Tussen abdicatie en aspiratie – relaas van een desillusie

Erik De Bruyn – links gangmaker van (achtereenvolgens) Vonk, sp.a-Rood en Rood! en ooit in het nationaal voetlicht getreden met zijn 34% stemmen bij de voorzittersverkiezingen in de sp.a – publiceerde eerder ‘Rooddruk voor een nieuw socialisme’ en ‘De terugkeer van de dwarsliggers’. Boeken waarin hij telkens trachtte handvatten aan te reiken voor wat links zou moeten of kunnen zijn. Onlangs publiceerde hij het min of meer autobiografische ‘Levenslang Links: in de Schaduw van Hamer en Sikkel’.(1)DE BRUYN, Erik, Levenslang Links: in de Schaduw van Hamer en Sikkel, Aalter, 2022, https://ertsberg.be/boek/levenslang-links/ – geraadpleegd op 20/11/2022. Een poging tot beoordeling.

Vlot en goed geschreven

Erik De Bruyns boek is vlot en humoristisch geschreven. Meermaals moet je er als lezer bij glimlachen, soms zelfs schaterlachen. Bijvoorbeeld wanneer het gaat over de grotendeels teleurstellende ‘ontdekkingstocht’ in het Roemenië van Ceaușescu (p. 92-105) of bij het verhaal van de oorverdovend snurkende buurman. (p. 123) Toch wordt ook de tragiek niet uit de weg gegaan, zoals in het relaas over het collaboratieverleden van Eriks grootvader. (p. 37-40) Het is in een autobiografie wellicht onvermijdelijk, maar af en toe sluipen er ook storende fouten in het verhaal. Zoals de bewering als zou de SAP (voorloper van SAP – Antikapitalisten) ter ziele zijn gegaan, “opgeslokt door de succesvollere concurrentie van de stalinistische PVDA.” (p. 25-26) Niets is minder waar. Hier en daar zou je ook wensen dat de eindredacteur wat oplettender was geweest. Zo wordt er in de passages over Eriks prille jeugd meermaals verwezen naar ‘Linkeroever’. Iedere Antwerpenaar weet dat daarmee de wijk aan de overkant van de Schelde wordt bedoeld. Voor niet-Antwerpenaars is dat minder duidelijk. Maar een kniesoor die daarover struikelt. Belangrijker is de autobiografische poging om een balans op te maken van een levenslang links engagement. Een positieve of een negatieve balans? Voor we die vraag kunnen onder ogen zien, is enige toelichting op haar plaats.

Isolement

In zijn ‘Considerations on Western Marxism’ (Beschouwingen over het Westers Marxisme) vestigt Perry Anderson de aandacht op “een andere traditie van een heel ander karakter [dan het ‘Westers Marxisme’]” (2)ANDERSON, Perry, Considerations on Western Marxism, London & New York, 1976, p. 96. – de traditie van het zogenaamde ‘trotskisme’. Deze traditie “concentreerde zich op politiek en economie, niet op filosofie. Ze was resoluut internationalistisch, nooit beperkt in zorg of horizon tot één cultuur of land. Ze sprak een taal van helderheid en urgentie, waarvan het beste proza (…) een literaire kwaliteit bezat, die gelijk of superieur was aan die van welke andere traditie ook. Ze vulde geen leerstoelen aan universiteiten. Haar leden werden opgejaagd en vogelvrij verklaard.”(3)Idem, p. 100. Het is precies deze geïsoleerde positie die bij deze stroming een van haar grootste bekommernissen stimuleert: de wil de kennis van en het begrip over de ervaringen uit het verleden van de klassenstrijd door te geven.

Autobiografen

Het is wellicht daarom dat er bij ‘de trotskisten’ nogal wat autobiografen te vinden zijn. Denk maar aan ‘With Trotsky in Exile: From Prinkipo to Coyoacán’ van Jean Van Heijenoort,(4)VAN HEIJENOORT, Jean, With Trotsky in Exile: From Prinkipo to Coyoacán, Cambridge, MA, 1978. ‘Adiós Companeros’ van Sal Santen,(5)SANTEN, Sal, Adiós Companeros, Amsterdam, 1974. Georges Dobbeleeres ‘Sur les traces de la révolution: Itinéraire d’un trotskiste belge’(6)DOBBELEER, Georges, Sur les traces de la révolution: Itinéraire d’un trostkiste belge, Paris, 2006.of Livio Maitans ‘Memoirs of a critical communist: Towards a history of the Fourth International.’(7)MAITAN, Livio, Memoirs of a critical communist: Towards a history of the Fourth International, London & Amsterdam. Voor een bespreking, zie: https://www.sap-rood.org/de-politieke-memoires-van-livio-maitan/ – geraadpleegd op 20/11/2022. Op een of andere manier treden zij allemaal in de voetsporen van Leon Trotsky zelf, met zijn ‘Mijn Leven’ uit 1929. Erik De Bruyn probeert met zijn nieuwe boek in zekere zin hetzelfde te doen.

Therapie

In al deze autobiografieën wordt inderdaad een poging gedaan de kennis van en het begrip over de ervaringen uit het verleden der klassenstrijd door te geven. Tegelijk zijn er wel grote verschillen. Voor auteurs zoals Van Heijenoort, Dobbeleer en Maitan staat, alles wel beschouwd, niet zozeer het verloop van de gebeurtenissen voorop, dan wel de (al dan niet vermeende) lessen, die eruit zouden getrokken kunnen worden. Bij Sal Santen is dat ook het geval, maar naar het einde toe overheerst toch vooral het verhaal van zijn persoonlijke desillusie (vandaar ook zijn ‘Adiós’). Hetzelfde is het geval bij Erik De Bruyn, want het schrijven aan het boek “werkte als een therapie. Er valt nu iets van mij af. Maatschappelijk gezien zijn de resultaten van mijn politiek engagement vrijwel nihil, maar het heeft wel diepe groeven getrokken in mijn persoonlijk leven. Het heeft mij getekend.” (p. 285)

