De Belgische marxist Ernest Mandel populariseerde de term ‘laatkapitalisme’ om aan te geven hoe het systeem in de naoorlogse decennia was veranderd. Het werk van Mandel was een mijlpaal in de studie van het kapitalisme en we kunnen vandaag de dag nog steeds veel van zijn analyse leren.
Ernest Mandel werd op 5 april 1923 geboren en overleed in 1995 op 72-jarige leeftijd. In en rond het jaar 1970 werd Mandel beschouwd als een van de gevaarlijkste intellectuelen ter wereld. Landen als Australië, Frankrijk, Zwitserland, de Verenigde Staten en West-Duitsland verboden hem officieel de toegang.
Toen Mandel in 1972 wilde promoveren aan de Freie Universität in Berlijn, moest de promotiecommissie hem in zijn huis in Brussel beoordelen omdat de West-Duitse autoriteiten hem niet toestonden de grens over te gaan. De regering in Bonn onder leiding van de sociaaldemocratische leider Willy Brandt geloofde terecht dat Mandels revolutionaire overtuigingen verweven waren met zijn activiteiten als econoom.
Mandels proefschrift verscheen vervolgens in verschillende talen en leidde tot discussies over de hele wereld. De herziene en bijgewerkte Engelse versie, getiteld Late Capitalism, verscheen in 1975. De uitdrukking ‘late capitalism‘ is onderdeel geworden van de Engelse taal en wordt gebruikt door veel mensen die nog nooit van Mandel hebben gehoord. Maar heeft het boek zelf, bijna een halve eeuw later, ons nog steeds iets te zeggen over de kapitalistische wereld waarin we leven?
Lange golven
De kern van Mandels beschouwingen was zijn theorie van de lange golven. Deze theorie stelt dat de geschiedenis van het kapitalisme niet alleen verloopt via korte economische cycli met een duur van zeven tot tien jaar, maar ook via langetermijnwisselingen van ongeveer vijftig jaar (ruwweg vijfentwintig jaar opwaarts, vijfentwintig jaar neerwaarts). Op basis van deze theorie had Mandel in het Socialist Register van 1964 al voorspeld dat de naoorlogse internationale economische boom ‘waarschijnlijk ergens in de jaren zestig tot een einde zou komen.’
De theorie van de lange golven was geen uitvinding van Mandel. De Nederlandse econoom Jacob van Gelderen had die al in 1913 voorgesteld op basis van statistisch onderzoek. Twaalf jaar later presenteerde de Russische econoom Nikolai Kondratiev, onafhankelijk van Van Gelderen, de theorie opnieuw in zijn boek The Major Economic Cycles. Veel economen, zowel marxistische als niet-marxistische, hebben nu het idee van lange economische cycli aanvaard, hoewel het statistische bewijs nog niet volledig overtuigend is en het ons nog steeds ontbreekt aan een gedetailleerde verklaring van het verschijnsel.
Het bijzondere van Mandels interpretatie van de lange conjunctuurcycli was dat hij probeerde twee verklaringen van deze golven met elkaar te verzoenen die gewoonlijk als strijdig met elkaar werden beschouwd. De ene theorie was die van Kondratiev, de andere die van de bolsjewistische leider Leon Trotski.
Kondratiev en Trotski debatteerden in de jaren twintig over de aard van de lange golven, waarbij ze zich afvroegen of het echte golfbewegingen waren ‒ de ‘grote broers’ van de korte cycli ‒ of opeenvolgende maar totaal verschillende perioden in de geschiedenis van het kapitalisme (de opvatting van Trotski). Kondratiev zag de lange golven als een zuiver economisch verschijnsel dat zich volgens wetten ontvouwde. Trotski daarentegen geloofde dat de lange golven grotendeels het gevolg waren van niet-economische oorzaken, zowel politieke als militaire.
Mandel probeerde deze tegenstrijdige opvattingen met elkaar te verzoenen door te stellen dat er weliswaar een ‘bepaald soort’ golfbeweging was, maar dat deze golfbeweging ook voortkwam uit niet-economische oorzaken. Dat leek een nogal vergezochte constructie, wat resulteerde in duistere passages in Het Laatkapitalisme zoals de volgende:
Hoewel we het begrip ‘lange cyclus’ eveneens verwerpen en een mechanistische bepaling van de ‘eb’ door de ‘vloed’ en omgekeerd afwijzen, hebben we toch proberen aan te tonen dat de interne logica van de lange golven bepaald wordt door lange schommelingen van de winstvoet.
Dat riep de vraag op: hoe kunnen golven niet-cyclisch zijn en toch regelmatig oscilleren?
