Turkije maakt, net als de rest van de wereld en in het verlengde van zijn eigen traject van het afgelopen decennium, een veelheid van onderling samenhangende crises door. Om zijn positie in deze periode van meervoudige crises te handhaven, gebruikt Erdogan allerlei middelen: repressie, oorlogen, chantage, onderhandelingen, het verbreken van bondgenootschappen en het aangaan van nieuwe.
De veranderingen in de geopolitieke wereldorde hebben hem bovendien vrij gunstig beïnvloed. In de afgelopen tien jaar heeft Erdogan zijn vermogen aangescherpt om de gebeurtenissen in de wereld te gebruiken voor zijn eigen belang, om zijn positie te consolideren of, op zijn minst, zijn eigen politieke dood uit te stellen. Dat is het geval met de oorlog in Oekraïne, die hij kon gebruiken om de problemen te overwinnen die het gevolg waren van de daling van de koopkracht van de arbeidersklasse en zijn verlies aan populariteit in de aanloop naar de nieuwe verkiezingen. Erdogan, die blijk geeft van een zekere bekwaamheid, probeert dus voordeel te halen uit de situatie in de wereld, maar ziet zich gedwongen om op alle fronten oorlog te voeren.
Op economisch gebied
De kwetsbaarheid van het Turkse kapitalisme bestaat al lange tijd en de AKP-regering heeft altijd gezocht naar ‘inventieve’ oplossingen om de gevolgen van de crisis op zijn minst uit te stellen. Maar de tendensen die we nu in Turkije zien, houden ook nauw verband met de crisis van het mondiale kapitalisme. Na de crisis van 2008, toen centrale banken overal ter wereld liquiditeit in de wereldeconomie injecteerden, zag ook Turkije een enorme hoeveelheid geld binnenstromen en daarmee een zekere illusie van rijkdom. De slechte kant van schulden werd duidelijk toen de tijd kwam om te beginnen met terugbetalen.
Met de aankondiging van de geleidelijke afschaffing van de aankoop van activa op de financiële markten door de centrale banken, werden twee verschillende belangengroepen die overeenkomen met twee verschillende kapitalistische sectoren in Turkije zichtbaar en begonnen zich te manifesteren. Enerzijds bekritiseerde TÜSIAD, de organisatie van de traditionele grote burgerij in Turkije, heel openlijk het beleid van de regering en eiste een verhoging van de rentevoeten van de centrale bank. Anderzijds zijn er de ‘kleine en middelgrote ondernemingen’, waarvan sommige zich hebben ontpopt als op zichzelf staande grote kapitalistische belangen. Die, meestal politiek aan de regering Erdogan gelieerde belangen, rekenden op hem om de rente laag te houden.
Ondanks hun relatieve verschillen hebben deze twee sectoren van de kapitalistische klasse ook gemeenschappelijke belangen, of het nu gaat om hun investeringen in de exportgerichte industriële sector, of hun vijandigheid tegenover de vrijheid van vereniging en het stakingsrecht van de werknemers. Hoewel de nuances tussen deze Turkse kapitalistische kringen heel gedetailleerd kunnen zijn, is een algemene indeling mogelijk op basis van een verschil tussen kapitalisten van kapitaalintensieve sectoren en kapitalisten van arbeidsintensieve industrieën. Men zou ook een algemeen onderscheid kunnen maken tussen degenen die over voldoende kapitaal beschikken om leningen te verstrekken en degenen die op zoek zijn naar goedkoop krediet. Daarom is er, ondanks hun gemeenschappelijke prioriteiten, een zekere ruimte voor confrontatie tussen deze twee groepen kapitaalbezitters.
Geconfronteerd met een onvermijdelijke economische crisis, moest de regering een keuze maken tussen hoge inflatie of hoge werkloosheid. Naarmate de verkiezingen (die uiterlijk in juni 2023 moeten plaatsvinden) naderden was de keuze voor een hoge inflatie en een mogelijke stijging van de werkloosheid, met een voortdurende verlaging van de rentevoeten, zowel om de economie te stimuleren als om de kapitalistische groepen rond Erdogan te steunen, in de overtuiging dat het verlies van koopkracht, met behoud van banen, minder ontevredenheid zou veroorzaken onder zijn electorale basis.
