Adrienne Rich was verschillende dingen voor verschillende mensen. Ze was één van de meest vooraanstaande dichters in de Verenigde Staten en ontving talloze onderscheidingen, al vanaf het moment dat ze nog studeerde tot aan haar dood in 2012. In haar veertiger jaren werd Rich een lesbisch feministisch icoon, verafgood door menigten die toestroomden naar haar lezingen en voordrachten, bekend om haar boek over moederschap Of Woman Born en haar essay Compulsory Heterosexuality and Lesbian Existence.

Ze was ook een publieke intellectueel op radicaal links, zonder onderbreking vanaf de jaren 1960 tot het eind van haar leven. De rode draden van haar denken kunnen worden getraceerd van vóór haar opkomst als feministische beroemdheid. Ze weefde ze tot een nog indrukwekkender intellectueel bouwwerk in de drie decennia vanaf het midden van de jaren tachtig, toen ze nieuwe revolutionaire wegen insloeg.

Hilary Holladay’s prachtige en scherpzinning geschreven biografie biedt een schat aan materiaal om Rich’s politieke en intellectuele ontwikkeling te volgen, evenals haar poëzie en haar leven. Mijn beoordeling is echter dat dit dikke boek gemakkelijk twee keer zo dik had kunnen zijn. Het maakte me op verschillende gebieden hongerig naar meer.

Hoewel The Power of Adrienne Rich commentaar geeft op elk van Rich’s tientallen dichtbundels, laat het toch ruimte voor een meer diepgaande literaire analyse.

Het belicht haar leven met details over haar familie van herkomst, haar seksuele relaties en haar vele intense vriendschappen. Het is vooral sterk over de invloed van haar dominante vader, Arnold Rich en van haar partner vanaf 1976, Michelle Cliff.

Maar er moeten ook andere belangrijke dingen gezegd worden over (bijvoorbeeld) haar moeizame band met haar zus Cynthia Rich en haar toegewijde maar complexe liefde voor haar drie zonen. Wat Rich’s hechte vriendschappen en herhaaldelijke breuken betreft, dat waren er teveel en strekten zich over teveel jaren uit om ze allemaal in een paar honderd bladzijden recht te doen.

Hoewel dit artikel dus deels een recensie is van Holladay’s uitstekende boek, gaat het ook dieper in op een aantal zaken dan Holladay doet. In het bijzonder probeert het Rich’s diepe betrokkenheid bij het marxisme gedurende de laatste dertig jaar van haar leven te belichten.

Holladay richt zich vooral op Adrienne Rich als lesbische feministe. Dat is logisch, gezien de cruciale rol die Rich voor zoveel vrouwen heeft gespeeld, haar baanbrekende onderzoek in haar poëzie naar liefde en erotiek tussen vrouwen en de blijvende kracht van haar gedachtegoed op dit gebied.

Mijn eigen interesse gaat echter minstens zo sterk uit naar Rich’s evolutie in haar laatste drie decennia – toen haar lesbisch feminisme, hoewel nog steeds belangrijk, naar eigen zeggen minder centraal voor haar stond. Lesbische feministen roemen nog steeds Rich’s geschriften uit de jaren zeventig – en terecht – maar marxistisch links heeft te weinig aandacht besteed aan haar werk.

Daar zijn ongetwijfeld verschillende verklaringen voor. Rich kwam tot het marxisme op het moment dat het in de Verenigde Staten aan een lange neergang begon, zowel wat betreft politieke als intellectuele invloed. Hoewel ze aan veel universiteiten doceerde, was ze nooit goed geïntegreerd in academische marxistische kringen. En ondanks haar grote waardering voor Raya Dunayevskaya’s poging om het Hegeliaanse marxisme met het feminisme te verbinden, was Rich nooit actief in een bepaalde marxistische stroming.

Toch rechtvaardigt niets de verwaarlozing door marxisten van Rich’s gedachtegoed. Gelukkig bieden haar essays een ruime basis om het te reconstrueren. Het is de hoogste tijd om er meer aandacht aan te besteden.