In een later boek, getiteld De lange golven van de kapitalistische ontwikkeling (1995), verduidelijkte Mandel wat hij bedoelde. Volgens hem zou het begin van een lange golf grotendeels afhangen van niet-economische factoren zoals oorlogen, nederlagen van arbeidersbewegingen, enzovoort. Maar als de lange golf eenmaal op gang was gekomen, ontwikkelde die zich vanaf dat moment min of meer zelfstandig en kwam er na enkele decennia een einde aan.
Zo leek het op het afvuren van een kanonskogel. Hoewel het moment waarop de kanonskogel wordt afgevuurd van veel factoren kan afhangen, vervolgt hij zijn weg ‘autonoom’ zodra hij de loop heeft verlaten.
Periodisering van het kapitalisme
Of het argument van Mandel op dit punt nu overtuigend was of niet, de fasen waarin hij de geschiedenis van de kapitalistische ontwikkeling verdeelde zijn in grote lijnen zinvol. Dat waren de periodes die hij onderscheidde van het einde van de achttiende eeuw tot nu:
Eerste golf
1793-1825 omhoog
1826-47 omlaag
Tweede golf
1848-73 omhoog
1874-93 neerwaarts
Derde golf
1894-1913 omhoog
1914-39 neerwaarts
Vierde golf
1940/45-66 omhoog
1967-heden omlaag
De eerste golf vond vooral plaats in Groot-Brittannië, waar de industriële revolutie al heel vroeg op gang kwam. De tweede golf bracht meer landen in haar bereik, de derde golf was nog breder, terwijl de vierde golf de meest omvattende tot nu toe was op het moment dat Mandel Het Laatkapitalisme schreef.
Elke golf viel volgens Mandel samen met een duidelijk omschreven fase in de kapitalistische ontwikkeling. Als we de eerste golf, die geografisch beperkt was, weglaten, komen we tot de volgende indeling: de tweede golf was de periode van het vroegkapitalisme, de derde was de periode van het monopoliekapitalisme en de vierde was de periode van het laatkapitalisme. Het was Mandel’s bedoeling deze vierde golf nader te onderzoeken. Als eeuwige en verstokte politieke optimist ging hij ervan uit dat de vierde golf van het kapitalisme ook de laatste zou zijn.
De aard van het laatkapitalisme
Na de ineenstorting van de nazi-dictatuur en het einde van de Tweede Wereldoorlog laaide de arbeidersstrijd eind jaren veertig in verschillende landen weer op. De kapitalistische elites van Europa vonden echter manieren om die strijd in te dammen, door het aandeel van de lonen in de nationale economie laag te houden. Ook wierven ze vluchtelingen, buitenlandse werknemers en huisvrouwen aan om de lonen te drukken.
Voor Mandel hadden deze ontwikkelingen samen met andere factoren geleid tot een nieuwe technologische revolutie die zijn oorsprong vond in de wapenindustrie. Voor het eerst in de geschiedenis werd de grootschalige wapenproductie in vredestijd voortgezet. Nooit eerder had de wapenproductie ‘zo’n ononderbroken stijgende tendens vertoond als in het laatkapitalisme en zo’n belangrijk deel verslonden van het jaarlijks voortgebrachte product’ van de nationale economieën.
De niet-militaire toepassing van de nieuwe technieken begon in bepaalde sectoren van de chemische industrie. Ze breidde zich vervolgens uit tot andere gebieden waar de verlaging van de arbeidskosten vanaf het begin van de jaren vijftig een centrale prioriteit was. Tijdens het interbellum waren er talrijke uitvindingen gedaan die de kapitalisten toen niet op rendabele wijze konden gebruiken wegens de neergang van de economie. Ze konden deze voorraad technische ontdekkingen nu inzetten.
Onder kapitalistische omstandigheden, benadrukte Mandel, was deze technologische revolutie geen ondubbelzinnige stap voorwaarts. Er zat een ernstige tegenstelling in. Enerzijds was er een bevrijdend potentieel verbonden aan deze vooruitgang in de materiële productiekrachten, die een einde zou kunnen maken aan ‘mechanische, repetitieve, afstompende en vervreemdende arbeid’. Aan de andere kant vormde de verspreiding van de automatisering een nieuwe bedreiging voor de banen en inkomens van de arbeidersklasse en kon dat leiden tot ‘verscherping van de angst, onzekerheid, weer opkomende massawerkloosheid, periodiek consumptie- en inkomensverlies, dus geestelijke en morele verarming’.
