Israëlische kolonisten zien de Gaza-oorlog als een gouden kans om hun ambities voor de Westelijke Jordaanoever te verwezenlijken en hebben hele Palestijnse gemeenschappen in gebied C verjaagd. Honderden mensen ontvluchten Israëlisch kolonistengeweld in de streek rond Hebron.
Op 13 oktober kreeg ik om tien uur ‘s avonds een telefoontje van Amer Abu Awad, een Palestijnse inwoner van Khirbet Al-Radeem, een kleine plattelandsgemeenschap ten zuiden van Hebron op de bezette Westelijke Jordaanoever. ‘De kolonisten vielen me aan,’ vertelde hij me met bange stem. ‘Sommigen droegen legeruniformen.’ De aanvallers kwamen van de Israëlische kolonistenpost Havat Meitarim, geleid door Yinon Levy, die bekend is bij de Palestijnen van Al-Radeem; twee maanden eerder had Levy een andere inwoner bedreigd, waardoor hij en zijn familie gedwongen werden hun huis te verlaten.
‘Ze vielen me aan, sloegen mijn bejaarde vader, duwden hem op de grond, sleepten hem door de plassen en richtten wapens op ons,’ ging Abu Awad verder, terwijl hij pauzeert om op adem te komen. ‘Ze zeiden dat ik tegen de ochtend moest vertrekken, of mijn familie en ik zouden worden afgemaakt.’
De volgende dag vroeg belde Abu Awad me opnieuw. ‘Ik wil vertrekken, maar de wegen zijn afgesloten.’ Na urenlange interventies slaagde hij erin om met zijn gezin van vijf personen te ontsnappen, samen met zijn kudde schapen naar de stad As-Samu, met achterlating van zijn huis, meubels, stallen voor het vee en graan voor de schapen. Abu Awad en zijn gezin moesten al hun bezittingen te voet dragen; het Israëlische leger stond geen voertuigen toe in het gebied.
Later die nacht arriveerden kolonisten in Al-Radeem met een bulldozer en sloopten het huis en de stallen van Abu Awad, vernietigden zijn graan en beschadigden zijn zonnepanelen. Er bleef niets over behalve ruïnes.
Al meer dan een maand wordt de aandacht van de media grotendeels getrokken door Gaza, nadat Israël de oorlog verklaarde aan de Gazastrook in de nasleep van de aanval van Hamas op 7 oktober. Maar veel mensen vergeten dat deze oorlogsverklaring ook de Westelijke Jordaanoever omvat. Sinds die dag hebben Israëlische kolonisten samen met soldaten Palestijnse gemeenschappen aangevallen in het bezette gebied; sommige kolonisten, zoals in Al-Radeem, droegen zelfs legeruniformen tijdens hun aanvallen.
Deze gewelddadige campagne voltrekt zich met volle kracht in landelijke gebieden rond Hebron in het zuiden van de Westelijke Jordaanoever. Op meerdere plaatsen werden Palestijnen gedwongen hun huizen te verlaten onder het gewicht van de aanvallen van kolonisten die dag en nacht werden uitgevoerd. De kolonisten hebben huizen in brand gestoken, schapen gestolen, wegen geblokkeerd en eigendommen vernield. Ze hebben Palestijnse inwoners neergeschoten, geslagen, bedreigd en gefouilleerd. Zelfs de stad Hebron is niet gespaard gebleven in deze campagne, met het Israëlische leger en kolonisten die een lockdown oplegden in het gebied dat bekend staat als H2, en noodwetten die de daders verder vrijwaren van aansprakelijkheid.
Als gevolg hiervan zijn verschillende gemeenschappen rond Hebron in Gebied C ‒ het tweederde deel van de Westelijke Jordaanoever dat volledig door Israël wordt gecontroleerd en waar alle Israëlische nederzettingen zich bevinden ‒ volledig ontruimd en hun land is in beslag genomen door kolonisten. Deze gemeenschappen omvatten Al-Radeem, Khirbet Zanuta, ‘Atiriyah, Khirbet A’nizan, Maqtal Msalam, en Al-Qanoub. Sinds 7 oktober zijn naar schatting 400 Palestijnen in de regio Hebron ‒ waaronder meer dan 150 kinderen en 100 vrouwen ‒ gevlucht om aan de verschrikkingen te ontsnappen.