Een leven aan de linkerzijde

Rich’s politieke leven kan worden onderverdeeld in vier grote perioden:

– In de jaren vijftig was ze, als echtgenote (van de econoom Alfred Conrad) en moeder, in retrospectief een verbazend conventionele en conservatieve jonge vrouw. Zo schreef ze in 1950 in haar dagboek dat elke vrouw die beweerde ‘soevereine ‘gelijkheid’ te willen, gewoon niet de waarheid spreekt.’ (53)

– In de jaren zestig werd ze, aanvankelijk enigszins in de schaduw van haar man, actief bij Nieuw Links, met name in solidariteit met anti-oorlogs- en anti-racistische studenten aan het City College in New York.

– In 1970 sloot ze zich aan bij de vrouwenbeweging, stortte zich in een hechte vrouwengemeenschap, veranderde haar denken, speelde een belangrijke rol bij de totstandkoming van de radicale feministische theorie van de tweede golf en kwam binnen een paar jaar uit de kast als lesbienne.

– De verkiezing van Ronald Reagan in 1980 en een reis naar het Sandinistische Nicaragua in 1983 waren de katalysator van Rich’s nieuwe koers, die ze openlijk verkondigde in haar baanbrekende essay (oorspronkelijk een lezing in Utrecht) ‘Toward a Politics of Location’ uit 1984.

Verscheidene belangrijke thema’s verbinden Rich’s politieke geschriften van de jaren zestig, de jaren zeventig en haar laatste, marxistische decennia. Vooral antiracisme stond altijd centraal voor haar. Dat was onvermijdelijk op het City College, waar solidariteit met zwarte studenten dringend en onontkoombaar was voor een radicaal.

In die jaren werden de zwarte dichters en activisten June Jordan en Audre Lorde haar intieme vrienden en mede-denkers, wat ze bleven zolang ze leefden.

Rich ging vaak heftige discussies aan met mensen van wie ze hield, om soms met hen te breken als de strijd haar te veel werd. Noch ‘een heilige noch een supervrouw,’ merkt Holladay op, ‘wanneer iemand haar boos maakte of teleurstelde of haar gewoon uitputte, verbrak ze de banden, vaak zonder waarschuwing.’ (324)

Maar Rich aarzelde nooit in haar betrokkenheid bij Jordan en Lorde en deinsde niet terug voor de uitdagingen die ze haar als blanke antiracist stelden. Hetzelfde gold voor Rich’s zwarte Jamaicaanse levenspartner Michelle Cliff.

Zelfs in de jaren zeventig, toen Rich geloofde dat identificatie met vrouwen elke andere identiteit oversteeg, hield ze zich ook voortdurend bezig met het slachtofferschap van veel vrouwen door klasse en armoede.

Al in 1971 dacht ze aan de vrouwen die Virginia Woolf ‘helemaal buiten beeld liet – vrouwen die andermans vaat wassen en andermans kinderen verzorgen, om nog maar te zwijgen van vrouwen die ’s avonds de straat op gaan om hun kinderen te kunnen voeden.’ (1)

Er zou in Holladay’s boek ook meer gezegd kunnen worden over Rich als gehandicapte, die een groot deel van haar leven leefde met chronische pijn door reumatoïde artritis. Holladay maakt duidelijk dat Rich in haar persoonlijke leven terughoudend en stoïcijns was over haar pijn, hoewel haar handicap soms duidelijk was voor mensen die haar ontmoetten – en schokkend als ze er niets van hadden geweten.

Op latere leeftijd begon Rich de kwestie wel een beetje politiek op te pakken. Haar werk diende als een expliciete inspiratiebron voor gehandicapte activisten en wetenschappers. (2)

​​​​​​​Lesbische feministe

Een halve eeuw later is het moeilijk te bevatten hoezeer Rich zich in 1970 van haar linkse intellectuele milieu aan de oostkust had afgesneden door feministe te worden.

