In 1958 verscheen bij het Davidsfonds Vlamingen in Kongo – Hun werkende aanwezigheid en hun innerlijke kultuurstrijd, een studie van missionaris van Scheut Arthur Verthé. Het was opgedragen aan “alle Vlamingen in Kongo, nu en in de toekomst”. Twee jaar later werd Congo onafhankelijk.
In de metafysisch – theologische inleiding op de koloniale taak van de Vlaming lezen we o.a. het volgende: “Wij hebben de overtuiging dat deze naakte en zeldzaam – bevoorrechte konfrontatie tussen de humanistisch – gerichte en christelijk – geïnspireerde beschaving van het Westen, en het oer – verwerken van het leven op de grens van het dierlijke bij de primitieven, van ons het logische besluit moet afdwingen dat deze beschaving, alvorens zij doem wordt of genade, eerst en vooral roeping is en eis. (…) En juist het contact is een eerste reden waarom zijn innerlijke blik zoveel ruimer wordt, die hier naakt op de mensen en dingen getekend staat, naakter dan in zijn geboorteland waar maskers van overlevering en afstomping en vervlakking worden gedragen.” Kortom, als ik het goed begrijp, is het koloniale avontuur is een geestelijke verrijking, “omdat het “hem dichter brengt bij de zuivere zin van het leven”.
Verthé’s boekje gaat over het culturele leven in Congo, voornamelijk in Leopoldstad (Kinshasa) en Elisabethstad (Lubumbashi). De Vlamingen hebben het daar blijkbaar niet gemakkelijk. Ze leefden er ooit als vreemdelingen (voor de Franstaligen althans), en “moeten er strijden om hun Vlaamse persoonlijkheid en hun diepste wezenheid te kunnen bewaren in dit land, een land dat ook van hen is. Weet Vlaanderen, dat hier een deel van zijn patrimonium bedreigd wordt? Dat hier wellicht een mogelijkheid ligt voor het uitwerken van een grootse en rijke toekomst? Wat doet Vlaanderen daarvoor? Is Vlaanderen erkentelijk voor wat het aan zijn koloniale gezanten te danken heeft?” Verthé verwijst hier naar de oude wereldfaam van Vlaanderen. “De Vlamingen in Kongo doen daartoe het hunne; in hoever werkt men in Vlaanderen om met de kolonialen in voeling te blijven, en vooral: om hen te steunen en te beschermen tegen een niet ijdele bedreiging?” Kennelijk bedoelt Verthé de koloniale verfransing.
Het Vlaams nationalisme heeft zich nooit fundamenteel ingezet voor sociale rechten zoals algemeen stemrecht en vakbondsvrijheid. En evenmin, zoals we hier merken, voor de fundamentele rechten van de Congolese bevolking. Het Vlaamse nationalisme veroordeelde het kolonialisme helemaal niet (negatie van de nationale rechten van de onderworpen bevolking), maar keurde het integendeel goed, werkte er aan mee en maakte zich daarbij enkel zorgen over de Vlaamse cultuur in dat koloniaal project. Wie sprak er van een “verruimde blik”? Ik denk het tegendeel. En twee jaar later was Congo onafhankelijk.
De Vlamingen beschikten in “hun” kolonie over tijdschriften als Band, De Week en Zuiderkruis om “hun integraal Vlaams – zijn te bewaren”. Het Davidsfonds was er actief sinds 1948. Het organiseerde in 1950 een bijeenkomst gewijd aan de taalkwestie in Congo, onder het motto: “Kongo, rijksgebied ook voor Vlaanderen”. Blijkbaar zag het Davidsfonds niet in dat dit motto deed denken aan een recent verleden waarin onze Dietsgezinden voorstanders waren van “Vlaanderen, rijksgebied voor Duitsland”. Tien jaar later was Congo onafhankelijk. Gedaan met de Vlaamse taal in onze ex – kolonie.
Congo beschikte naast het Davidsfonds – Kongo, over 12 Vlaamse vriendenkringen, over de Vlaamse Automobilisten Bond Kongo, over folkloristische dansgroepen, over “volksverbonden” toneelgroepen. In 1942 werd zelfs Felix Timmersmans “Waar een sterre bleef stillesstaan” opgevoerd, verscheen Marieke van Niemeghen aan de evenaar, en in 1956 deden Tijl en Nele hun blijde intrede in Leopoldstad, staande op een praalwagen met een bierdrinkende Lamme Goedzak aan hun voeten, dit ter gelegenheid van de 75ste verjaardag van die stad. Ik was er als tienjarige persoonlijk bij en keek er naar en ik herinner mij dat onze straat een tweetalig naambord had.
Maar dit alles betrof volgens Arthur Verthé slechts de uiterlijke cultuurstrijd, nog belangrijker was de innerlijke cultuurstrijd van de Vlaams – Afrikaanse mens. “De stilte en de onmetelijkheid of het jagende naar buiten treden van het innerlijke [zoals bij een tamtam spelende inboorling], die dingen grijpen ons aan en het is een genade erdoor veroverd te worden: het wordt onze nieuwe wereld. We krijgen een nieuw inzicht in de dingen, we komen in een andere verhouding ermee te staan en we weten uit de waardefilosofie van Newman, dat het onze verhouding tot de dingen is die zowel de dingen als onszelf bepaalt.”
Hier belanden we op dialectische wijze dialectisch in de mystiek. Voor die verinnerlijking moet de “Vlaams – Afrikaanse letterkunde” zorgen, geschaard rond het tijdschrift Zuiderkruis. “Het is een zeer moeilijke opgave, omdat deze Vlaams – Afrikaanse mens nog volledig in zijn ontplooiingsstadium is en nog niet altijd duidelijk te tekenen. Daarom is Zuiderkruis zich er wel bewust van dat zijn huidig streven slechts tijdelijk is, een schakel, tot de ‘doctrine’ af is rond de Vlaams – Afrikaanse kunstenaar, tot deze zichzelf beter kan terugvinden in al die nieuwe werkelijkheden die hem aangrijpen en omvormen”. Maar twee jaar later was Congo onafhankelijk en verdween de Vlaams – Afrikaanse mens van het koloniaal toneel. Gedaan met het Vlaams – koloniaal gewauwel.
Over het flamingantisme in Congo verscheen in 2003 een wetenschappelijke studie van Bambi Ceupens: Congo Made in Flanders. Koloniale Vlaamse versies op “blank” en “zwart” in Belgisch Congo, Gent, Academia Press. De methodologische inleiding kunt u overslaan.