen in hun eigen land, zoals de Hezbollah en de Volksmobilisatie-eenheden in respectievelijk Libanon en Irak, terwijl diverse bewegingen die verbonden zijn met de Moslimbroederschappen enthousiaste aanhangers zijn van de Turkse autoritaire staat onder leiding van Erdogan. De verschillende islamitisch-fundamentalistische krachten vormen dus de tweede groep binnen de contrarevolutie, de eerste is die van de bestaande despotische regimes.
Links moet zich daarom verzetten tegen het islamofobe discours dat door westerse elites, regeringen en media wordt ontwikkeld en in stand gehouden tegen islamitisch-fundamentalistische bewegingen en hun onderdrukking door autoritaire regimes aan de kaak stellen wanneer dat in bepaalde landen het geval is. Maar dit principiële standpunt mag ons er niet van weerhouden om radicale verandering in MENA samenlevingen te steunen en te bevechten, door een materialistische analyse te ontwikkelen van de maatschappelijke dynamiek en de partijen van het islamitisch fundamentalisme die zich met verschillende middelen verzetten tegen de voortzetting en verdieping van revolutionaire processen en radicale verandering van onderop.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Crisis. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Voetnoten
↑1 | Zie bijvoorbeeld: Carré en Gérard 1983, Roy 1985, Burgat 1995, Dot Pouillard 2009, Jensen 2009, Saad Ghorayeb 2002, Pearson en Salamey 2007. |
---|