Toen ze in 1975 de euvele moed had Susan Sontag’s bewering te weerleggen dat de vrouwenbeweging verantwoordelijk was voor het promoten van de nazi-films van Lili Riefenstahl – feministen hadden in feite geprotesteerd tegen de vertoning van de films – beschuldigde Sontag haar van ‘een van de wortels van het fascisme’, een anti-intellectualisme dat ‘een hardnekkige indiscretie van de feministische retoriek’ was.

Hoewel Rich, net als Sontag, lange tijd had bijgedragen aan de New York Review of Books, heeft de invloed van Sontag ertoe bijgedragen dat Rich’s werk er nauwelijks meer in verscheen. (3)

Tegenwoordig kunnen we de conclusies over vrouwenonderdrukking die Rich vanaf de jaren zeventig tot aan het eind van haar leven bevestigde, onderscheiden van andere standpunten die ze in de jaren zeventig ontwikkelde en die ze later nuanceerde.

Ze bleef bijvoorbeeld stellen dat een ‘verandering in het concept van seksuele identiteit essentieel is als we niet bij elke nieuwe revolutie de oude politieke orde weer willen zien opkomen.’ (4)

‘Ik blijf geloven,’ zei ze in 1984, ‘dat de bevrijding van de vrouw een wig is die in alle andere radicale gedachten wordt gedreven.’ (5)

De nauwe band die ze zag tussen lesbische identiteit en feminisme bleef ook een constante. Zoals ze in 1976 schreef: ‘Het is de lesbienne in ons die ons ertoe aanzet om op een fantasierijke manier … de volledige band tussen vrouw en vrouw te voelen.’

Dit betekende voor haar dat alle consequente feministen aansloten bij een lesbisch ethos, (289) zich verzetten tegen de talloze vormen van vrouwenonderdrukking die tegelijkertijd lesbische mogelijkheden beperkten en zich op ontelbare manieren door de geschiedenis heen bewogen in en uit een ‘lesbisch continuüm’.

Niet dat ze de seksuele component van lesbianisme afwees. Integendeel, schreef ze, ‘de lichamelijke passie van vrouw voor vrouw … staat centraal in het lesbische bestaan.’ (6) Haar poëtische verkenningen van lesbische erotiek waren baanbrekend en meeslepend.

Deze opvatting bracht haar ertoe de overeenkomsten tussen lesbiennes en homoseksuele mannen te bagatelliseren. Ze behoorde niet tot de lesbiennes die deelnamen aan gemengde radicale homo/lesbische groepen rond de tijd van de Stonewall-opstand in 1969.

Ze had bijna geen geloof in een gemeenschappelijke lesbische/homocultuur, vooral in de jaren zeventig en hield vol dat lesbianisme geen ‘spiegelbeeld’ was van mannelijke homoseksualiteit, maar eerder ‘een diep vrouwelijke ervaring.’ (7)

In die jaren hekelde ze de homoseksuele mannencultuur als ‘een afspiegeling van mannelijke stereotypen als dominantie en onderwerping als relatievormen en de scheiding van seks en emotionele betrokkenheid – een cultuur die bezoedeld is door een diepe haat tegen vrouwen.’ (296)

Haar kritiek richtte zich echter meer op de mannelijke identiteit van homoseksuele mannen dan op hun seksualiteit; zelfs in de jaren ’70 betwijfelde ze of homo’s vrouwen meer vreesden dan hetero’s dat deden. (8)

In ieder geval werden dergelijke generalisaties vanaf de jaren tachtig minder gebruikelijk in haar geschriften. Ze verklaarde zich solidair met de door de aids-crisis getroffen homoseksuelen en herdacht dode vrienden en homoseksuelen werden steeds meer haar enthousiaste fans.

Tegelijkertijd ontkende ze terecht elke visie van een verenigde homogemeenschap. Ze citeerde de homoseksuele zwarte dichter Essex Hemphill die schreef ‘een gemeenschapsbeeld met één oog, één geslacht, één kleur’ te verwerpen en hield vol dat het in het beste geval bestond uit ‘gemeenschappen die in een fragiele coëxistentie verwikkeld zijn’ (9).