De afgelopen tien maanden heeft de regering-Erdogan een economisch experiment uitgeprobeerd: terwijl ze de waarde van de Turkse lira [TL] laag hield, heeft de regering geprobeerd de export te helpen en tegelijkertijd producenten die hun productie willen verhogen te steunen met zeer lage rentetarieven, terwijl de reële rente in de buurt van 40% komt. Het hoofddoel was de uitvoer te ondersteunen en de invoer te vervangen door nieuwe productieve investeringen. Hun experimenten, in combinatie met de algemene prijsstijging, droegen echter bij tot een stijging van de inflatie: officieel 70%, maar volgens ENAG, een onafhankelijk onderzoeksorgaan, bereikte de inflatie 175% per jaar.
De koopkracht van de arbeidersklasse is sterk gedaald, wat tot wijdverbreide armoede heeft geleid. Met name de moeilijke toegang tot geïmporteerd graan en andere voedingsmiddelen als gevolg van de oorlog in Oekraïne heeft de situatie voor de meerderheid van de werknemers verslechterd. Dat heeft de regering ertoe gedwongen het minimumloon – dat gewoonlijk slechts één keer per jaar wordt verhoogd – dit jaar voor de tweede keer te verhogen. Het minimumloon werd verhoogd van 4.253 TL (242 euro) tot 5.500 TL (313 euro) per maand, maar geen van beide bedragen is voldoende om normale levensomstandigheden te garanderen. Hierbij moet eraan herinnerd worden dat de meeste Turken het minimumloon verdienen voor een werkweek van 45 uur. Het minimumloon is in Turkije bijna het gemiddelde loongeworden.
Maar tegelijkertijd was het beleid van Erdogan om het Turkse kapitalisme te oriënteren op de export, ontworpen op gunstige omstandigheden, vooral gezien de herstructurering van de toeleveringsketens binnen het mondiale kapitalisme tijdens de gezondheidscrisis. Dat beleid van goedkope productiekosten in Turkije met lage wisselkoersen heeft tot op zekere hoogte vruchten afgeworpen. Zelfs in een context waarin Europa, Turkije’s belangrijkste exportmarkt, in het eerste kwartaal slechts met 0,3% groeide, overtreft Turkije nu al bijna een jaar lang elke maand zijn exportrecord van de voorgaande maanden. In mei 2022 bedroeg de uitvoer 19 miljard dollar. De verschuiving van allianties in de wereldpolitiek werkt deze trend verder in de hand, aangezien de toeleveringsketens steeds meer in de richting van ‘strategische partners’ gaan.
Het buitenlands beleid
TÜSIAD anticipeerde op deze ontwikkeling door de regering te waarschuwen dat de toeleveringsketens nu verschuiven naar landen die gemeenschappelijke ‘waarden’ delen en dat de regering zich moet heroriënteren op westerse allianties om te kunnen profiteren van deze veranderingen in de wereldwijde toeleveringsketens. Deze verklaring kwam er tijdens de ruzie tussen Turkije en zijn NAVO-bondgenoten, met name over de kwestie van de integratie van Zweden en Finland in de NAVO.
Erdogan verweet hen openlijk hun ‘verraad’ en ‘anti-nationaal’ gedrag en volgde vervolgens het advies op dat hem zojuist was gegeven: nadat hij zijn veto in de NAVO had gebruikt, ondertekende hij een memorandum van overeenstemming met Zweden en Finland. Eerder beschuldigde hij deze landen ervan ’terrorisme’ te steunen en vroeg hij om hulp bij zijn plannen om het Syrische Koerdistan binnen te vallen en een zogenaamde bufferzone van 30 km in Rojava in te stellen waar huizen zouden worden gebouwd om vluchtelingen onder te brengen. Hoe vreemd het ook moge lijken, veel mensen in Turkije geloven in dit project van Erdogan als een manier om vluchtelingen in Turkije op te nemen en ook om het demografisch evenwicht in Syrisch Koerdistan te wijzigen. Natuurlijk is de 30 km ook een onderhandelingstroef voor Erdogan: hij en zijn nationalistische bondgenoten zijn in hun onderhandelingen met Rusland en de VS op zoek naar troeven om een militaire invasie te kunnen lanceren.