Alles bij elkaar genomen lijkt het erop dat de Israëlische kolonisten dit moment zien als de gouden kans om het bestaan van de Palestijnen in gebied C uit te roeien. ‘De oorlog mag dan wel eindigen, maar zullen de bewoners terugkeren?’ vroeg Abu Awad herhaaldelijk. Er is geen antwoord op zijn vraag. Op dit moment is het Palestijnse leven in Al-Radeem voorbij. En de toekomst ziet er niet goed uit voor de bewoners.
Gelegaliseerde buitenposten
Niet ver van het huis van de familie Abu Awad in Al-Radeem vielen kolonisten de familie van Issa Abu al-Kabash aan. Die kolonisten kwamen uit Asa’el, een buitenpost die twee maanden geleden door de regering van Benjamin Netanyahu formeel gelegaliseerd is onder de Israëlische wet, één van de tien buitenposten die dit jaar gelegaliseerd zijn op de Westelijke Jordaanoever (alle nederzettingen in bezet gebied blijven illegaal onder internationaal recht).
De nieuw verworven status van Asa’el lijkt de bewoners te hebben aangemoedigd om hun aanvallen op Palestijnen te intensiveren. De kolonisten hebben maandenlang wijngaarden aangelegd in het gebied in hun poging om het land te controleren. Palestijnse klachten bij de Israëlische autoriteiten hielpen niet.
Op 19 oktober vielen kolonisten Abu al-Kabash aan en dreigden hem te doden als hij zijn huis niet zou verlaten; kort daarna vluchtte hij met zijn gezin van 12 kinderen. Sindsdien is geen enkele Palestijn bereid geweest om terug te keren naar het gebied.
De drieledige indeling van de bezette gebieden, opgesteld door de Oslo Akkoorden in de jaren ’90, verdeelde Palestijns land en bevolkingscentra in verschillende eenheden en kende de Palestijnen in elke eenheid een ander pakket rechten toe ‒ die allemaal nog steeds enorm inferieur zijn vergeleken met de rechten die worden toegekend aan Israëlische kolonisten die in dezelfde gebieden wonen. In gebied C werkt het Israëlische bezettingsregime actief aan de overheersing van de kolonisten.
Ondanks het feit dat die drieledige indeling de Palestijnen bijna al hun rechten en land ontneemt, bleven de kolonisten ontevreden en hun geduld raakte op. Toen kwam 7 oktober en met de oorlogsverklaring van Israël grepen de kolonistenbeweging en hun extreem-rechtse aanhangers de kans om hun stoutste ambities na te jagen en leidden ze een agressieve golf van aanvallen tegen duizenden ongewapende Palestijnen. De straffeloosheid die niet alleen door de Israëlische staat, maar ook door internationale actoren wordt verleend, heeft de kolonisten alleen maar gestimuleerd in hun eigen oorlog.
In de regio Masafer Yatta in de zuidelijke Hebronheuvels heeft het Israëlische leger 12 Palestijnse gemeenschappen effectief belegerd onder het voorwendsel dat een groot deel van het gebied geclassificeerd is als ‘vuurzone‘. Begin 2022 keurde het Israëlische Hooggerechtshof de plannen van het leger goed om meer dan 1.200 Palestijnse inwoners uit de aangewezen zone te verdrijven. Sindsdien is het geweld van zowel het leger als de kolonisten tegen de dorpen geëscaleerd, waarbij de omstandigheden van de Palestijnse families steeds moeilijker te verdragen werden.
In het nabijgelegen dorp Tuba was de nacht van 19 oktober niet gemakkelijk voor Huda Zain Awad, 60, haar dochter Dalal en haar tienerzoon Issa. Gemaskerde en gewapende Israëlische kolonisten ‒ jongeren uit de buitenpost Ma’on ‒ vielen hun huis aan, vernielden en gooiden hun bezittingen overhoop en stalen hun schapen; zelfs keukengerei werd gestolen.
