De recent overleden Henry Kissinger is vooral berucht om zijn rol bij de ‘geheime’ bombardementen op Laos en Cambodja tijdens de Vietnamoorlog en zijn rol bij de coup van Pinochet tegen het regime van Salvador Allende in Chili. Maar ook elders speelde hij een afschuwelijke rol.
Kissinger zei ooit dat het afslachten van honderdduizenden mensen in Oost-Timor toch gebeurd zou zijn, wat hij ook gedaan zou hebben. Hij was te bescheiden.
In 1999, na bijna een kwart eeuw Indonesische bezetting, werd de kleine natie Oost-Timor eindelijk onafhankelijk. De Indonesische invasie in 1975 en de daaropvolgende bezetting ‒ die is beschreven als ‘het duidelijkste en gruwelijkste geval van kolonialisme door een voormalige kolonie’ ‒ kostte het leven aan meer dan 200.000 Oost-Timorezen, ongeveer een derde van de bevolking van voor de invasie.
Indonesië ‘s heerschappij over Oost-Timor had door de jaren heen cruciale steun gekregen van de Verenigde Staten, Australië en andere Westerse mogendheden. Maar Indonesië zou er nooit in geslaagd zijn om het eiland in te nemen zonder de ijverige steun van de Verenigde Staten. Als minister van Buitenlandse Zaken hielp Henry Kissinger om de bezetting mogelijk te maken.
Portugese zeelieden landden op Timor enkele jaren na hun eerste doortocht door de Straat van Malakka in 1511. De Portugezen veroverden de oostkant van het 32.300 vierkante kilometer grote eiland, de rest viel uiteindelijk onder Nederlandse controle. Het kolonialisme trok Oost-Timor mee in een gewelddadige geschiedenis die gedeeld werd met de andere onderdanen van het Portugese rijk en voegde nog een traditie toe aan de toch al bonte culturele mix van het eiland. Zoals onafhankelijkheidsleider José Ramos-Horta het ooit verwoordde, had Oost-Timor invloeden van onder andere het Melanees, ‘dat ons bindt aan onze broeders en zusters in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan; Maleis-Polynesisch, dat ons bindt aan Zuidoost-Azië; en de Latijns-katholieke invloed, een erfenis van bijna vijfhonderd jaar Portugese kolonisatie.’
Toen Den Haag in 1949 de Indonesische onafhankelijkheid moest erkennen, ging de westelijke helft van Timor over naar het bestuur van de Republiek Indonesië. Oost-Timor bleef echter onder controle van de dictators Salazar en Caetano, die nog tientallen jaren over Portugal zouden regeren. De Portugezen hadden het laatste militaire verzet tegen het kolonialisme in het begin van de twintigste eeuw neergeslagen. Gouverneur Afonso de Castro, de hoofdbestuurder van het rijk op het eiland van 1859 tot 1863, klaagde ooit dat ‘de opstand op Timor steeds maar doorgaat, we moeten concluderen dat opstand daar een normale toestand is en vrede uitzonderlijk.’
Het Oost-Timorese verzet werd opnieuw aangewakkerd door de preventieve Australisch-Nederlandse invasie in 1941 van het neutrale Portugese Timor en de opeenvolgende Japanse bezetting van 1942-45. In die jaren werden ongeveer 60.000 Timorezen gedood. Na de oorlog werkten de Verenigde Staten samen met de fascistische Estado Novo van Salazar om Oost-Timor weer onder Portugese controle te brengen. De kolonie bleef onderontwikkeld en produceerde voornamelijk landbouwproducten voor de export.
Illegaal en mooi handelen
Op 5 mei 1974, in de onmiddellijke nasleep van de Anjerrevolutie die het fascisme in Portugal omver wierp, stond de nieuwe Portugese regering de oprichting van politieke partijen toe in Oost-Timor. Het langverwachte dekolonisatieproces was begonnen.