Rich’s relaties met heteroseksuele mannen waren vanaf de jaren 1970 blijvend problematischer. Aanvankelijk leidde haar feminisme ertoe dat ze verhuisde uit het appartement in New York dat ze deelde met haar man Alfred Conrad (Alf). Haar transformatie was zo traumatisch voor Conrad dat die blijkbaar heeft bijgedragen aan zijn latere zelfmoord.

Rich heeft veel jaren besteed aan het verwerken en herstel van dat trauma. In een gedicht dat ze twee jaar na de zelfmoord schreef, schreef ze: ‘Volgend jaar zou het 20 jaar geleden zijn / en jij bent dan jammerlijk dood / die de sprong had kunnen maken / waar we het, te laat, over hadden.’ (10)

Het hectische tempo en de druk van het activisme van na 1968 hadden een vreselijke tol geëist van zowel Rich als Conrad, zelfs vóór Rich’s onderdompeling in het feminisme. Holladay’s overtuigende oordeel is dat wat Rich redde van de wanhoop en zelfvernietiging van haar man, haar poëzie was, haar constante ‘ware noorden.’ (195)

Rich’s langdurige worsteling met de herinnering aan haar huwelijk met Conrad werpt een licht op haar lesbische ‘separatisme’ in de jaren zeventig. Hoewel ze soms koos voor klassen met alleen vrouwen en discussies met alleen vrouwen tijdens haar lezingen, probeerde ze ook met mannelijke vrienden in gesprek te gaan over hoe feminisme hen ertoe zou moeten aanzetten hun leven te veranderen.

In 1976 drong ze aan op ‘de ontluikende hoop dat vrouwen en mannen op een dag vormen van liefde en ouderschap, identiteit en gemeenschap kunnen ervaren die niet doordrenkt zullen zijn van leugens, geheimen en stilzwijgen.’ (287)

Dit was een dialoog die de mannen vaak weigerden of uit de weg gingen. Ze concludeerden al snel dat Rich hen afwees door voor een vrouwengemeenschap te kiezen.

Later vertelde ze het verhaal van een weerzien na enkele jaren met een mannelijke dichter die tegen haar uitbarstte: ‘Je was verdwenen!’ Ze had zich niet gerealiseerd dat haar toetreding tot een vrouwengemeenschap en ‘het deelnemen aan een immense verschuiving in het menselijk bewustzijn’ voor hem ‘zo ondoorgrondelijk zou zijn [dat] het leek alsof ik in een zwart gat was gezonken, of gedoken.’ (11)

Haar liefde voor haar zonen was in ieder geval sterk en onvoorwaardelijk. Terugdenkend aan het ‘heerlijke en zondige ritme’ van hun leven in een zomer die ze met z’n vieren doorbrachten terwijl hun vader in het buitenland studeerde, beschreef ze hoe ‘hun slanke jongenslijfjes bruin werden’ terwijl ze ‘als schipbreukelingen op een eiland van moeders en kinderen leefden’.

Terugkijkend op hoe ze later samen Alf’s zelfmoord hebben doorleefd, zag ze hen vieren als ‘overlevers, vier verschillende mensen met sterke banden.’ De ‘liefde, intelligentie en integriteit [van haar zonen] zijn een bron van inspiratie voor me geweest vanaf het moment dat we met elkaar begonnen te praten’, schreef ze. (12)

Maar zelfs met hen bleef ze een feministische intellectueel met een heldere blik. In een interview uit 1981 beschreef ze hen als ‘volwassen, witte mannen op wie ik erg gesteld ben en die ik heel erg mag, maar over wier feminisme of pro-feminisme ik in geen geval een eed zou zweren.’ (335)