De volgende ochtend werd de familie geconfronteerd met een soortgelijke aanval toen een andere groep kolonisten hun huis binnenviel; deze keer droegen twee kolonisten legeruniformen. Ze hielden Huda en haar familie onder schot en dwongen hen urenlang in de hete zon te zitten. Toen de kolonisten vertrokken, riepen ze: ‘De volgende keer vermoorden we jullie’.
‘Ons leven in Al-Qanoub eindigde’
Palestijnse bewoners zijn machteloos om de confrontatie met de kolonistenmilities aan te gaan of ze van zich af te houden. Op 9 oktober vielen meer dan 40 Israëlische kolonisten de gemeenschap van Al-Qanoub aan, ten oosten van As-Sa’ir en ten noorden van Hebron. Sommige aanvallers droegen maskers en geweren, terwijl anderen wapenstokken droegen.
Mohammed Shalaldeh, 76 jaar, en zijn gezin van 10 personen, waaronder 5 kinderen, woonden jarenlang in het dorp. Ik ken de familie Shalaldeh al heel lang. Ze spraken altijd over hun liefde voor hun land en hun toewijding aan sumud, of standvastigheid, in Al-Qanoub, zodat kolonisten het niet in handen zouden krijgen. Maar nu is de hele bron van inkomsten van de familie geroofd.
‘Om vier uur ‘s middags omcirkelden kolonisten mijn familie en begonnen hun aanval door de zonnepanelen kapot te slaan,’ vertelt Shalaldeh. ‘Het geschreeuw van de kolonisten toen ze onze woonkamers binnendrongen was angstaanjagend en de kinderen moesten huilen. We waren bang, in paniek en konden ons niet bewegen. We probeerden uit hun buurt te blijven zodat ze ons geen kwaad zouden doen, dus verzamelde ik mijn gezin in een kleine kamer. Het was een kans voor de kolonisten. Ze sloegen alles kapot en lieten niets ongemoeid.
Toen de kolonisten uiteindelijk vertrokken, stalen ze de kudde van 150 schapen van Shalaldeh en leidden die naar de nederzetting Metzad. Shalaldeh probeerde hen te volgen, maar de kolonisten ‘richtten hun wapens op me en dreigden me te doden. Ik was in shock. De schapen waren alles wat we bezaten. Nu krijg ik ze nooit meer terug. Ik ben alles kwijt.’
Zes uur later, om tien uur ‘s avonds, lanceerden de kolonisten als in een Hollywoodfilm de laatste fase van hun aanval. ‘Het was overal donker,’ vertelt Shalaldeh. ‘Er was geen licht, want de zonnepanelen die ons huis van elektriciteit voorzien, waren vernield. We staken een vuurtje aan en alles was rustig.
‘Plotseling omsingelden gemaskerde kolonisten ons huis en maakten angstaanjagende geluiden vanuit de bomen toen ze dichterbij kwamen,’ ging hij verder. ‘Ze braken het huis binnen en schreeuwden naar ons. Anderen gingen naar de nabijgelegen grot [die de familie gebruikt] en begonnen al het meubilair en de rest van de inhoud kapot te slaan. Mijn familie en ik waren anderhalf uur lang doodsbang. Ze stalen ons geld, 10.000 Jordaanse dinar (bijna 13.000 euro) die ik had gespaard van de verkoop van schapen en hoopte te gebruiken om graan te kopen voor mijn kudde.’
Even later, zei Shalaldeh, ‘schreeuwden de kolonisten en bevalen ons de kamer te verlaten. Ze achtervolgden ons naar een nabijgelegen gebied en zeiden dat we uit de buurt moesten blijven. Ik probeerde tevergeefs met hen te praten. Ik vroeg hen: ‘Waar moeten we heen? Dit is mijn land, dit is mijn huis.’ Ze gaven geen antwoord. Maar hun geschreeuw in het Hebreeuws voorspelde niet veel goeds.
Na een lange tijd in de duisternis te hebben gelopen, zei Shalaldeh, ‘zagen we licht van waar we hadden gewoond: de kolonisten hadden mijn huis in brand gestoken. Ons leven in Al-Qanoub eindigde.’