De twee grootste partijen waren de Timorese Democratische Unie (UDT) en de meer linksgeoriënteerde Associatie van Timorese Sociaal-Democraten (ASDT). Timorese studenten die terugkeerden uit Portugal en zijn andere koloniën ‒ van wie er veel ervaring hadden in Portugese radicale bewegingen of communistische onafhankelijkheidsbewegingen, zoals FRELIMO in Mozambique ‒ duwden de ASDT verder naar links. Binnen een paar maanden werd de partij omgedoopt tot Revolutionair Front voor een Onafhankelijk Oost-Timor, of FRETILIN. Het jaar daarop won het FRETILIN de verkiezingen georganiseerd door de Portugese dekolonisatiecommissie. In reactie daarop pleegde UDT een mislukte staatsgreep die leidde tot een burgeroorlog die duizenden levens kostte en die door het FRETILIN werd gewonnen.
In 1974 begon de Indonesische regering zich te mengen in het onafhankelijkheidsproces van Oost-Timor. Indonesië werd sinds 1965 gedomineerd door de militaire dictatuur van generaal Soeharto, wiens bewind werd ingeluid door een uitbarsting van geweld tegen communisten en hun vermeende bondgenoten die minstens een half miljoen levens eiste.
De regering van Soeharto zond propaganda naar Oost-Timor en infiltreerde in de UDT in een poging een burgeroorlog uit te lokken om zo een excuus te hebben om in te grijpen. In september ‘vroeg’ de verslagen UDT het Indonesische leger om steun. Op 16 oktober werden vijf Australische journalisten gedood, waarmee een duidelijk signaal werd afgegeven aan de internationale media dat niemand de acties van de Indonesische troepen kritisch mocht volgen. In december 1975, negen dagen nadat de regering van FRETILIN de onafhankelijkheid had uitgeroepen, viel Indonesië de hoofdstad Dili binnen, waarbij duizenden burgers werden gedood.
De Verenigde Staten waren zich terdege bewust van de bedoelingen van Indonesië. In september 1974 meldde de CIA de inval van honderden Indonesische troepen in Oost-Timor en door dagelijkse briefings werd het Witte Huis op de hoogte gehouden van de campagne van Soeharto. Begin december ontving Kissinger nieuws van Buitenlandse Zaken dat de Indonesiërs van plan waren binnen te vallen.
In feite kwam de Indonesische aanval slechts een paar uur nadat Kissinger en president Ford Jakarta hadden verlaten, waar ze Soeharto hadden ontmoet. Volgens transcripties had Ford tegen de generaal gezegd: ‘[We] zullen niet aandringen op de kwestie [van Oost-Timor]. We begrijpen… uw bedoelingen.’ Kissinger legde uit dat ‘het gebruik van wapens van Amerikaanse makelij problemen zou kunnen veroorzaken’. Ongeveer 90 procent van de Indonesische militaire uitrusting kwam in die tijd uit de Verenigde Staten, onder de voorwaarden van een verdrag uit 1958. Indonesië verzekerde de VS dat die wapens ‘uitsluitend voor legitieme nationale zelfverdediging’ zouden worden gebruikt.
Kissinger had ook begrip voor Indonesië ‘s ‘noodzaak om snel te handelen’. Meedenkend met zijn gastheren over het gebruik van Amerikaanse wapens, suggereerde hij: ‘Het hangt ervan af hoe we het opvatten, of het zelfverdediging is of een buitenlandse operatie.’ Over de eigenlijke aanval merkte Kissinger op ‘dat het beter zou zijn als het zou gebeuren nadat we [Kissinger en Ford] waren teruggekeerd,’ en concludeerde: ‘Het is belangrijk dat wat u ook doet snel slaagt.’