In feite was Rich altijd te kritisch en radicaal om comfortabel te passen in welke gemeenschap dan ook, zelfs in een lesbisch-feministische gemeenschap. Hoewel zij en Cliff in 1979 naar het westen van Massachusetts verhuisden om deel uit te maken van de sterke vrouwengemeenschap daar, merkt Holladay op: ‘Ze vond er niet de utopische gemeenschap van lesbische zusterschap die ze zich lijkt te hebben voorgesteld… Ze was bezorgd dat vrouwen zich naar binnen keerden en afgeleid werden door New Age prietpraat.’ (314)

In Rich’s latere samenvatting: ‘Een feminisme dat zich wilde bezighouden met ras en kolonialisme’ werd verdrongen door een ‘model van vrouwelijke – of feminiene – zelfbetrokkenheid en zelfverbetering, verstoken van politieke context of inhoud.’ (13)

Ze bleef in veel opzichten een kosmopolitische intellectueel. Ze was het volledig eens met Cliff’s vermaning: ‘We moeten onszelf complexiteit toestaan.’ (316) Spoedig zou Rich’s politieke ontwikkeling haar afstand tot het lesbische feministische milieu vergroten.

​​​​​​​Richting marxisme

De verkiezing van Reagan in 1980 zette voor haar een proces van herbezinning in gang. Het leidde onder andere tot een reis in 1983 met de socialistische feministe Margaret Randall naar Nicaragua.

In dit ‘kleine verarmde land, in een vier jaar oude maatschappij die zich toelegt op het uitroeien van de armoede,’ kon ze ‘fysiek het gewicht van de Verenigde Staten van Noord-Amerika voelen [en] de koude schaduw die we overal in het zuiden werpen.’ (14) Ze voelde zich gedwongen om te strijden tegen een wereld waarin ‘elke publieke beslissing moet worden gerechtvaardigd op de weegschaal van de bedrijfswinsten.’ (15)

Ze concludeerde dat radicale feministen het in de jaren zeventig bij het verkeerde eind hadden gehad toen ze ‘Marx wegwuifden, samen met de academische marxisten en sektarisch links.’ (16)

Ze hadden het pionierswerk van marxistische feministen niet op waarde geschat. En hoewel sommige radicale feministen hadden gekeken naar de raakvlakken tussen ras, klasse en sekse, hadden ze zich te veel gericht op de armoede en de klasse-identiteit van individuele vrouwen en te weinig op de vraag hoe klasse en armoede ‘in de eerste plaats worden geproduceerd en in stand gehouden.’ (17)

Ze keerde terug naar de geschriften van Marx, waar ze ‘een kundige diagnose van scheve en misvormde menselijke verhoudingen’ vond. (18) Haar vrijheid om poëzie te scheppen, zag ze nu, was verbonden met de historische strijd om de werkende mens in het algemeen de tijd te geven voor vrije schepping: ‘de heilige strijd voor de vrijheid van de arbeider in de tijd.’ (19)

Zonder zich bij een marxistische groepering aan te sluiten, raakte Rich steeds meer betrokken bij marxistische milieus. Verschillende van haar gedichten werden bijvoorbeeld voor het eerst gepubliceerd in het marxistische tijdschrift Monthly Review. Tegen 1984 stelde ze de status van het patriarchaat ter discussie als (in haar beschrijving uit 1978) ‘een model voor elke andere vorm van uitbuiting.’ (20)

‘Ik ben minder snel dan ik ooit was in het zoeken naar afzonderlijke ‘oorzaken’,’ zei ze in 1984. ‘Patriarchaat bestaat nergens in een zuivere staat; wij zijn de laatsten die voet zetten in een kluwen van onderdrukkingen die eeuwenlang aan en om elkaar heen gegroeid zijn.’