Het was onmogelijk om ouders te overtuigen om te blijven
In de daaropvolgende dagen verspreidde de angst zich snel over kleine Palestijnse gemeenschappen in de zuidelijke regio van Hebron. In Umm A-Tiran, A’nizan, Maqtal Msalam en ‘Atiriyah begonnen in totaal negen families, bestaande uit meer dan 70 mensen, waarvan de helft kinderen, hun eigen huizen te ontmantelen en hun vee te verplaatsen naar afgelegen gebieden. Kolonisten zijn ’s nachts verschillende huizen binnengeslopen, hebben schapen gestolen en hebben de bewoners aangevallen terwijl ze sliepen.
In deze gewelddadige nachtmerrie worden veel Palestijnen gedwongen om te overwegen hun land te verlaten voor de veiligheid. Eén van hen is Imad Abu Awad, uit Maqtal Msalam. Hoewel kolonisten uit buitenposten als Asa’el en Havat Yehuda zijn dorp al eerder gewelddadig hadden aangevallen, waren bij deze aanvallen nooit geweren betrokken. Maar dat is allemaal veranderd sinds 7 oktober.
‘Ze gooiden me op de grond en dwongen me om mijn schoenen en jas uit te trekken,’ zei Abu Awad over zijn meest recente ontmoeting tijdens een gewapende kolonistenaanval. ‘Ze zeiden tegen me: als je het gebied niet verlaat, vermoorden we je.’ De kolonisten verlieten de plaats lachend en zeiden dat ze binnenkort al dit land zullen overnemen.’
Op dezelfde manier zijn meer dan 25 Palestijnse families, bestaande uit ongeveer 250 mensen, verdreven uit Khirbet Zanuta, ten zuidwesten van A-Dhahiriya. Het dorp wordt al jaren belegerd door kolonisten, die de bewoners de toegang tot hun weilanden ontzeggen. De bewoners zijn eraan gewend geraakt om met waakzame ogen in tenten te slapen, uit angst dat de kolonisten op elk moment kunnen aanvallen. Een beslissing van het Israëlische Hooggerechtshof uit 2012 was niet genoeg om het dorp te beschermen, omdat kolonisten zich aan geen enkele wet houden.
Op de ochtend van de aanval van Hamas op 7 oktober vielen Israëlische kolonisten de inwoners van Zanuta aan, gooiden stenen naar hun tenten en verhinderden hen te vertrekken. Terwijl Israëlische soldaten de weg naar het dorp blokkeerden, vernielden de kolonisten de zonnepanelen van de gezinnen. In de dagen daarna begonnen de gezinnen aan hun uittocht.
‘Er heerste totale verwarring; niemand in het dorp kon helder denken,’ zei Adel a-Tal, een boer uit Zanuta. ‘Iedereen dacht na over hoe ze hun kinderen konden beschermen. Het was onmogelijk om de ouders te overtuigen om in het dorp te blijven. Er waren geen argumenten die weerlegd konden worden. Nu is het dorp volledig verlaten. De bewoners zijn vertrokken in de hoop na de oorlog terug te keren ‒ dat wil zeggen, als de kolonisten het dorp niet overnemen en er gaan wonen.’
De avonden zijn een nachtmerrie
Niet alleen de dorpen op het platteland worden verteerd door angst. Ook in de stad Hebron zijn veel Palestijnse buurten het doelwit van het Israëlische leger en kolonisten. Hieronder valt ook de wijk Tel Rumeida ‒ gelegen in H2, dat onder controle staat van het Israëlische leger ‒ die al lange tijd te lijden heeft onder voortdurende aanvallen van kolonisten, maar die de afgelopen weken zijn toegenomen.
‘Met de oorlogsverklaring op 7 oktober was er een grote inzet van Israëlische troepen in de buurt en in de nabijgelegen Shuhada straat,’ zei Imad Abu Shamsiyya, een inwoner van Tel Rumeida. ‘Ze sloten het gebied af en zetten controleposten op, waardoor alle bewoners de buurt niet in of uit konden, en er werd een avondklok ingesteld. De eerste week van de oorlog was een nachtmerrie. Het leven is niet veilig in de buurt.
‘Het leger zette een post op op mijn dak en nog een naast mijn huis,’ ging hij verder. ‘Daarna lieten ze ons weten dat we de buurt tussen zeven en acht uur ’s ochtends mochten verlaten en pas tussen zes en zeven uur ’s avonds terug mochten komen. Tien families uit mijn buurt besloten om definitief te vertrekken; sommige van hun familieleden hebben kanker of nierfalen en sommige hebben kinderen. Ik neem het ze niet kwalijk.