Klein

Eriks boek geeft een helder beeld van wat uiteindelijk (voor de meeste mensen) toch wel een beetje een ietwat vreemd isotoop is: de wereld (en het wereldbeeld) van radicaal links. Of beter: van een (klein) deel van radicaal-links – dat in haar geheel ook al niet bijster groot is. We spreken dan over wat in jargon het ‘entristisch’ deel van radicaal links wordt genoemd. Daarmee worden diegenen bedoeld die ervoor opteerden (en opteren) hun radicale, antikapitalistische opvattingen te verdedigen binnen de grote partijen van de arbeidersbeweging (in België bij de sociaaldemocratische partijen PS en Vooruit)(8)Erik De Bruyn geeft ruiterlijk toe dat het in principe ook de bedoeling was hetzelfde entrisme na te streven binnen het christelijke ACV, maar dat daar in de praktijk niet veel van terecht kwam: “Bij wijze van boutade zou Trotsky ooit gezegd hebben: ‘Als de arbeidersjeugd massaal lid wordt van de scouts, dan moeten de communisten ook lid worden van de scouts!’ In België waren het niet de scouts, maar de BSP/PSB, het ABVV en in principe ook het ACV – hoewel we in de praktijk nooit de tijd en de manschappen vonden om ons met de christelijke vakbond bezig te houden, behalve in theoretische beschouwingen – waarvan de arbeidersjeugd zogezegd ‘massaal’ lid werd.” (p. 67) – in plaats van daarbuiten. Maar waar komt dat ‘entrisme’ precies vandaan?

‘Franse Draai’

In eerste instantie ging het om niet meer dan een tijdelijke tactiek, “om de revolutionaire beweging verder te ontwikkelen in tijden van tegenspoed.” (p. 67) Bedoeling van deze tactiek was het vinden van een antwoord op het radicaal-linkse isolement. Het was voor revolutionaire marxisten, geprangd als ze waren tussen fascisme en stalinisme, ‘Middernacht in de eeuw’. Oorspronkelijk werd deze tactiek ‘uitgevonden’ in 1935, meer bepaald in Frankrijk – reden waarom ze omschreven werd als de ‘Franse Draai’. Draai die overigens niet alleen werd doorgevoerd in Frankrijk, maar onder andere ook in België. Die ‘Franse Draai’ was erg tijdelijk. Na amper enkele jaren verlieten ‘de trotskisten’ goed- dan wel kwaadschiks de organisaties waarin ze ingetreden waren, soms met medeneming van nogal wat nieuwe rekruten.

‘Deep entrism’

Na de Tweede Wereldoorlog begon al gauw de ‘Koude Oorlog’. Opnieuw bevond de linkerzijde zich in het algemeen – en de radicaal-linkse stroming der ‘trotskisten’ in het bijzonder – in het isolement. Het was dan ook begrijpelijk dat ze opnieuw kozen voor ‘entrisme’. Zoals Rik De Coninck schrijft, werd “in België geopteerd voor de Belgische Socialistische Partij (BSP) omdat men op grond van de analyse van de Koningskwestie meende dat een toekomstige radicalisatie zich daar zou voordoen. Bedoeling was niet om van het BSP-lidmaatschap gebruik te maken om propaganda te maken voor enkele revolutionaire ideeën en de beste elementen één voor één te rekruteren. Het doel was om ervoor te zorgen dat algemene ideeën door velen geassimileerd werden, dat er een brede voorhoede zou ontstaan die op basis van ervaringen zou komen tot een revolutionair programma. Dit project was dan ook veel ingrijpender en van een ander gehalte dan de eerder beperkte poging in 1935.” Deze keer werd gekozen voor het zogenaamde ‘deep entrism’. In de praktijk ging men over van een tijdelijke tactiek naar een langdurige strategie. De leiding van de Belgische sociaaldemocratie liep daar wel niet hoog mee op. In 1964 gooide ze de bekendste ‘entristen’ (waaronder een zekere Ernest Mandel en diens groep rond het weekblad La Gauche) doodeenvoudig buiten. Deze mensen zouden uiteindelijk (na allerlei omzwervingen) mee aan de basis liggen van wat vandaag SAP – Antikapitalisten is. Daarmee leek er in België een einde te zijn gekomen aan deze episodes van ‘entrisme’. Dat was echter buiten een zekere waard gerekend. Die ‘waard’ kwam over uit het Verenigd Koninkrijk.

Britse eigenaardigheid

Bij meerdere Britse radicaal-linkse groepen bestond steevast een grote voorkeur voor het toepassen van ‘deep entrism’. Daar ging men ervan uit dat “de gehele geschiedenis laat zien dat in de eerste stadia van revolutionaire opgang de massa’s zich tot de [traditionele] massaorganisaties wenden om te proberen een oplossing te vinden voor hun problemen, vooral [dan] de jonge generatie, die voor het eerst de politiek ingaat.” Dit was, zo meende men ‘een historische wetmatigheid’. In werkelijkheid was het zo dat elke maatschappelijke oppositie tegenover ‘het systeem’ in Groot-Brittannië de neiging heeft zich uit te drukken via Labour. Dat ligt niet een ‘historische wetmatigheid’, noch aan de genen der Britten en evenmin aan bepaalde substanties die er in het drinkwater zouden zitten, maar wel aan het Britse kiessysteem, dat het bijzonder moeilijk maakt voor kleinere politieke stromingen om door te breken. Het gevolg is dat de grote politieke partijen in het VK feitelijke coalities zijn.(9)Dat die partijen inderdaad feitelijke coalities zijn, blijkt ook vandaag, wanneer we kijken naar de verschillende, elkaar tegenwerkende stromingen binnen de Britse Conservatieve Partij of ‘Tories’, met op drie maanden tijd niet minder dan drie elkaar opvolgende premiers… Deze Britse eigenaardigheid zorgde er om allerlei redenen wel voor dat de linkse ‘entristen’ binnen Labour zekere (tijdelijke!) successen wisten te boeken – wat in Eriks boek beschreven wordt in de passages over de rol van de ‘Militant Tendency’ in het Liverpool van de jaren 1980. (p. 107 en volgende) Onder impuls van ‘Militant’ werd in 1974 ook het ‘Committee for a Workers’ International’ (CWI) opgericht. Eveneens in 1974 werd vanuit dit CWI ook in België een afdeling (of ‘sectie’) georganiseerd: Vonk. Het is deze organisatie waar Erik De Bruyn zich bij aansloot.