Met een verwijzing naar de verklaring van het Combahee River Collective uit 1977, erkende ze dat de meeste ‘vrouwen in de wereld op veel fronten tegelijk voor hun leven moeten vechten.’ (21)

Deze wending droeg bij aan een breuk in 1985, aanvankelijk rond de kwestie van de pornografie, met een aantal vrouwen die jarenlang goede feministische bondgenoten waren geweest. Tot hun schrik maakte Rich een ‘dramatische sprong’ naar de andere kant van de ‘seksoorlogen’ door een rechtszaak te steunen van de Feminist Anti-Censorship Task Force (FACT) tegen een anti-pornografieverordening. (347)

Voor Rich weerspiegelde dit een bezorgdheid dat ‘lesbische seksualiteit werd gebagatelliseerd’ om potentiële conservatieve bondgenoten in de strijd tegen pornografie niet van zich te vervreemden. Ze was ook afkerig van ‘verdere bevoegdheden van onderdrukking … overgedragen aan de Staat.’ (22)

Rich’s veranderde positie was onderdeel van een bredere de-centrering van het feminisme. Haar ‘denken was niet in staat zichzelf te vervullen binnen het feminisme alleen’, concludeerde ze. (23) Maar zelfs toen ze zich tot het marxisme wendde, probeerde ze een feministische worteling in de unieke, steeds veranderende persoonlijke ervaring te behouden.

Ze vond in het werk van Raya Dunayevskaya een marxisme dat dit gedeeltelijk deed. Dit marxisme verwierp ‘het vasthouden aan een partijlijn’, schreef ze. Het probeerde ‘een mijnwerkersstaking, een demonstratie van arme mensen, een opstand in een getto, een vrouwendemonstratie te conceptualiseren als zowel ‘spontane activiteit’ als de belichaming van nieuwe ideeën’ (24).

Rich’s marxisme putte ook uit Rosa Luxemburg’s nadruk op de nauwe banden tussen socialisme, democratie, hervorming en revolutie en uit Gramsci’s oproep tot ‘een nieuwe cultuur’ en ‘een nieuw moreel leven’.

Ze putte ook uit Walter Benjamins aandringen op de noodzaak van een ‘achterwaartse visie van rampen en nederlagen … om ons te waarschuwen voor onze hedendaagse gevaren’ (25) – hoewel ze in haar gedicht ‘Benjamin Revisited,’ concludeerde dat de ‘engel van de geschiedenis is gevlogen en de conciërge in de kelder de taak heeft om het zogenaamde verleden op te stoken tot het zogenaamde heden.’ (26)

Rich’s politiek, die steeds radicaler werd, sneed haar af van zowel de ‘broederlijke tweelingschap’ van de Democraten als van de Republikeinen. (27)

Haar onverzettelijkheid kreeg nationale aandacht in 1997, toen ze weigerde een National Medal of Arts in ontvangst te nemen ‘omdat de betekenis van kunst, zoals ik die zie, onverenigbaar is met de cynische politiek’ van de regering Clinton. Kunst ‘betekent niets als het slechts de eettafel van de macht siert.’ (28)

​​​​​​​Joodse Identiteit

In de jaren dat Rich zich identificeerde als marxist begon ze zich ook als Joodse te identificeren, ondanks haar protestantse moeder en haar vaders diepe ambivalentie over zijn Joodse achtergrond.

Rich’s identificatie heeft nooit een religieuze inhoud gehad en nog minder een trouw aan het zionisme. (In 2009, na enige aarzeling ‘als gelovige in het overschrijden van grenzen,’ steunde ze publiekelijk de oproep tot een academische en culturele boycot van Israël.) (29)

Ze verwierp resoluut het idee van ‘Joodse eenheidsworst’ en hield vast aan ‘dissidentie en argumentatie’ als ‘acuut kenmerkend van het Joodse leven.’ (30) Ze voelde een speciale verwantschap met marxisten van Joodse afkomst zoals Rosa Luxemburg en Leon Trotsky. (31)

‘Ik ben een Amerikaanse Jood,’ schreef ze, terwijl ze aanspraak maakte op ‘een geschiedenis van internationalistisch radicalisme.’ (32) Ook in haar poëzie stond ze open voor gedichten uit andere landen en in andere talen. Tijdens een verblijf in Rotterdam in 1961-62 bijvoorbeeld leerde ze Nederlands en in 1966 publiceerde ze vertalingen van poëzie van negen Nederlandse dichters.