‘Ons lijden is nog niet voorbij,’ ging Abu Shamsiyya verder, met een bleek gezicht. ‘Integendeel, het begint wanneer we het Itamar checkpoint bereiken, dat 70 meter van mijn huis ligt. Ze doorzoeken en controleren onze spullen en we wachten lang tot we naar binnen mogen. De kinderen uit de buurt zijn sinds 7 oktober niet meer naar school gegaan.’
Abu Shamsiyya voegde eraan toe: ‘De avonden zijn een nachtmerrie. Niemand kan slapen omdat de kolonisten ons elk moment kunnen aanvallen. De kolonisten lopen zelfs rond in militaire uniformen. Ongeveer 120 families in de buurt zijn volledig afgesloten van de buitenwereld. Het kan uren duren voordat we iemand naar het ziekenhuis of een ambulance mogen brengen. We kunnen niet eens een gasleiding door het checkpoint meenemen. We hebben al meer dan 20 dagen geen toestemming gekregen van het Israëlische coördinatie- en verbindingskantoor om ons eigen huis binnen te gaan.’
Veel andere buurten in Hebron zijn onderworpen aan dezelfde avondklok: Wadi al-Hussein, Jabira, Al-Ras, Ghaith en Al-Salamiya. En zoals altijd het geval is geweest in de stad, is alles wat verboden is voor Palestijnen wel toegestaan voor Israëlische kolonisten.
Areej al-Jabari, een moeder van vijf kinderen, woont in de wijk Al-Ras, die ook geclassificeerd is als H2. Ten oosten van haar huis, op nog geen 100 meter, staat een gebouw dat in beslag is genomen door kolonisten. Voor het huis loopt een weg die ze nu niet meer op mag. Als soldaten of kolonisten haar daar zien, rennen ze op haar af en rent ze weg voordat ze haar kunnen aanvallen. ‘Als de situatie zo blijft, wat doen we dan?’ vroeg ze op bange toon.
Net als alle Palestijnse kinderen in het gebied, gaan de kinderen van al-Jabari niet naar school. Een staat van angst heeft haar geest en haar hart overgenomen sinds 7 oktober, een dag die ze zich nog levendig herinnert.
‘We werden wakker door luidsprekers ‒ er was een avondklok afgekondigd’, vertelt ze. ‘We vroegen ons af wat er aan de hand was. Overal stonden soldaten, schreeuwend en met geweren in de aanslag. Ze vielen iedereen aan die ze in de buurt vonden. Ze waren agressief en vijandig, vloekten tegen vrouwen die voor de ramen stonden en sloten de deuren van winkels. We waren geschokt. Ik wist niet wat er aan de hand was.
‘We zetten onze tv en telefoons aan en beseften wat er was gebeurd,’ vervolgt al-Jabari. ‘Op dat moment vroeg ik me af of de kolonisten wraak op ons zouden nemen. Alles leek anders en eng. Er was niemand op straat. Toen de avond viel, ging ik naar het raam om te kijken wat er buiten gebeurde. Tot mijn verbazing stond daar een soldaat die naar me schreeuwde en zijn geweer op me richtte, hij beval me terug naar binnen te gaan en het raam te sluiten.
‘Naarmate de tijd verstrijkt, wordt de situatie erger,’ ging al-Jabari verder. ‘Op de derde dag van de oorlog hadden we geen water meer. Ik stuurde mijn jonge zonen om plastic flessen te vullen bij de moskee vlakbij het huis. Plotseling hoorde ik soldaten schreeuwen. Ik rende naar de deur en zag dat de soldaten hun wapens op mijn kinderen richtten. Mijn kinderen renden naar me toe en we gingen het huis binnen en sloten de deur terwijl de soldaten ons bleven uitschelden en toeschreeuwen.
‘Sindsdien zitten we binnen. De scholen zijn gesloten en alles is lamgelegd. We leven in een open gevangenis! Het voedsel kan binnenkort opraken. Er is geen uitweg. Als je je huis verlaat, kun je gearresteerd of gedood worden.’
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op +972 Magazine. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.