Zweden en Finland waren nog maar het begin. Begin juli bracht de Italiaanse premier Mario Draghi een bezoek aan Turkije en vertrok met een tas vol ondertekende overeenkomsten over van alles, van militaire tot diplomatieke samenwerking, van memoranda van overeenstemming over civiele bescherming tot een overeenkomst over de wederzijdse erkenning van rijbewijzen tussen de twee landen. Tijdens hun ontmoeting werd onder meer gesproken over een toename van de handel tot 30 miljard euro en een versterking van het wegvervoer tussen de twee landen als bijkomende voorwaarden voor een toename van de handel met Turkije.
Het is niet overdreven te stellen dat Turkije in de afgelopen twee decennia een van de belangrijkste productiecentra voor Europese kapitalisten is geworden en nu, met de heroriëntatie van de toeleveringsketens en zijn zeer zwakke munt, zijn goed opgeleide maar ongeorganiseerde en goedkope arbeidskrachten, is Turkije meer dan ooit op weg om een nieuw China voor Europa te worden. Ondanks haar meningsverschillen met de regering over andere kwesties, kon zelfs TÜSIAD niet gelukkiger zijn.
Op het binnenlandse front
Tegen de achtergrond van toenemende armoede, verlies van koopkracht en herhaalde militaire aanvallen in Iraaks Koerdistan en Rojava, weet de regering dat ze hard moet optreden tegen elke publieke uiting van ontevredenheid. Ze weet dat elk teken van zwakte het risico inhoudt dat het protest zich verspreidt. Vandaar dat zelfs plaatselijke demonstraties van arbeiders op hun werkplek voor loonsverhogingen door de politie gewelddadig worden onderdrukt. De laatste maanden gingen deze politie-aanvallen echter gepaard met invallen van fascistische bendes.
De gewelddadige aanvallen op de Gay Pride, de aanmoediging van extreemrechtse islamitische groepen om LGBTI-activisten op straat aan te vallen en de berichtgeving op sociale netwerken over verschillende ‘civiele’ paramilitaire groepen doen bij de oppositie ook de vrees rijzen dat dit een soort pre-electorale strategie zou kunnen zijn. En het lijkt erop dat deze nauwelijks gemaskeerde paramilitaire groepen, die niet aarzelen om hun machtsvertoon op klaarlichte dag te laten plaatsvinden, uit zijn op intimidatie en verlamming van de oppositie, die zich steeds meer zorgen maakt over de omstandigheden waaronder deze verkiezingen zullen plaatsvinden en de rol die het geweld op straat daarbij zal spelen.
Het uitstellen van de crisis in Turkije gebeurt over de rug van de arbeidersklasse wier leven steeds moeilijker wordt. Enerzijds probeert de regering elke oppositie te onderdrukken door de samenleving angst aan te jagen met arrestaties en politiegeweld, en door te proberen een nationale mobilisatie op gang te brengen rond de oorlogen in Iraaks Koerdistan en Rojava. De strategie van de regering lijkt vrij duidelijk: elke mobilisatie van de oppositie ontmoedigen door middel van angst, proberen een vorm van economische steun op te zetten met een verhoging van het minimumloon en een marginale verbetering van de pensioenen, aanzetten tot nationalistische mobilisaties in het land op basis van externe ‘overwinningen’ en verdeeldheid zaaien in de oppositie door de oprichting van een neofascistische oppositie die zich richt op vluchtelingen. De burgerlijke oppositie daarentegen beperkt zich er toe de verkiezingen af te wachten en tot na de verkiezingen geen enkele ‘provocatie’ te ondernemen en zich dan van Erdogan te ontdoen zonder politieke verschillen tussen haar programma en dat van Erdogan aan te geven.
Helaas zien we bij gebrek aan een echt links alternatief, zelfs als we ons ontdoen van Erdogan, nog steeds niet het politieke programma dat de arbeidersklasse in staat zou stellen haar arbeidsomstandigheden en haar zelfvertrouwen te verbeteren.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op l’Anticapitaliste. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.