De eenzijdige proclamatie van de Staat Israël op 14 mei 1948 had voor de Palestijnen dramatische gevolgen. Want de oorlogshandelingen die onmiddellijk daarop uitbraken, zijn door Israël aangegrepen om een tot in details voorbereide campagne van etnische zuivering in gang te zetten (het zogeheten Plan Dalet), bedoeld om de demografische verhoudingen in de te vormen Joodse Staat meteen ingrijpend te wijzigen. Gebeurde dat niet, dan zou net iets meer dan de helft van de inwoners van die Joodse Staat ‘niet-joods’ zijn.
Om de vluchtelingenstroom op gang te brengen, zijn bloedbaden aangericht. Daarvan was al vóór 14 mei 1948 – ruim een maand vóór het eind van het Britse mandaat over Palestina – sprake, waaronder in het Palestijnse dorp Deir Yassin op 9 april 1948. Al met al waren vóór de proclamatie van de Staat Israël waren al rond 300.000 Palestijnen voor het geweld op de vlucht geslagen.
Uiteindelijk kwamen zo’n 750.000 Palestijnen (83 procent van het Palestijnse bevolkingsdeel) als vluchteling elders in Palestina of in de Arabische buurlanden terecht. Degenen die niet waren gevlucht, bleven als minderheid achter in een staat die bedoeld was voor joden. Om de terugkeer van de vluchtelingen te bemoeilijken, zo niet onmogelijk te maken, werden ruim vijfhonderd ontvolkte dorpen met de grond gelijkgemaakt.
Al op 11 december 1948 legde de Algemene Vergadering van de VN, overeenkomstig haar Handvest, in Resolutie 194 het recht op terugkeer en compensatie van Palestijnse vluchtelingen vast. Op voorwaarde deze resolutie te implementeren, is Israël in 1949 toegelaten tot de VN.
Implementatie van Resolutie 194 is evenwel achterwege gebleven. Onder meer Europese lidstaten – waarvan er twee behoren tot de permanente leden van de Veiligheidsraad – hebben daaraan voor Israël geen consequenties willen verbinden, zoals het doorvoeren van dwangmaatregelen. Daarmee hebben zij implementatie van de rechten van de Palestijnen verhinderd.
Aan Palestijnse vluchtelingen is (en wordt) via de speciaal daarvoor in het leven geroepen (december 1949) United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA) humanitaire hulp verleend. De UNRWA is blijven bestaan naast het korte tijd later opgerichte Office of the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR).
Palestijnse vluchtelingen en ontheemden
In juni 1950 telde de VN in totaal 960.021 Palestijnse vluchtelingen, van wie 506.200 (53 procent) in Jordanië (inclusief de Westelijke Jordaanoever), 198.227 (21 procent) in de Strook van Gaza (onder Egyptisch militair bestuur), 127.600 (13 procent) in Libanon, 82.194 (8 procent) in Syrië, terwijl in Israël 45.800 Palestijnen (5 procent) zogeheten Internally Displaced Persons (IDP’s) waren geworden. Daar moeten dan nog de 4000 Palestijnse vluchtelingen in Irak bij opgeteld worden, evenals enkele duizenden Palestijnen elders.
Ruim de helft van de Palestijnse vluchtelingen kwam in vluchtelingenkampen terecht: een 30-tal in Palestina (Westelijke Jordaanoever, Strook van Gaza), 10 in Jordanië en 12 in zowel Libanon als Syrië. In de loop der jaren zijn deze van tentenkampen uitgegroeid tot woonwijken, die veelal vergroeid zijn geraakt met de nabij gelegen stad.
Slechts dankzij de hulp van de UNRWA in de vorm van onderdak, voedsel en medicijnen (later ook onderwijs) hebben vele bewoners kunnen overleven. De UNRWA-werkzaamheden zijn vooral gefinancierd door de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Frankrijk en een reeks andere Europese landen, plus Saoedi-Arabië.
In het internationaal recht is vastgelegd dat personen die zich door toedoen van gevechtshandelingen gedwongen zagen naar elders uit te wijken, na afloop van de strijd het recht hebben om naar hun oorspronkelijke woonoorden terug te keren. Dat geldt uiteraard ook voor personen die met gericht geweld verdreven zijn. In 2010 – ruim 60 jaar later – was het aantal Palestijnse vluchtelingen door natuurlijke aanwas toegenomen tot 4,7 miljoen (UNRWA-geregistreerd), in werkelijkheid tot 6,4 miljoen personen.
Israël doet al enkele jaren verwoede pogingen om de UNRWA ontbonden te krijgen, waarna de Palestijnse vluchtelingen ondergebracht kunnen worden in het in 1950 opgerichte Office of the United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR), ook wel aangeduid als de UN Refugee Agency. Zo hoopt Tel Aviv de aparte positie van de Palestijnse vluchtelingen te ondergraven en hen verder te marginaliseren. Over ontbinding van een VN-instelling beslist echter de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Daarin is het Zuiden ruim vertegenwoordigd. Het is daarom niet waarschijnlijk dat deze daarmee zal instemmen.