Onder het laatkapitalisme groeiden de productiekrachten sneller dan ooit tevoren, maar die ontwikkeling was in verschillende opzichten ongelijk. Een groot deel van de wereld profiteerde er niet van omdat ze geen toegang hadden tot de nieuwe technische en wetenschappelijke mogelijkheden.
De economische ontwikkeling ging ook gepaard met een toename van ‘een verscherpt parasitisme en de verspilling die de groei vergezellen of overwoekeren’. Voor Mandel omvatten dit ‘parasitisme en die verspilling’ de permanente opbouw van wapens, honger in het Zuiden, ‘vergiftiging van lucht en water’ als onderdeel van een bredere ‘ontwrichting van het ecologische evenwicht’ en de groeiende ‘productie van nutteloze en zelfs schadelijke dingen’.
Na 1960 begonnen de mogelijkheden voor kapitalistische expansie af te nemen, ondanks de invloed van nieuwe technologieën. De gelukkige jaren van het laatkapitalisme hadden hun eindpunt bereikt. De klassenstrijd verhevigde, eerst in Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië, voordat hij zich ook naar andere delen van de wereld verspreidde.
Tegelijkertijd nam de rivaliteit tussen de imperialistische machten toe, vooral die tussen de Verenigde Staten en de landen van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Deze factoren stortten het laatkapitalisme in een crisis die in de komende jaren nog zou verergeren.
Structurele kenmerken
Drie belangrijke structurele aspecten kenmerkten het laatkapitalisme in de analyse van Mandel. Ten eerste was er in de periode na 1945 sprake van een vermindering van wat hij ‘de rotatietijd van het vaste kapitaal’ noemde. Dit betekende dat alle soorten machines in een steeds sneller tempo werden vervangen door nieuwe, betere en rendabelere machines.
Voor ondernemers was de vraag niet of de oude machines hun nut hadden verloren, maar alleen of ze nog rendabel genoeg waren in vergelijking met nieuwere modellen. Mandel gaf veel cijfers om dit punt te illustreren. De gemiddelde economische levensduur van computers, besturingssystemen en productiemachines werd steeds korter.
Een tweede, verwant kenmerk was het versnelde tempo van de technologische innovatie. Ten derde betekende de noodzaak om te blijven investeren in de meest rendabele machines dat bedrijven grote risico’s moesten nemen die grote financiële uitgaven met zich meebrachten. Dat betekende op zijn beurt dat de planning veel nauwkeuriger moest zijn dan in eerdere fasen van de kapitalistische ontwikkeling.
Ook de marketing van goederen moest zorgvuldig worden gepland. De logica van de technologische revolutie dreef de laatkapitalistische bedrijven ertoe hun verkoop van tevoren in kaart te brengen door enorme uitgaven voor ‘marktonderzoek en marktanalyse, reclame en manipulatie van de kopers, geplande veroudering van de waren (wat dikwijls een kwaliteitsdaling met zich meebrengt) enz.’
Dat alles resulteerde ook in veranderende bedrijfsstructuren. Mandel ging uit van Marx’ onderscheid tussen concentratie van kapitaal en centralisatie van kapitaal. Concentratie betekende dat individuele bedrijven steeds meer kapitaal vergaarden en toch gescheiden bleven; centralisatie daarentegen betekende dat het aantal bedrijven werd verminderd door de oprichting van trusts, monopolies en dergelijke.
Mandel concludeerde dat de internationale concentratie van kapitaal onder het laatkapitalisme de internationale centralisatie begon te versnellen: ‘In het laatkapitalisme wordt het multinationale concern de bepalende organisatievorm van het grootkapitaal.’ Hij stelde dat we die trend moeten begrijpen als ‘een poging van het kapitaal om de historische beperkingen van de nationale staat te doorbreken’.
Dat ging gepaard met een belangrijke verandering in de geopolitieke verhoudingen. Hoewel de voormalige koloniën van Europa in de naoorlogse decennia formeel onafhankelijk waren geworden, betoogde Mandel dat de imperialistische landen eenvoudigweg het directe bestuur in het Zuiden hadden vervangen door een indirect bestuur.
De opkomst van inheemse bourgeoisieën en de groeiende invloed van wereldwijde multinationale ondernemingen bevorderden een reële, maar beperkte en relatief trage groei van de interne markten in deze landen. Als gevolg daarvan begonnen de ex-koloniën niet alleen grondstoffen, maar ook verwerkte consumptiegoederen te exporteren. Het belang van koloniale overwinsten nam af, terwijl dat van de ongelijke uitwisseling tussen Noord en Zuid toenam.