Na de invasie stelde de Amerikaanse regering de militaire hulp aan Jakarta zes maanden uit, ogenschijnlijk om vast te stellen of de regering inderdaad de voorwaarden had geschonden waaronder de Verenigde Staten wapens hadden geleverd. Als het Congres naar de wapenleveranties zou vragen, moest het ministerie van Buitenlandse Zaken van Kissinger antwoorden dat de leveranties waren stopgezet terwijl de situatie in Oost-Timor werd bestudeerd. In feite gingen de leveringen door zoals gepland en de Indonesische regering was zich zelfs nooit bewust van een ‘verbod’.
Nadat stafleden een memo hadden geschreven waarin de juridische problemen van verdere wapenleveranties aan de Indonesiërs werden onderzocht, ontplofte Kissinger. ‘Het zal naar het Congres gaan en dan zullen er hoorzittingen over worden gehouden!’ Toen hij hoorde dat er nog een memo was, zei hij: ‘Twee berichten! Dat betekent dat twintig mensen het hebben gezien… Dat zal over drie maanden uitlekken en dan zal blijken dat Kissinger zijn onberispelijke bureaucraten overrulede en de wet overtrad.’
Maar Kissingers angst bleek misplaatst.
In juli 1976 annexeerde Indonesië Oost-Timor, waardoor het conflict als een ‘interne aangelegenheid’ kon worden afgedaan en er een einde kwam aan alle zorgen over beperkingen op het gebruik van Amerikaanse wapens. Later, tijdens een stafvergadering van het State Department, verklaarde een assistent van Kissinger: ‘[de Indonesiërs] zijn heel blij met het standpunt dat we hebben ingenomen. We hebben, zoals u weet, al onze normale betrekkingen met hen hervat.’ Kissinger prees zijn afdeling voor het ‘illegaal en mooi’ handelen.
Soeharto verwachtte nu slechts ‘een kleine guerrillaoorlog’ na zijn invasie. Generaal Ali Murtopo, één van de invloedrijkste mannen in Indonesië’s Nieuwe Orde regime, verwachtte dat ‘de hele zaak in drie weken geregeld zal zijn’. Maar tegenover hun veel grotere Indonesische tegenstander boden de Timorezen hevig verzet met wapens die ze uit Portugese wapenmagazijnen haalden. Duizenden Timorezen ontkwamen aan de invallers door de bergen in te trekken, waar ze de onafhankelijkheidsstrijders steunden.
Het Indonesische leger, dat meer ervaring had met het afslachten van burgers dan met het bevechten van gewapende tegenstanders, was nooit in staat om de Oost-Timorezen volledig te verslaan. Eind 1977 raakte het Indonesische leger door zijn voorraden heen. Nieuwe leveringen van Amerikaanse wapens, waaronder Bronco-vliegtuigen die speciaal waren ontwikkeld voor oproerbestrijdingsoperaties, stelden het Indonesische leger in staat een nieuw offensief te beginnen.
Om de verzetsstrijders steun te ontzeggen, begon het Indonesische leger met een intensieve bombardementencampagne, waarbij infrastructuur en akkers werden vernietigd om de Oost-Timorezen uit te hongeren en hen te dwingen terug te keren naar laaggelegen gebieden die onder Indonesische controle stonden. Na nog eens vier jaar vechten werd het Oost-Timorese verzet merendeels neergeslagen, maar de gewapende strijd zou gedurende de hele Indonesische bezetting doorgaan.
Bestolen, geplunderd en leeggehaald
De Amerikaanse buitenlandse politiek kreeg in 1975 een aantal harde klappen. In april betekende de val van Saigon een vernederende nederlaag van de Verenigde Staten in Vietnam. Het State Department deed het niet beter in de voormalige Portugese koloniën. In hetzelfde jaar versloeg de linkse MPLA haar door de VS gesteunde tegenstanders en nam de macht over in Angola, terwijl Mozambique onafhankelijk werd onder het bewind van FRELIMO.