Tussengeneratie

Erik De Bruyn werd lid van Vonk tijdens zijn studententijd. Hij viel bij de voortrekkers van Vonk al snel op door zijn welbespraaktheid en tomeloze energie. Het is dan ook geen toeval dat hij onmiddellijk na die studententijd de rol van ‘vrijgestelde’ op zich nam. Voor een schamel loon zette hij zich jarenlang in voor de organisatie. De pagina’s die handelen over dat engagement geven een beeld van de moeilijkheden, niet alleen van Erik en zijn organisatie, maar van een hele generatie linkse militanten. Zelf behoort de schrijver van deze recensie ook tot die generatie. Wat deze (onze) generatie kenmerkt, is dat zij een soort van ‘tussengeneratie’ vormt. Wij waren nog kinderen toen in Parijs ‘Mei ‘68’ uitbrak, in Tsjecho-Slowakije de ‘Praagse Lente’ door tanks verpletterd werd en in Vietnam het ‘Têt-Offensief’ op gang kwam. Wat we daar later van begrepen, kwam dan ook uit de tweede hand. Vandaag lijken we dan weer iets te oud om nog een rol van betekenis te kunnen spelen in de nieuwe radicalisaties, die zich vandaag voordoen, bij feministen, antiracisten, milieu- en klimaatactivisten, jongeren en tutti quanti. Vandaar dat we een ‘tussengeneratie’ mogen genoemd worden.

Succesvolle acties

Dat wil echter niet zeggen dat het ging om een verloren generatie. Hoewel we ons niet hebben kunnen verheugen in groeiende weerklank (eerder in krimpende) belette ons dat toch niet om op allerlei terreinen initiatieven te ontplooien en tussen te komen in de reële discussies die toen breed gevoerd werden. In zijn boek geeft Erik daarvan meerdere voorbeelden. Zo stak Erik “op de ledenvergaderingen van de Antwerpse afdeling van de SP bij herhaling vurige pleidooien af tegen de besparingen bij de Antwerpse stadsdiensten” (p. 121) en verdedigde hij het standpunt “dat socialistische mandatarissen in feite niet meer zouden mogen verdienen dan het loon van een gemiddelde werknemer in België.” (p. 120) Het ging overigens niet alleen om dergelijke eerder propagandistische activiteiten. Er werden door Erik en zijn kameraden ook ‘gewone’ en succesvolle acties georganiseerd. Onder meer om “meer investeringen in waterzuiveringsstations (te eisen) om de kwaliteit van de oppervlaktewateren te verbeteren. Die investeringen zijn er uiteindelijk ook gekomen. Of we trokken met een man of vijftig naar een groot onbebouwd perceel in de Duinstraat in de wijk Stuivenberg, een arme buurt in het noorden van Antwerpen. Dat perceel plaatsten we dan vol met kampeertentjes en we hielden er de hele dag een sit-in om meer sociale woningbouw te eisen. Die plek staat vandaag bekend als het Van Goghplein. Rond dat nieuwe plein werden effectief sociale woningen opgetrokken.” (p. 122)

Sommering

Interessant zijn de pagina’s uit Eriks boek, die handelen over de interne gang van zaken binnen de sociaaldemocratische partij (toen SP, dan sp.a en nu Vooruit). Het beeld dat naar voor komt van de socialistische mandatarissen – en van de manier waarop zij omspringen met interne partijdemocratie in het algemeen en met jeugdige, linkse beeldenstormers in het bijzonder – is ronduit ontluisterend. Het zou te ver leiden om dat hier te illustreren met omvangrijke citaten (daarvoor kunt u het boek beter zelf lezen). Toch wil ik hier graag een parallel trekken. Zelf ben ik niet – zoals Erik – afkomstig uit de ‘socialistische zuil’, maar wel uit de christelijke. Toen ik in het midden van de jaren 1970 ‘radicaliseerde’ en daardoor lid werd van de Revolutionaire Arbeidersliga (RAL – de voorloper van SAP – Antikapitalisten) werd ik door de ‘chef’ van mijn vader, de toenmalige CVP-schepen voor openbare werken Jos Posson, gesommeerd naar het stadhuis te komen. Daar werd eerst gepoogd mij warm te maken voor de (toegegeven: talrijke) deelorganisaties van de christelijke zuil. Toen dat weinig indruk maakte, werd me duidelijk gemaakt “dat er met u niet te praten valt.” Uiteindelijk was dat dan ook niet meer dan een vruchteloze poging tot re-integratie in ‘de zuil’. Vergeleken daarmee ging (gaat?) het er bij de sociaaldemocraten toch wel wat heftiger aan toe. Dat wordt duidelijk bij het lezen van Eriks relaas over zijn gelijkaardige sommering door Jos Van Elewijck, toenmalig SP-schepen voor onderwijs, die Erik toevoegde “‘Weet je wat wij doen met zo van die lastige poppetjes zoals De Bruyn?’ Hij deed alsof hij tussen zijn vingers een of ander voodoopoppetje vastnam. ‘Dan doen we zo: hop, armpjes eraf, hop, beentjes eraf, en hop.’ Met een achteloos gebaar wierp hij de restanten van het denkbeeldige poppetje over zijn schouder. Enkele minuten later stond ik totaal beduusd alweer op straat. En niet zoveel later werd ik voor de eerste keer buitengegooid bij de Jongsocialisten.” (p. 126)

Sneeuwval

Erik werd nog een paar keren buitengegooid, maar dat voegde niet veel zoden toe aan de sociaaldemocratische dijk. Vandaar dat er andere pogingen tot gecontroleerde re-integratie gedaan werden. Zo vernemen we hoe geprobeerd werd Erik te ‘lanceren’ onder de vleugels van parlementslid en later burgemeester Leona Detiège (wat weer enkele humoristische passages oplevert), maar wat blijkbaar (p. 128 en volgende) niet in goede aarde viel bij de ‘entristische’ kameraden.  Die laatsten hun manier van werken bleek dikwijls overigens weinig efficiënt (of toch niet echt doeltreffend), tenzij de weersomstandigheden een handje toestaken, zoals die keer toen de ‘Vonkisten’ de positie van secretaris Buitenland van het nationaal bureau van de Jongsocialisten (tijdelijk) wisten te veroveren, dankzij plotse sneeuwval. (p. 130-131)