Op een diep persoonlijk niveau dwong haar identificatie als Joodse haar om te worstelen met haar Joodse vader wiens onverbiddelijke eisen haar voor het eerst tot schrijfster hadden gemaakt. In de woorden van haar zus Cynthia: Arnold Rich ‘was de patriarch der patriarchen die een vrouw creëerde die zelfverzekerd genoeg was om later het patriarchaat aan te tasten’. (136)

Ironisch genoeg was Arnold zo diep geassimileerd dat de beslissing van zijn dochter om met een Jood te trouwen antisemitische tirades van hem uitlokte die een einde maakten aan hun hechte band. In haar gedicht ‘Voor Ethel Rosenberg’ uit 1981 herinnert ze zich haar vaders ‘zeventien pagina’s / fijn gegraveerde tirades,’ en voegt er droogjes aan toe: ‘Ik had me niet gerealiseerd / dat onze familieruzies zo belangrijk waren.’ (33)

Toch ontdekte Adrienne na zijn dood dat ze ‘jouw lijden kon ontcijferen en geen deel van mijn eigen lijden kon ontkennen.’ (351) Ze herkende dat ‘in zijn gedachten … elke dag van zijn leven een Joodse dag was.’ (34)

Bij het verwerken van haar Joodse identiteit werd Rich gesterkt door de worsteling van Michelle Cliff om haar zwarte identiteit te verwerken.

Cliff was een Jamaicaanse met een lichte huidskleur die voor wit kon doorgaan; haar familie behoorde tot de gekleurde elite van het eiland die zich nadrukkelijk niet als zwart identificeerde. Zowel Cliff’s lesbisch gedrag als haar omarming van de zwarte zelfidentificatie waren factoren in de breuk van haar moeder en zus met haar – terwijl Rich zich nooit hecht voelde met haar eigen moeder en vervreemd raakte van haar zus Cynthia.

De titel van Cliffs boek Claiming an Identity They Taught Me to Despise ( Het opeisen van een identiteit die ze me leerden te verachten) zou Rich’s houding tegenover haar Joods-zijn bijna hebben kunnen samenvatten. De titel van haar eigen essay ‘Split at the Root’, (Gespleten bij de wortel) dat het gemengde huwelijk van haar ouders weerspiegelt, vatte haar houding in andere woorden samen.

Episch

Net als Walt Whitman, een van de vroegere Amerikaanse dichters die haar inspireerden en beïnvloedden, (35) maakte Rich van poëzie uiteindelijk geen ‘vlucht uit de geschiedenis’ (36) maar ‘een instrument van profetie’. (403)

Ze maakte van haar leven en werk een epos van haar land, levend volgens haar definitie als een ‘patriot … die worstelt voor de ziel van haar land,’ (37) in de wetenschap dat ‘elke vlag die vandaag wappert een kreet van pijn is.’ (38)

Ze overgoot de politiek met poëtische inspiratie en redde die van de ‘wanhoop [van] de politieke activist die maar doorgaat en doorgaat, zich wentelend in de as van dezelfde uitgebrande retoriek, dezelfde gebaren, alle verbeelding verbruikt.’ (39)

Ze bleef trouw aan de geest die ze zich herinnerde van de late jaren zestig en de vroege vrouwenbeweging, van politiek ‘als een uitdrukking van de impuls om te creëren.’ (40) Ze omarmde radicale politiek als ‘een groot samenvloeiend project van de menselijke verbeelding, waarvan kunst en literatuur onmisbare zijrivieren zijn.’ (41)

Haar dood maakte nauwelijks een einde aan haar strijd – ze liet die na als een erfenis voor ons allen – maar haar harde leven en intense inspanningen verrijkten ons vermogen om deze strijd voort te zetten. In haar eigen woorden:

Ze stierf als een beroemde vrouw

die haar wonden ontkent

het ontkennen van haar wonden kwam

uit dezelfde bron als haar kracht (329)

Noten

1. Adrienne Rich, Arts of the Possible: Essays and Conversations, New York: W.W. Norton & Company, 2001, 15.

2. Zie bijv. Robert McRuer, ‘Compulsory Able-Bodiedness and Queer/Disabled Existence,’ in Lennard J. Davis (ed.), The Disability Studies Reader, London: Routledge, 2016.