Het laatkapitalisme en de staat
De internationale centralisatie van het kapitaal had gevolgen voor de internationale politiek en meer in het bijzonder voor de afzonderlijke natiestaten. Het werkterrein van de staat breidde zich steeds meer uit over grotere gebieden. Dat kon op twee manieren gebeuren. Ten eerste breidde één enkele staat zijn macht uit, met als voornaamste voorbeeld de consolidatie van de Amerikaanse hegemonie na 1945. Ten tweede ontstonden er nieuwe, supranationale staatsmachten, zoals de EEG (die later de Europese Unie werd).
Na de internationale context van natiestaten in detail te hebben onderzocht, richtte Mandel zijn aandacht op hun interne structuur. De oorspronkelijke Duitse versie van Het Laatkapitalisme behandelde de kapitalistische staat nogal oppervlakkig en onhistorisch, met als zwakste punt een aantal passages waarin het klasse-karakter van de staat werd ‘verklaard’ door te verwijzen naar de burgerlijke afkomst van de hogere ambtenaren.
Die uitleg was kennelijk geïnspireerd op het werk van de Britse politicoloog Ralph Miliband. Ze kon tot grote misverstanden leiden, omdat ze het idee voedde dat men de staat aan de burgerlijke controle kon onttrekken door het ambtenarenapparaat te hervormen. Dat was echter zeker niet de bedoeling van Mandel. Het gecorrigeerde hoofdstuk in de Engelse vertaling vermijdt deze fout en legt veel meer nadruk op structurele en historische aspecten van de staat.
Mandel kwam tot enkele verstrekkende conclusies. Enerzijds stelde hij dat het laatkapitalisme slechts ‘in uitzonderingsgevallen’ een beroep deed op fascistische of quasi-fascistische regimes zoals de militaire dictaturen in Spanje (1939-75) of Chili (vanaf 1973). Aan de andere kant vonden de kapitalistische bourgeoisieën het vanwege de hierboven genoemde verdieping van de economische crisis wel nodig om te anticiperen op toekomstig verzet van de arbeidersklasse en andere bevolkingsgroepen.
Voor Mandel was de algemene trend in het laatkapitalisme duidelijk in de richting van een ‘sterke staat’ die steeds meer beperkingen zou opleggen aan de democratische vrijheden die in het verleden bestonden toen de omstandigheden het gunstigst waren voor de georganiseerde arbeidersbeweging. Deze ontwikkeling was tot op zekere hoogte onvermijdelijk.
Mandel benadrukte dat het laatkapitalisme dringend moest worden vervangen door een democratische socialistische maatschappij ‒ een maatschappij waarin de economie ondergeschikt zou worden gemaakt aan ‘de democratisch bepaalde behoeften van de massa’s’, met middelen die bestemd zijn voor de zelfontplooiing van individuen in plaats van hun ‘zelfvernietiging’ en die van de mensheid als geheel. Hij voorzag twee mogelijke manieren waarop het kapitalisme zou eindigen: door een democratische socialistische revolutie of door zijn eigen uitputting.
Met dit argument sloot hij aan bij Marx, die in Het Kapitaal had betoogd dat ‘de ware barrière voor de kapitalistische productie het kapitaal zelf is’. Mandel geloofde dat er een ‘absolute interne grens van de kapitalistische productiewijze’ was. Als kapitalistische winsten alleen konden bestaan dankzij levende menselijke arbeid, zou de voortgaande automatisering van industrie en landbouw op den duur leiden tot het verdwijnen van die winsten en de ineenstorting van het systeem.
Het laatkapitalisme in perspectief
Het Laatkapitalisme is een omvangrijk, complex werk van meer dan zeshonderd pagina’s, dus ik heb slechts een paar opvallende aspecten van het boek kunnen belichten. De grote vraag is natuurlijk in hoeverre het ons vandaag de dag kan helpen.
Men kan zeker kritiek hebben op sommige delen van Mandel’s betoog. Hij signaleerde echter een aantal belangrijke trends die vandaag de dag nog steeds spelen. Technologische innovaties volgen elkaar snel op, terwijl de gemiddelde levensduur van de productiemiddelen steeds korter wordt. Ook in de consumentensfeer bieden bedrijven steeds weer ‘vernieuwde’ producten aan ter vervanging van oudere.
Ongelijke uitwisseling is nog steeds een essentieel onderdeel van de wereldeconomie en dat geldt ook voor de wapenindustrie. De mondiale sociale ongelijkheid is niet afgenomen, terwijl de invloed van multinationale ondernemingen sinds de jaren zeventig alleen maar is toegenomen. In dat opzicht blijft de analyse van Mandel heel actueel.