Kandidaat-voorzitter

Een meer succesvolle episode in Eriks ‘entristische’ avontuur betreft zijn kandidatuur als voorzitter van de sp.a. Hoewel, met het oorspronkelijke ‘entrisme’ had dat eigenlijk weinig te maken. Eriks kameraden waren net bezig er afstand van te nemen. (p. 188) Van de weeromstuit richtte Erik sp.a-Rood op, “een bredere linkse stroming (…) dan de strikt marxistische benadering die Vonk altijd had gehanteerd.” (p. 196) Zoals Leona Detiège opmerkte tijdens een recent debat was het succes meer te danken aan “een dommigheid van Johan Vande Lanotte.” Die laatste dacht in typische baronnenstijl dat hij eigenhandig zijn eigen opvolgster als partijvoorzitter zou kunnen aanduiden en “dat schoot bij veel partijmilitanten in het verkeerde keelgat.” (p. 200) Johan Vande Lanotte was eventjes ‘vergeten’ dat de leden van zijn partij toch ook nog zelfs iets te zeggen wilden hebben. Erik maakte handig gebruik van dit open doel en stelde zichzelf kandidaat als alternatief voor Caroline Gennez, de kandidaat van het establishment. Eriks doel was 5% van de sp.a-leden achter zich te krijgen. Tot zijn eigen verbazing behaalde hij 34%. Daarmee kwam hij opeens nationaal in de schijnwerpers te staan: “zowat elke Vlaamse krant (sleurde) [Erik] op de voorpagina.” (p. 206) Tegelijk mag het belang van dit exploot niet overdreven worden. De leden van de sp.a die voor Erik stemden, wilden vooral een signaal geven tegen het van bovenaf ‘parachuteren’ van partijleiders. Zo gauw dat signaal gegeven was, keerde het gros van Eriks kiezers terug naar de passiviteit. Erik en diens medestanders lukten er dan ook niet in om hun vraag tot een zitje in het partijbestuur effectief af te dwingen. Dit was Eriks eerste teleurstelling in de capaciteiten van zijn achterban. Nog wat later voelde Erik zich “gedwongen om met een scheurlijst op te komen die de naam Rood! zou dragen.” (p. 230) Dat werd geen succes: “We haalden één procent van de stemmen, en ikzelf amper enkele honderden voorkeurstemmen.” (p. 238) Erik trok zijn conclusies en besloot “nooit meer terug naar de politiek (te keren).” (p. 241). Maar toch niet helemaal. Daarvoor bevat zijn boek net iets teveel politieke oordelen en… voorstellen.

Sprongen over en weer

Eriks verhaal springt over en weer tussen een chronologische uiteenzetting van gebeurtenissen aan de ene kant en (soms uitvoerige) beschouwingen over de betekenis van allerlei zaken aan de andere kant. Zo springen we van de Britse en Limburgse mijnstakingen vlot door naar de huidige klimaatcrisis, terwijl de ondergang van de Sovjet-Unie eveneens aan bod komt.(10)Het inschatten van de (al dan niet vermeende) verdiensten van de Sovjet-Unie komt ook verderop in het boek aan bod. Zie p. 168-175. Wat dat laatste betreft “leidde het foutief inschatten van de gebeurtenissen omstreeks 1988 al tot een diepe malaise bij de internationale CWI. En in de gelederen van de trotskisten, waar niet enkel de schrandere denkers maar ook de opgeblazen ego’s nu eenmaal dik gezaaid zijn, kent men daarvoor slechts één oplossing: splitsen.” (p. 144) Bij Erik leidde dit alles tot grote ontgoocheling. Hij stopte met voor ‘de organisatie’ te werken en zocht zich een nieuwe weg in het leven. Hoewel, een reis naar India deed zijn engagement toch weer ontwaken – al zal hij nooit meer als ‘vrijgestelde’ werkzaam zijn. Deze passage in het boek maakt dan opeens weer een sprong, deze keer om het gegeven van het ‘democratisch centralisme’ af te kraken, meer bepaald dan de toepassing daarvan bij de PVDA. (p. 148-149)

PVDA

Die PVDA ligt bij Erik duidelijk niet in de bovenste schuif. Hij heeft daar verschillende redenen voor. Ten eerste de persoonlijke verhoudingen, onder andere met “Peter Mertens, die een slappe handdruk gaf, en daar kan ik om te beginnen al niet goed tegen. Sorry Peter, you only make a first impression once.” (p. 236) Vervolgens de manier waarop de PVDA werkt, via de reeds genoemde toepassing van het ‘democratisch centralisme’: “het loden gewicht van hun partijstructuur.” (p. 236) Ten derde – en dat is voor Erik wellicht het grootste struikelblok – wordt er “een proces van maatschappelijke desintegratie ingezet in het Westen, niet alleen aangevuurd door fascisten, maar ook door de neostalinisten van woke” (p. 243) – waarmee dan de PVDA bedoeld wordt. Hier gaat Erik mijns inziens volkomen de mist in. Enerzijds door het verschijnsel ‘woke’ veel meer op te blazen dan nuttig of nodig is (waar we nog op terug komen). Anderzijds door… het werkelijke debat met de PVDA uit de weg te gaan.