3. Benjamin Moser, Sontag: Her Life and Work, New York: ECCO, 2020, 396-97.

4. Arts of the Possible, 11.

5. Ibid., 66.

6. Adrienne Rich, ‘Compulsory Heterosexuality and Lesbian Existence,’ in Ann Snitow et al. eds, Powers of Desire: The Politics of Sexuality, New York: Monthly Review Press, 1983, 183-85, 194, 195.

7. Ibid., 178, 193.

8. Adrienne Rich, Of Woman Born: Motherhood as Experience and Institution, New York: W.W. Norton & Company, 1976, 210.

9. Adrienne Rich, A Human Eye: Essays on Art in Society, 1997-2008, New York: W.W. Norton & Company, 2001, 104.

10. Adrienne Rich, Diving into the Wreck: Poems 1971-1972, New York: W.W. Norton & Company, 1973, 50. Rich en Conrad waren [vanaf 1950 samen en] in 1953 getrouwd.

11. Adrienne Rich, What Is Found There: Notebooks on Poetry and Politics, New York: W.W. Norton & Company, 1993, 164-65.

12. Of Woman Born, 194, 32, 17.

13. Ibid., 2-3.

14. Arts of the Possible, 71-72.

15. What Is Found There, xv.

16. Arts of the Possible, 69.

17. Ibid., 5.

18. Ibid., 4.

19. What Is Found There, 42.

20. Zie ‘Compulsory Heterosexuality’, 202.

21. Arts of the Possible, 69-70.

22. Martin Duberman, Andrea Dworkin: The Feminist as Revolutionary, New York: New Press, 2020, 193. 23. Catherine McKinnon en Andrea Dworkin, de auteurs van de verordening en ook Dworkins biograaf Martin Duberman en Richs biograaf Holladay, hebben er allemaal op gehamerd dat de verordening, omdat ze alleen vrouwen als civiele eisers machtigde, geen beroep deed op de staat. Maar ook civiele vonnissen kunnen alleen door de staat worden afgedwongen.

23. Arts of the Possible, 1.

24. Ibid., 86.

25. A Human Eye, 63-64, 67, 68.

26. Adrienne Rich, Tonight No Poetry Will Serve: Poems 2007-2010, New York: W.W. Norton & Company, 2011, 17.

27. Ibid., 131.

28. Arts of the Possible, 98-99.

29. Zie.

30. Human Eye, 23.

31. Rich haalde Trotsky’s essay over revolutionaire kunst uitvoerig aan in What Is Found There, 44-47.

32. Arts of the Possible, 143.

33. Adrienne Rich, ‘Voor Ethel Rosenberg,’ The Iowa Review 12.2 (1981).

34. A Human Eye, 20.

35. Rich prees Whitman’s Leaves of Grass, en in het bijzonder zijn Calamus gedichten, in A Human Eye 107-12.

36. What Is Found There, xiv.

37. Voor dit inzicht ben ik dank verschuldigd aan de London Review of Books podcast van Seamus Perry en Mark Ford. Met dank aan Jeff Webber die mij op deze podcast attendeerde.

38. Adrienne Rich, An Atlas of the Difficult World: Poems 1988-1991, New York: W.W. Norton & Company, 1991, 23.

39. What Is Found There, 17.

40. Ibid., 25.

41. A Human Eye, 102.

Hilary Holladay, The Power of Adrienne Rich: A Biography, Nan A. Talese/Doubleday, 2020, 480 pagina’s, $32,50 hardback.

Dit is een door de auteur iets aangevulde versie van het artikel dat oorspronkelijk op Against the Current verscheen. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.