Natuurlijk zijn er de afgelopen halve eeuw ook nieuwe ontwikkelingen geweest. Mandel sprak met vooruitziende blik over de vernietiging van het milieu, maar hij voorzag de gevaren van de klimaatverandering niet (en de overgrote meerderheid van zijn tijdgenoten evenmin). Ook op zuiver economisch vlak zijn er sinds het begin van de jaren zeventig belangrijke veranderingen opgetreden.
Toen Het Laatkapitalisme verscheen, was de industrie nog overwegend geconcentreerd in het Noorden. In de afgelopen decennia heeft het zich verspreid naar de landen van het Zuiden. De introductie van stalen containers en nieuwe communicatietechnologieën zoals het internet maakten ‘hyperglobalisering’ mogelijk.
Dat betekent dat goederen die in het ene land worden geproduceerd, heel vaak worden geassembleerd uit onderdelen die in andere landen zijn geproduceerd en die op hun beurt weer subonderdelen bevatten die in weer andere landen zijn gemaakt. Als gevolg daarvan maakt nu minstens een kwart van de loontrekkenden in de wereld deel uit van mondiale toeleveringsketens.
In dezelfde periode hebben we ook de verrassende opkomst van China als economische en politieke supermacht gezien, evenals de overgang naar het kapitalisme in andere zelfgenoemde socialistische landen in Oost-Europa en Centraal-Azië. Het neoliberalisme werd de seculiere religie die al deze verschuivingen legitimeerde.
Stagnatie, verval, instorting?
De economische groei is sinds de jaren zeventig in het algemeen vertraagd, hoewel de trend niet in elk land en elke regio hetzelfde was. In het Noorden steeg de productiviteit van werknemers tussen 1938 en 1973 met gemiddeld 3% per jaar, alvorens tussen 1973 en 2010 te dalen tot 1,6%. De groeipercentages waren hoger in grote delen van het Zuiden, maar zelfs daar vlakt de trend in veel landen af.
De gemiddelde winstpercentages in de hoogontwikkelde kapitalistische landen dalen nu al vijftig jaar en de rente is zelfs een tijdlang onder nul gedaald. We lijken te zijn aangekomen in een nieuw tijdperk waarin allerlei veronderstellingen die we voorheen als vanzelfsprekend beschouwden, niet langer gelden.
Mainstream economen als Larry Summers spreken nu over het probleem van ‘seculiere stagnatie’. In 2016 wijdde het tijdschrift Foreign Affairs een heel nummer aan de vraag ‘Hoe overleef je trage groei?’ Op dat moment had de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) al een rapport gepubliceerd waarin werd gesteld dat de wereldwijde groeivooruitzichten voor de komende decennia ‘middelmatig’ leken in vergelijking met eerdere ervaringen:
Hoewel de groei in de opkomende economieën duurzamer zal zijn dan in de OESO, zal hij vertragen door een geleidelijke uitputting van het inhaalproces en een minder gunstige demografie in bijna alle landen.
Ook invloedrijke economen als James Galbraith, Meghnad Desai, Robert Gordon en Richard Wolff zijn van mening dat het kapitalisme veel van zijn dynamiek heeft verloren. Anderen gaan verder en stellen dat de ineenstorting van het kapitalisme als zodanig een realistisch vooruitzicht is. Volgens auteurs als Wolfgang Streeck en Immanuel Wallerstein heeft het kapitalisme zijn mogelijkheden uitgeput en heeft het geen toekomst op lange termijn.
Het volstaat echter niet te wachten op de ‘automatische’ ineenstorting van het kapitalisme die zowel Marx als Mandel als mogelijkheid zagen ‒ een ineenstorting die buitengewoon gevaarlijke vormen zou kunnen aannemen. Zoals David Harvey heeft betoogd, moeten we zelf actie ondernemen om de machinerie van de kapitaalaccumulatie te stoppen: ‘De kapitalistische klasse zal nooit vrijwillig haar macht opgeven. Ze zal onteigend moeten worden.’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Wat een vreemd einde heeft dit artikel. In plaats van David Harvey te citeren had Marcel van der Linden beter nog aandacht kunnen besteden aan het laatste hoofdstuk van het “Laatkapitalisme”. Ik heb zelfs de indruk dat hij dat nog nooit gelezen heeft. De Nederlandse editie eindigt met: De opheffing van de kapitalistische productieverhoudingen is het hoofddoel van de komende revolutionaire massabeweging van het loontrekkende proletariaat. Dus hoezo automatische ineenstorting meneer Van der Linden?