Geloofwaardige strategie

Elders in het boek (p. 161) schrijft Erik dat de PVDA “geen geloofwaardige strategie (heeft) om ooit eens iets maatschappelijk te veranderen, en al zeker niet binnen de termijn die de klimaatverandering ons oplegt.” Daar heeft Erik zeker een punt. De PVDA doet het uitschijnen dat er pas maatschappelijke verandering kan komen, als zij zelf… groot genoeg is. Maar hoe groot is dat dan? Vijftig procent plus een? Vijfenzeventig procent? Dergelijke ‘geloofwaardige strategie’ dient dan ook de befaamde ‘kwestie van de macht’ te stellen. Maar… heeft (of had) Erik daar zelf wel een geloofwaardig antwoord op? Het is een ding om te proberen via een (min of meer) grote partij tussen te komen in het politieke debat. Maar hoe dan om te gaan met het feit dat die partij met (soms verregaande) compromissen het bestaande systeem niet verandert, maar wel mee beheert? En als daar dan – dankzij de ‘entristen’ – al van afgestapt zou kunnen worden, hoe gaat men dan de maatschappelijke verandering waarmaken? Daarover vernemen we in Eriks boek weinig tot niets. Wel is het boek gelardeerd met meerdere ideeën (gaande van omgaan met migratie, over milieuvervuiling, de oorlog in Oekraïne, het beantwoorden van de klimaatcrisis en nog veel meer). Over het verwerven van de macht om die (en andere) voorstellen te verwezenlijken, blijven we in het ongewisse. Dat komt omdat Erik, vrees ik, nooit lang heeft stilgestaan bij de zogenaamde ‘tactiek van het eenheidsfront’. Niet alleen is hij daardoor niet in staat een strategie te bedenken voor de omgang met de PVDA. Het is ook een van de redenen waarom het ‘entristisch project’ in België nooit echt kon worden omgezet in een massagegeven. Het staat niet in het boek, maar zo liep een poging – om de impact van ‘Vonk’ in de Antwerpse SP te vergroten via een verruimingsoperatie onder de noemer ‘De Rode Wig’ – al snel spaak, precies omdat er geen bereidheid was om buiten het eigen ‘entristisch’ denkkader te treden.

Wetenschap en Marxisme

Een van de meer intrigerende zaken in het boek betreft de herontdekking van de wetenschap. Zoals Erik in de eerste hoofdstukken van het boek uiteenzet, genoot hij een wetenschappelijke, universitaire opleiding tot scheikundige. De implosie van de Sovjet-Unie en de globale overwinning van het neoliberalisme dwong wel meer mensen ter linkerzijde opnieuw naar de studie.(11)Zie bijvoorbeeld TONDEUR, Alain en VERCAMMEN, François, De hoop doen herleven: een bevrijdend socialisme
voor de 21ste eeuw, Brussel, 1993.
Erik werd daarbij geïntrigeerd door Friedrich Engels’ onafgewerkte studie van de ‘dialectiek der natuur’. In Eriks eigen woorden: “Het werk van Friedrich Engels was echter niet alleen onaf, het was bovendien gebaseerd op de wetenschappelijke opvattingen van zijn tijd, die ondertussen natuurlijk voor een flink stuk gedateerd zijn. Wat me er desondanks enorm in boeide, was de manier waarop Engels en andere marxisten van formaat in hun tijd omgingen met intellectuele vraagstukken, hun methode. Ik wou een bescheiden bijdrage leveren aan die traditie, door ze toe te passen op de wetenschapsfilosofische vraagstukken van onze tijd. In dat laatste decennium van de 20ste eeuw ontstond er een min of meer brede belangstelling voor wat in de populariserende literatuur de ‘chaostheorie’ genoemd werd. De natuurkunde van complexe systemen, onder andere bevattelijk gemaakt door de toen in zwang rakende metafoor van het vlindereffect. Ik las James Gleicks ‘Chaos: Making a New Science’. Ik ontdekte dat de Belgisch-Russische Nobelprijswinnaar scheikunde Ilya Prigogine en zijn medewerkster Isabelle Stengers ongelooflijk interessante boeken hadden geschreven over de thermodynamica van irreversibele systemen, met andere woorden over de thermodynamische onderbouw van de geschiedenis.” (p. 150) Zijn lectuur bracht Erik “in trance. Prigogine en Stengers verwezen (…) in hun boeken zélf naar de dialectiek van… Friedrich Engels! Ik vond in hun wetenschappelijk werk een afdoend antwoord op het over het paard getilde flutboek van Fukuyama [‘The End of History and the Last Man’], en in 1995 schreef ik zelf iets over het onderwerp: ‘De geschiedenis begint pas’. Een soort ‘Dialectics of Nature revisited’.” (p. 151) Het manuscript vond helaas geen uitgever. Wat ronduit spijtig is. De reden waarom ik dat vind, heeft te maken met iets wat in Eriks boek niet vermeld wordt. Rond die tijd organiseerden we met de SAP tamelijk succesvolle avondconferenties over allerlei uiteenlopende onderwerpen (zoals de ‘Commune van Parijs’, ‘Leven en Werk van Karl Marx’, ‘De Erfenis van Rosa Luxemburg’, enz.). Op een dag nodigden we Erik uit om te spreken over ‘Wetenschap en Marxisme’. Meer dan 150 aanwezigen luisterden er aandachtig naar Eriks uiteenzetting. Het was voor velen zeker interessant, maar voor mij persoonlijk was het gewoon een openbaring. U moet weten dat ik destijds maar een matig begrip had van wiskunde. Na Eriks voordracht zag ik er ineens klaarder in. Voor het eerst begreep ik de samenhang tussen wiskundige ‘afgeleiden’ en ‘bifurcaties’. Opeens was wiskunde niet meer louter abstract, maar bleek het een deur te kunnen openen naar begrip van de werkelijkheid. Ik ben Erik daar nog steeds dankbaar voor. Spijtig genoeg leek Eriks organisatie ‘Vonk’ minder dankbaar van aard te zijn. (p. 152-153)

‘Woke’ en ‘knorrigheid’

Opnieuw werd Erik dus teleurgesteld. In zijn boek maakt hij van daaruit de sprong naar zijn kritiek op het ‘woke-isme’. Dat vormt meteen een van de meest omvangrijke, maar tegelijk ook meer  teleurstellende draden in het boek. Het is voor mij moeilijk te begrijpen hoe het toch komt dat Erik zich zo virulent keert tegen iets waarvan hij zelf… een amalgaam maakt. Zo gooit hij “postmodernisten zoals Jacques Derrida, Jean-François Lyotard en anderen” (p. 153) op een hoop met “de LGBTQ+ regenboogvlag” (p. 154-156) en “de politieke islam en andere politieke uitdrukkingen van religie.” (p. 157) Het zal wel zijn dat er her en der wel eens een of andere onwetende wat al te ver doorslaat in ‘identitair denken’. Maar, moet dat dan op een hoop gegooid worden met alle anderen, die proberen zich een weg te zoeken, zonder nog beroep te kunnen doen op of kennis te hebben van de mislukte ‘grote verhalen’ van het verleden? Met zijn virulente afkeer voor dit vermeende ‘woke’, begeeft Erik zich op paden die rechtstreeks leiden naar… rechts: “Het linkse sociaaleconomische gedachtegoed wordt door een groot aantal linkse partijen in een soort koppelverkoop samen met de onverteerbare woke-ideologie aan de kiezer aangeboden.” (p. 102) Op een andere pagina beschrijft Erik hoe hij (in een heel andere context) vruchteloos achter een wegvluchtende Bart De Wever aanloopt. (p. 224) Te vrezen valt dat diezelfde De Wever – die zich vandaag in spreekbeurten evenzeer keert tegen ‘woke’ – Erik vandaag eerder als bondgenoot zou begroeten…