Na Vietnam, schrijft historicus Greg Grandin, ‘versterkte Kissinger de betrokkenheid van het Witte Huis bij naburige dictators, waaronder Ferdinand Marcos op de Filipijnen en Soeharto in Indonesië.’ Toen hij Ford voorbereidde op zijn bezoek aan Jakarta, verklaarde Kissinger in een geheim memorandum dat ‘in de post-Vietnam omgeving, de belangen van de VS in Indonesië gebaseerd zijn op zowel de huidige positie in de regio als, vooral, op de verwachte toekomstige rol… Het is potentieel één van de rijkste [landen in Zuidoost-Azië]. Haar geografische ligging en hulpbronnen zijn van groot strategisch belang in de regio.’ Een naamloze ambtenaar van het State Department verklaarde de samenwerking van Washington met Jakarta door te zeggen: ‘We beschouwen Indonesië als een vriendelijke, ongebonden natie ‒ een natie waar we veel zaken mee doen.’
Voor de Verenigde Staten waren de betrekkingen met Soeharto belangrijker dan Oost-Timor zelf. De regering Soeharto had zijn anticommunistische geloofsbrieven verdiend met de moordpartijen in 1965 en had Indonesië stevig in het Westerse kamp gebracht door de economische banden met de kapitalistische mogendheden en het IMF te herstellen. Voor Indonesië was de invasie van Oost-Timor ingegeven door de arrogantie van de heersers, die het halve eiland zagen als een deel van het land dat ze regeerden, en ondersteund door pathologische angst en haat voor het communisme. De Amerikaanse regering en Soeharto kwamen overeen dat ze ‘een Cuba in Zuidoost-Azië’ niet zouden tolereren.
Opeenvolgende Amerikaanse regeringen bleven de Indonesische bezetting steunen. Carter’s ‘mensenrechtenregering’ verdubbelde de militaire hulp aan Indonesië terwijl ze probeerde rapporten over Indonesische wreedheden in haar strijd ’tegen de marxistische FRETILIN’ in diskrediet te brengen. In de VN stemden de Verenigde Staten tegen resoluties van de Algemene Vergadering die het zelfbeschikkingsrecht van Oost-Timor steunden. Bill Clinton beschreef Soeharto later als zijn ‘soort man’.
Ondertussen ontwikkelde het Oost-Timorese verzet zich tot een brede coalitie die FRETILIN en de UDT samenbracht, samen met vele voormalige collaborateurs. 12 november 1991 betekende een keerpunt in hun inspanningen. Indonesische troepen, gewend om straffeloos te handelen, openden onder de ogen van internationale verslaggevers het vuur op demonstranten in Dili. Honderden mensen werden ter plekke gedood en nog eens honderden werden de dagen erna geëxecuteerd. Generaal Try Sutrisno, die later vicepresident werd onder Soeharto, verklaarde openlijk dat ‘deze slecht opgevoede mensen doodgeschoten moeten worden en dat we ze zullen doodschieten’.
Het Indonesische geweld in Oost-Timor bereikte een hoogtepunt in 1999. Het jaar daarvoor was het bewind van Soeharto definitief ingestort door de financiële crisis in Azië en de toenemende protesten. Een VN-akkoord stond Oost-Timor toe om een referendum over onafhankelijkheid te houden en de burgers stemden massaal voor. Het Indonesische leger en zijn paramilitaire aanhangers reageerden met een golf van geweld ‒ een laatste daad van wraak op een volk dat ze niet hadden kunnen verslaan en een preventieve waarschuwing aan andere regio’s onder controle van de Indonesische staat die van onafhankelijkheid zouden kunnen dromen.
Naar schatting 1.000 mensen werden gedood, een onbekend aantal vrouwen en meisjes verkracht en het grootste deel van de gebouwen en infrastructuur van het land werd verwoest. Honderdduizenden mensen raakten ontheemd. Toen de VN-vredesmacht arriveerde, vormden het Indonesische leger en zijn handlangers geen bedreiging voor hen. Zoals Maggie O’Kane van de Guardian schreef, was hun werk ‘al klaar. Ze willen geen problemen. Waarom moeite doen? Oost-Timor is bestolen, geplunderd en leeggehaald.’
