Het aantal ondervoede mensen is vorig jaar wereldwijd gestegen tot meer dan 800 miljoen. Dat betekent dat de duurzaamheidsagenda van de VN er duidelijk niet in slaagt haar doelstelling te verwezenlijken om het aantal mensen dat honger lijdt tegen 2030 aanzienlijk te verminderen en een einde te maken aan alle vormen van ondervoeding.
Op 23 september is in New York de Wereldvoedseltop bijeengekomen, waar voorstellen zijn gedaan voor de aanpak van de wereldwijde voedselcrisis. Helaas was het van tevoren al duidelijk welke kant de voorstellen op zouden gaan.
De Wereldvoedseltop wordt officieel gesponsord door het Wereld Economisch Forum, de particuliere stichting die de elite van het wereldkapitaal elk jaar in januari in Davos, Zwitserland, uitnodigt. En het wordt voorgezeten door de voorzitter van de Alliance for a Green Revolution in Africa, een instelling die door de Bill & Melinda Gates Foundation is opgezet om de industrialisering van de landbouw in Afrika te bevorderen. Deze alliantie is slechts een voorbeeld dat aantoont dat de ‘groene revolutie’ – dat wil zeggen hoogproductieve variëteiten, bestrijdingsmiddelen en kunstmest – de levenssituatie van kleine boeren en boerinnen niet kan verbeteren, integendeel.
Het met de ‘groene revolutie’ geassocieerde ontwikkelingsmodel is gebaseerd op technologische vernieuwingen – mechanisatie, veredeling (met inbegrip van biotechnologie en genetische manipulatie) en het gebruik van landbouwchemicaliën. Landbouwbedrijven die deze innovatie – die productiever of goedkoper moet zijn dan de algemene stand van de techniek – in een vroeg stadium invoeren, verwerven een concurrentievoordeel ten opzichte van andere landbouwbedrijven. Ze kunnen meer produceren en verkopen in minder tijd. Zodra meer landbouwbedrijven de nieuwe technologie invoeren, neemt de productie toe en beginnen de prijzen te dalen. Uiteindelijk overleven alleen die landbouwbedrijven die de concurrentie weer een stap voor zijn door rationalisatie of groei in omvang: ‘Groeien of verdwijnen’ is het motto.
De stille dwang van de agro-industrie
De op deze wijze tot stand gebrachte concurrentie om winst en kostenvermindering moet er volgens de heersende economische theorie toe bijdragen dat goederen voor de bevrediging van behoeften worden geproduceerd op de meest efficiënte wijze met schaarse middelen. Is dat zo?
De ‘groene revolutie’ is niet alleen bedoeld om nieuwe, ‘betere’ productiemiddelen in te voeren, maar ook om een zo ‘geïndustrialiseerd’ mogelijk landbouwsysteem op te leggen. De nieuwe rassen leveren alleen de beloofde hoge opbrengsten op als ze regelmatig intensief worden bemest en op grote oppervlakten in monocultuur worden geteeld. Deze vorm van teelt bevordert de verspreiding van ziekten en plagen, die worden bestreden met fungiciden en insecticiden, en tegen onkruid worden herbiciden gebruikt.
De verbouw van deze rassen op grote oppervlakten kan alleen met behulp van machines worden gedaan en gaat vaak gepaard met een aanpassing van het juridisch kader. Het doel is altijd dat de boeren door nieuwe regels gedwongen worden om alleen commercieel zaad te gebruiken – zaad dat ze moeten kopen – in plaats van hun eigen, boerenzaad te blijven gebruiken.
Bovendien is de concentratie op grootschalige teelt van minder verkoopbare producten gewoonlijk gekoppeld aan een gerichtheid op de export van de landbouwproductie – nog eens extra afgedwongen door structurele aanpassingsmaatregelen of bilaterale vrijhandelsovereenkomsten. Terwijl in traditionele landbouwsystemen de nadruk ligt op de bevrediging van behoeften – boeren proberen zichzelf en de plaatselijke markten van voedsel te voorzien – gaat het in het ‘geïndustrialiseerde’ model om de productie van goederen voor de wereldmarkt. Of de goederen die hier worden verhandeld, zoals maïs of tarwe, daadwerkelijk de mensen bereiken die honger lijden hangt uitsluitend af van hun vermogen om te betalen. Kwantitatief is er meer dan genoeg.
‘De markt- en winstgestuurde landbouw wijst de producten toe aan de marktdeelnemers die in staat zijn een overeenkomstige prijs voor de landbouwproducten te betalen en niet aan degenen die voedsel nodig hebben maar het niet kunnen betalen. Daarom wordt een derde van de graanproductie in de wereld aan dieren gevoerd, meestal in de rijke landen, terwijl een miljard mensen ondervoed is of honger lijdt,’ schrijft Christian Zeller in zijn boek Revolution für das Klima. Warum wir eine ökosozialistische Alternative brauchen (München 2020).
De sociale en ecologische gevolgen van de kapitalistische modernisering van de landbouw zijn verstrekkend. Het zijn nog steeds vooral de bedrijven in de toeleverende en afnemende sectoren van de landbouwproductie die goede zaken doen. Zij zijn de echte profiteurs van de ‘groene revolutie’, aangezien ze op deze manier nieuwe afzetmarkten kunnen aanboren. Aangezien ze niet hoeven te betalen voor de kosten die dit systeem veroorzaakt, hebben ze er bovendien groot belang bij dat de productie zo input-intensief blijft (vooral wat betreft water en chemicaliën).
Intussen heeft dit geleid tot afhankelijkheden en ‘lock-ins’ (een onderneming is verplicht uitsluitend met een bepaalde onderneming zaken te doen), niet alleen op het niveau van de landbouwbedrijven, maar in het hele systeem op vele cruciale punten (bijvoorbeeld bij het gebruik van bestrijdingsmiddelen). Zoals in elke andere industrieel-kapitalistisch georganiseerde sector dicteert het gebruik van kapitaal de wijze van produceren in de landbouw. Het is nauwelijks mogelijk om aan deze concurrentie en wedloop te ontsnappen.
Om een einde te maken aan de overexploitatie van mens en natuur en om de honger doeltreffend te kunnen bestrijden, moet dus worden gebroken met de op winst gerichte productie van landbouwproducten. Alleen dan kan de grootschalige landbouw worden omgeschakeld naar biologische en meer arbeidsintensieve methoden en kan de productie weer op de behoeften worden afgestemd.
De auteur is geograaf en landbouwwetenschapper, actief bij BfS Zürich.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op SoZ. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Trackbacks/Pingbacks