Politieke constructie

En passant voegt Erik eraan toe dat “de meeste arbeiders er totaal geen boodschap meer aan hadden om in hun hoedanigheid van arbeider te worden aangesproken.” (p. 158) Kortom, in deze passages klinkt Erik meer als een knorrige ‘grumpy old man’, die niet meer kan begrijpen hoe de wereld en de mensen geëvolueerd zijn: “De wereld van de arbeid werd bedekt met een waardeloos laagje klatergoud, als opstapje naar de identitaire koorts van de 21ste eeuw.” (p. 158) Als Erik schrijft (p. 154) dat de LGBTQ+-gemeenschap “geen gemeenschap is, maar wel een politiek-ideologische  constructie”, dan moet ik het hoofd toch echt wel schudden. Welke gemeenschap is er geen ‘politiek-ideologische constructie’? De Vlaamse gemeenschap, misschien? Benadrukt Marx (en Lenin) niet meermaals dat de arbeidersklasse zich via bewuste inspanningen dient te ontwikkelen van ‘Klasse an sich’ naar ‘Klasse für sich’? Is dat dan ook geen ‘politiek-ideologische constructie’?

Antiklerikalisme?

In een poging om Eriks ‘knorrigheid’ over ‘woke’ in het bijzonder en links in het algemeen te verklaren, wil ik volgende suggesties naar voor schuiven. Aan de ene kant is het zo dat Eriks sociaaldemocratisch ‘milieu’ in België in hoge mate bepaald is geweest door een zeer specifieke eigenschap: het feit dat haar ideologisch cement nooit heeft bestaan uit opvattingen omtrent klassenstrijd, maar wel steunde op een door Franse ideeën geïnspireerd antiklerikalisme. De ‘vader van het Russische marxisme’, Georgi Plekhanov wees er in een van zijn geschriften op dat “een en dezelfde kwestie [i.e. de omgang met religie] de Fransman tot passie (kon) aanzetten en de Brit volkomen koud (kon) laten; een en hetzelfde [religieus] argument kon door een progressieve Duitser met respect worden behandeld, terwijl een progressieve Fransman er met bittere haat naar kon kijken.” Die Franse antiklerikale ‘bittere haat’ werd door de Belgische sociaaldemocraten enthousiast omarmd en tot cement van hun ‘zuil’ gemaakt. Wellicht was dit aan de ene kant een reactie op het overwicht (vooral in Vlaanderen) van de christelijke ‘zuil’. Tegelijk was het ook een handig middel om de militante energie van de eigen achterban weg te leiden van het explosief karakter van de klassenstrijd, in de richting van samenwerking of klassencollaboratie met de ‘verlichte’ (en dus antiklerikale) liberalen. Zoals wel meer socialisten (én liberalen!) kan Erik er op basis van dit antiklerikalisme blijkbaar niet inkomen dat sommige achtergestelde groepen in de samenleving hun (ook religieuze) eigenheid willen onderstrepen tegenover de heersende ideologie – die in dit geval de sluier (!) aanneemt van het secularisme.

Contra ‘regressief denken’?