Andere doelstellingen
Kissinger zei ooit dat het afslachten van honderdduizenden mensen in Oost-Timor zou hebben plaatsgevonden, wat hij ook zou hebben gedaan. Hij was te bescheiden. Soeharto koesterde twijfels over eerdere invasieplannen en maakte zich zorgen over de houding van de Verenigde Staten, waarvan zijn leger afhankelijk was voor wapens. In een telegram uit 1975 vertelde de Australische ambassadeur Richard Woolcott aan Canberra:
“De Verenigde Staten hebben momenteel misschien enige invloed op Indonesië, omdat Indonesië echt hulp van de Verenigde Staten wil en nodig heeft bij zijn militaire heruitrustingsprogramma. Maar [VS] Ambassadeur Newsom vertelde me gisteravond dat hij instructies heeft van Kissinger persoonlijk om zich er niet mee te bemoeien omdat de Verenigde Staten op dit moment betrokken zijn bij genoeg problemen van groter belang overzee. Het State Department heeft, zo hebben we begrepen, de ambassade geïnstrueerd om de berichtgeving over Timor te verminderen.”
Als de Verenigde Staten hadden geweigerd om het Indonesische leger de wapens te leveren die het nodig had, zou Soeharto zonder bondgenoten of leveranciers zijn komen te zitten. Een telegram van de CIA uit augustus 1975 vermeldde dat het rechtvaardigen van de invasie tegenover de Verenigde Staten een ‘belangrijke overweging’ was voor de dictator, omdat hij zich ‘scherp bewust’ was van de voorwaarden voor Amerikaanse militaire hulp. William Colby, directeur van de CIA in 1975, zei dat een veto van de VS tegen de invasie ‘beperkte diplomatieke spanning’ zou hebben veroorzaakt, maar zonder alternatief, ‘waar zou [Soeharto] naartoe zijn gegaan?’.
De keuze van Kissinger en de Amerikaanse regering was duidelijk. Het onderhouden van goede banden met Soeharto’s Indonesië en het voorkomen van de overwinning van een linkse onafhankelijkheidsbeweging was voor de Verenigde Staten belangrijker dan Oost-Timorese zelfbeschikking. Honderdduizenden onschuldige slachtoffers betaalden de prijs voor die inschatting.
In 2002 ontving Xanana Gusmão, de verzetsleider die als eerste president van onafhankelijk Oost-Timor optrad, de Félix Houphouët-Boigny Vredesprijs van UNESCO. Het comité dat de prijs toekende werd voorgezeten door niemand minder dan Henry Kissinger. Op het laatste moment annuleerde Kissinger echter zijn aanwezigheid bij de prijsuitreiking en zijn toespraak werd voorgelezen door de vicevoorzitter van de jury.
In de toespraak prees Kissinger het Oost-Timorese verzet voor de strijd ’te midden van naties die doelstellingen volgden die zij belangrijker achtten’ dan de onafhankelijkheid van Timor, en loofde hij het slagen van de bevrijdingsstrijd, ’tegen alle verwachtingen in ‒ tegen een overweldigende militaire macht, tegen onverschilligheid in het buitenland’. Welke naties andere doelstellingen volgden en welke onverschillig waren geweest, specificeerde de voormalige minister van Buitenlandse Zaken niet.
‘Amerikanen,’ schreef Kissinger, ‘kunnen trots zijn op de rol die hun land heeft gespeeld in de uiteindelijke afloop van deze gebeurtenissen.’
Dit is een hoofdstuk uit het boek The Good Die Young: The Verdict on Henry Kissinger, Jacobin en Verso Books, een boek-lange anti-grafrede voor Henry Kissinger.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.