Marc-Henri Reckinger, bekend Luxemburgs schilder, overleed op 31 augustus op 83-jarige leeftijd. Hij was een geëngageerd kunstenaar die er openlijk voor uitkwam trotskist te zijn.
De lofbetuigingen en commentaren, min of meer ‘cultureel’ en meestal waarderend, zijn nu losgebarsten. Alle flora en fauna van de Luxemburgse culturele scène komt aan het woord. Wat vooral opvalt, is dat bijna niemand zijn politieke engagement of zijn revolutionaire verleden vermeldt, en vooral dat alleen zijn niet-politieke schilderijen worden gepubliceerd! Toch is zijn belangrijkste werk politiek, Marc bleef steeds een aanhanger van de Vierde Internationale, met grote bewondering voor Ernest Mandel, Daniel Bensaïd en Alain Krivine. Bovendien was hij erg ontroerd toen Bensaïds boek La lente impatience werd gepubliceerd. Na de dood van Bensaïd schildert hij een aantal verwante werken, waaronder Salle d’attente, een emblematisch werk dat de banden en historische continuïteit illustreert tussen revolutionairen, marxistische theoretici, degenen die betrokken zijn bij revoluties, revolutionaire processen en de zelforganisatie van arbeiders.
Tegen het einde van de jaren zestig maakte Marc Reckinger deel uit van een groep Luxemburgse leraren die, vanaf de aanvang links georiënteerd, radicaler werden onder invloed van eerst de Vietnamese revolutionaire opstand en vervolgens Mei 1968. De meesten van hen kozen voor het marxisme en richtten uiteindelijk samen met jonge Luxemburgse studenten uit Brussel de Luxemburgse afdeling van de Vierde Internationale op (in 1971), de Ligue Communiste Révolutionaire, waarvan het ledental snel groeide.
Gedurende drie of vier jaar was Marc lid van de leiding van de afdeling en een zeer gedreven activist: onder zijn impuls verspreidde de afdeling bijna wekelijks tienduizenden pamfletten voor of in de metaalverwerkende bedrijven (destijds 35.000 arbeiders). Tegelijkertijd zorgde hij voor de grafische omlijsting van de LCR-bijeenkomsten, met name in de aanloop naar de verkiezingen en voor de conferenties met Mandel en Krivine.
Hij nam in die periode deel aan de scholen van de Internationale en aan een arbeidersconferentie in Antwerpen. Hij was ook een tijdje penningmeester van de organisatie. Tegelijkertijd bleef hij schilderen. Na deze ultra-activistische jaren kreeg hij ongetwijfeld een soort burn-out en koos hij ervoor om zich aan de schilderkunst te wijden, waarbij hij de LCR verliet. Daarna had hij een kubistische periode, maar Marc keerde al snel terug naar zijn oorspronkelijke opties, namelijk wat je “militant realisme” zou kunnen noemen! Zijn schilderijen bevestigen en illustreren de solidariteit met bijvoorbeeld de Zapatistas, de Derde Wereld, antiglobaliserings- of ecologische bewegingen, kritiek op commerciële sport, verzet tegen Poetin of Trump, de Syrische opstand tegen Assad, enzovoort.
Hoewel er weinig of geen verwijzingen naar het surrealisme in zijn schilderijen te vinden zijn, is er een duidelijke affiniteit met Diego Rivera. Marc was in symbiose met de gezamenlijke verklaring van Trotski, Breton en Rivera over de noodzaak van “de onafhankelijkheid van revolutionaire kunst”. Ook was hij het eens met de analyses van John Berger, met name die over kunst onder de stalinistische dictatuur.
Kortom, hij vergat of ontkende nooit zijn verleden als revolutionaire militant en medeoprichter van de LCR, de Luxemburgse afdeling van de Vierde Internationale). In zekere zin heeft hij het zijn hele leven lang geïllustreerd en belicht! Hasta la victoria siempre, compañero!