Eriks daaruit voortvloeiende verbetenheid leidt er ook toe dat hij zich nogal makkelijk op sleeptouw laat nemen door stemmen vanuit… de rechterzijde. Zo is het bepaald geen onschuldig gegeven dat hij zijn gedachten regelmatig publiceert op de website ‘Doorbraak’, die niet alleen “een succesvolle opiniërende website met een overwegend Vlaams-nationalistisch publiek” is (p. 249), maar veeleer de spreekbuis vormt van de Vlaamse neo-conservatieven (waarvan Karl Drabbe, Eriks uitgever, overigens ook medewerker is).(12)Karl Drabbe wijst er in een reactie op dat hij “al meer dan anderhalf jaar geen medewerker meer (is) van Doorbraak.be”. Waarvan akte. Als Erik aangesproken wordt op zijn verbetenheid, dan wuift hij dat weg als “regressief denken [dat] zich als een reukloos en kleurloos toxisch gas verspreidt binnen de Belgische samenleving.” (p. 286) Dit vermeende ‘regressief denken’ verwijst dan weer naar de term ‘regressief links’. Die term is afkomstig van de Brit Maajid Nawaz (een voormalige islamistische extremist, daarna kandidaat voor de Britse Liberal Democrats en sinds de Covid-pandemie aanhanger van allerlei samenzweringstheorieën), die ermee verwijst naar “een gedeelte [van links dat] een inherente aarzeling heeft om vormen van onverdraagzaamheid, die kunnen voorkomen bij  minderheidsgroepen, te bestrijden (…) ter wille van politieke correctheid.” Om dat te illustreren haalt Erik Dyab Abou Jahjahs boek ‘Verlichting onder vuur’ aan, waar deze beschrijft hoe vertegenwoordigers van westerse ngo’s “‘(vaak) spraken over zaken die wij bizar vonden en die niet met de werkelijkheid strookten. (…) Er werd nadruk gelegd op wat zij gendergelijkheid noemden. Aanvankelijk dachten we dat ze het over gelijkheid tussen mannen en vrouwen hadden, een standpunt dat de meesten van ons steunden.’” Maar, zo vervolgd Erik, het bleek veel verder te gaan dan dat: homo- en transgenderrechten, patriarchaat en heteronormativiteit. Onderwerpen die in de gegeven omstandigheden op zijn zachtst gezegd voorbarig waren. Kortom, thema’s die we vandaag vatten onder de noemer woke, een term die in de periode waarover Dyab schrijft nog niet in omloop was, laat staan in de jaren negentig, toen ik voor het eerst in botsing kwam met de politieke correctheid van links. (…) Het verbaast (Erik) tot op vandaag hoeveel tegenstrijdige ideeën het hoofd van die mensen kan bevatten. Enerzijds willen ze met alle macht alles en iedereen ‘dekoloniseren’ en trekken ze fanatiek op tegen het westers imperialisme. Zo fanatiek zelfs, dat ze sympathiseren met conservatieve, theocratische regimes zoals dat in Iran, onder het motto ‘de vijand van mijn vijand is mijn vriend’. In die context past ook hun retoriek over een conservatief en extreem patriarchaal symbool als de hoofddoek.” Mij verbaast het vooral hoe iemand als Erik, die toch zeer goed gevormd werd in ‘trotskistische’ middens, klip en klaar vergeet hoezeer de werkelijkheid onderhevig is aan ‘ongelijke en gecombineerde ontwikkeling’. In een artikel daarover suggereert Jessica Evans “dat migratie historisch gezien heeft gefunctioneerd als een cruciaal element van gecombineerde ontwikkeling en heeft bijgedragen aan de ongelijke integratie van niet-kapitalistische samenlevingen in (…) een zich ontwikkelende kapitalistische wereldmarkt (…) [waarbij] samenlevingen werden onderworpen aan de ‘druk van de achterstand’.” Dat is nu juist de verklaring voor de fenomenen waar Erik zich aan ergert. Hij is ergens onderweg vergeten dat, zoals George Novack schrijft “nationale eigenaardigheden (…) niet eeuwig vast en absoluut definitief (zijn). Historische omstandigheden brengen ze voort en houden ze in stand; nieuwe historische omstandigheden kunnen ze veranderen en elimineren en zelfs veranderen in hun tegendeel.” Kortom, het vermeend ‘regressief’ karakter van het bewustzijn bij bepaalde groepen en lagen in de samenleving is niets anders dan een tijdelijk, evoluerend gegeven. Daarvoor blind zijn – en die groepen en lagen zelfs verketteren – werkt juist… bestendigend. Bovendien heeft Erik er soms ook een onwaarheid voor over, zoals bij het omschrijven van de feministische actiegroep ‘Baas Over Eigen Hoofd!’ (BOEH!) als een “conservatieve moslimaclub.” (p. 26) Overigens kan ik Erik geruststellen: in plaats van,  zoals Aboe Jahjah, zedig weg te blijven van alles wat zijn patriarchale ingesteldheid zou kunnen ondermijnen, schrikken westerse feministen er vandaag niet voor terug om ook hedendaagse Iraanse verzetsstrijdsters te betrekken in hun beweging. Wat onlangs nog bleek op de 51ste Nationale Vrouwendag, waar prominente leden van BOEH! én Iraanse verzetsstrijdsters zij aan zij actief bij betrokken waren.

Intersectionaliteit

Aan de andere kant behoort Erik (zoals hierboven reeds aangekaart) tot een ‘tussengeneratie’, die het vandaag moeilijk heeft aansluiting te vinden bij nieuwe lagen van activisten. Beide gegevens lijken in elkaar samen te vloeien. De nieuwe, jonge generatie van vandaag is niet meer (of toch niet op dezelfde manier) behept met wat Marx in zijn ‘Achttiende Brumaire van Louis Bonapart’ omschreef als ‘de nachtmerries van het verleden’. Het gaat om een generatie die de verstikkende werkelijkheid van het klerikalisme nooit heeft meegemaakt, net zomin als ze bekend is met de verschrikkingen van het stalinisme. Het gaat tegelijk om een generatie die geen enkel historisch referentiepunt meer lijkt te hebben – mee te wijten aan het gebrekkig historisch onderricht in het hedendaags onderwijs. Het gaat vooral om een generatie die tastend haar eigen weg aan het zoeken is. Ze vertrekt daarbij vanuit het enige referentiekader dat ze kán kennen: dat van haar eigen ervaring. Erik noemt dat ‘identitair’, ik noem het een wordingsproces. Als dat laatste het geval is, dan is het zeker nuttig én nodig om in te zetten op ‘intersectionaliteit’ – het doen samenvloeien van al deze ervaringen en de eruit voortvloeiende ‘activismen’, wat in wezen kan leiden tot een nieuw, universeel emancipatiestreven, een soort ‘activisten van overal, verenigt u!’. Erik bekijkt intersectionalisme echter als het grootste kwaad dat er te vinden is. Ergens hoop ik dat Erik dat standpunt ooit nog zal herzien – liever sneller dan later.

Betekenisvolle talenten

Die hoop is mee ingegeven door Eriks betekenisvolle talenten – die overigens niet helemaal uit de verf komen in het boek, maar die toch een brug kunnen vormen naar een hernieuwd, links activisme. Waarschijnlijk omdat Erik, ondanks zijn zelfverzekerd en soms wat eigengereid imago, eigenlijk toch wel veel bescheidener en gevoeliger is dan soms gedacht. Daarbij denk ik dan onder andere aan drie zaken (die geen van alle in al hun volledigheid voorkomen in het boek).

Grootmoedig

Zo organiseerde Erik naar aanleiding van “de nakende sluiting van Opel Antwerpen samen met Rudi Kennes ‘De Ketting’. De bedoeling was om op de [Antwerpse] Scheldekaaien een aantal manifestanten, gelijk aan het aantal mensen die door de sluiting hun job zouden verliezen, een menselijke ketting te laten vormen. Uiteindelijk hadden we enkele honderden mensen te kort (…) maar toch was het een indrukwekkend en spraakmakend initiatief” (p. 226-227). Wat Erik er niet bij vertelt, is dat hij tijdens die manifestatie ook grootmoedig het woord gaf aan mijzelf, om er te spreken over het schielijke overlijden van Jos Geudens, lid van de SAP en een regelmatige aanwezige aan het piket van de stakende arbeiders van Opel. Dat was grootmoedig, omdat het haaks stond op het destijds welig tierende sektarisme bij de sociaaldemocratische vakbond en partij.

Initiatiefkracht

De manifestatie voor Opel Antwerpen was niet het enige voorbeeld van Eriks initiatiefkracht. Zo herinner ik mij nog levendig hoe snel hij reageerde op de door de fascist Anders Breivik aangerichte moordpartij op sociaaldemocratische jongeren op het eiland Utoya in Noorwegen. Hoewel Breivik zich in zijn ‘manifest’ evenzeer virulent keert tegen ‘woke’ vormde dat voor Erik geen enkel beletsel om quasi onmiddellijk een terechte protestwake te organiseren in de hal van het Centraal Station in Antwerpen. Dezelfde initiatiefkracht kwam overigens op een andere wijze ook tot uiting bij Eriks onvermoeibare pogingen om de uiteenlopende meningen en tendensen binnen de door hemzelf opgerichte organisatie ‘Rood!’ bijeen te houden en richting te geven.

Solidariteit en verantwoordelijkheid

Wanneer Erik schrijft over de mislukte pogingen om voor de gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen te komen tot een samenwerking van ‘Rood!’ met de PVDA en ook over het povere resultaat van de aparte lijst van ‘Rood!’, is zijn verhaal daarover evenmin volledig. Als we het lezen, krijgen we de indruk dat die mislukkingen onder meer te wijten zouden zijn aan het feit dat hij als ambtenaar bij de stad Antwerpen nu eenmaal nooit zou kunnen zetelen in de gemeenteraad, wegens een wettelijk cumulatieverbod. Reden waarom hij niet kon figureren op een zichtbare, verkiesbare plaats op de lijst, want dat zou neerkomen op kiezersbedrog. Op zich is dat juist. Tegelijk denk ik dat iemand als Erik er geen graten zou in gezien hebben om zijn job als ambtenaar tijdelijk op te schorten, mocht hij verkozen geraakt zijn, te meer daar de kameraden van ‘Rood!’ hem dan wel van een (weliswaar bescheiden) inkomen zouden hebben willen voorzien. De ware reden voor Eriks terughoudendheid heeft meer te maken met zijn keuze voor directe solidariteit en verantwoordelijkheid. Een familielid van Erik had net een huis gekocht, maar werd ontslagen bij de multinational waar hij werkte. Erik kon en wou zijn familielid niet in de steek laten en dat ging noodgedwongen ten koste van politieke keuzes. De zichtbare plaats op de verkiezingslijst moest wijken voor deze solidaire verantwoordelijkheid en de eruit voortvloeiende financiële verplichtingen.

Slotbedenking

De balans die Erik De Bruyn in zijn boek opmaakt over zijn levenslang links engagement is negatief van aard. Tegelijk geeft hij in dit boek de indruk te blijven twijfelen tussen abdicatie en aspiratie: helemaal stoppen met politiek of toch zijn bedenkingen blijven verspreiden (wat… een politieke daad is!) om zo een brug te slaan naar een hernieuwd activisme. Vooralsnog lijkt Erik het spoor van het historisch materialisme echter bijster te zijn. Hij is daarmee niet de eerste. Hetzelfde overkwam Anatoli Vasiljevitsj Loenatsjarski (auteur van de opdracht die Erik zijn boek meegaf). Gedesillusioneerd door de mislukking van de eerste Russische Revolutie van 1905 (de zogenaamde ‘generale repetitie’) verliet Loenatsjarski zijn marxistische opvattingen om zich samen met mede-bolsjewieken Maxim Gorki en Alexandr Aleksandrovitsj Bogdanov over te geven aan metafysische ‘godbouwerij’. Dat nam niet weg dat Loenatsjarski bij de hernieuwde opgang van de klassenstrijd vanaf 1913 eens te meer zijn plaats terug opnam in de rangen van het strijdend marxisme. Laten we hetzelfde hopen voor Erik De Bruyn.

 

Voetnoten

Voetnoten
1 DE BRUYN, Erik, Levenslang Links: in de Schaduw van Hamer en Sikkel, Aalter, 2022, https://ertsberg.be/boek/levenslang-links/ – geraadpleegd op 20/11/2022.
2 ANDERSON, Perry, Considerations on Western Marxism, London & New York, 1976, p. 96.
3 Idem, p. 100.
4 VAN HEIJENOORT, Jean, With Trotsky in Exile: From Prinkipo to Coyoacán, Cambridge, MA, 1978.
5 SANTEN, Sal, Adiós Companeros, Amsterdam, 1974.
6 DOBBELEER, Georges, Sur les traces de la révolution: Itinéraire d’un trostkiste belge, Paris, 2006.
7 MAITAN, Livio, Memoirs of a critical communist: Towards a history of the Fourth International, London & Amsterdam. Voor een bespreking, zie: https://www.sap-rood.org/de-politieke-memoires-van-livio-maitan/ – geraadpleegd op 20/11/2022.
8 Erik De Bruyn geeft ruiterlijk toe dat het in principe ook de bedoeling was hetzelfde entrisme na te streven binnen het christelijke ACV, maar dat daar in de praktijk niet veel van terecht kwam: “Bij wijze van boutade zou Trotsky ooit gezegd hebben: ‘Als de arbeidersjeugd massaal lid wordt van de scouts, dan moeten de communisten ook lid worden van de scouts!’ In België waren het niet de scouts, maar de BSP/PSB, het ABVV en in principe ook het ACV – hoewel we in de praktijk nooit de tijd en de manschappen vonden om ons met de christelijke vakbond bezig te houden, behalve in theoretische beschouwingen – waarvan de arbeidersjeugd zogezegd ‘massaal’ lid werd.” (p. 67
9 Dat die partijen inderdaad feitelijke coalities zijn, blijkt ook vandaag, wanneer we kijken naar de verschillende, elkaar tegenwerkende stromingen binnen de Britse Conservatieve Partij of ‘Tories’, met op drie maanden tijd niet minder dan drie elkaar opvolgende premiers…
10 Het inschatten van de (al dan niet vermeende) verdiensten van de Sovjet-Unie komt ook verderop in het boek aan bod. Zie p. 168-175.
11 Zie bijvoorbeeld TONDEUR, Alain en VERCAMMEN, François, De hoop doen herleven: een bevrijdend socialisme
voor de 21ste eeuw, Brussel, 1993.
12 Karl Drabbe wijst er in een reactie op dat hij “al meer dan anderhalf jaar geen medewerker meer (is) van Doorbraak.be”. Waarvan akte.