De nieuwe regering van ÖVP (Oostenrijkse Volkspartij, christendemocraten) en FPÖ (Oostenrijkse Vrijheidspartij, uiterst rechts) in Oostenrijk opent de weg voor een geradicaliseerde neoliberale en antisociale politiek. Net zoals in een aantal andere EU-landen als België, Bulgarije, Denemarken en Finland, vormde een traditionele liberaal – conservatieve partij een coalitie met, of verkreeg ze ten minste de tolerantie van, een harde rechtse kracht met een agressieve anti – immigranten agenda om zo haar neoliberale politiek verder te zetten of uit te diepen.
De nieuwe Kanselier, Sebastian Kurz, had de coalitie met de sociaaldemocraten beëindigd om na nieuwe verkiezingen een rechtse coalitie te kunnen vormen. Voor deze koerswissel kreeg Kurz de steun van de Industriellenvereinigung, die de grote, dikwijls buitenlandse kapitaalgroepen in Oostenrijk vertegenwoordigt. De partijvleugel die dicht bij het kleine en middelgrote kapitaal staat, georganiseerd in de Handelskamers, werd in dit proces gepasseerd, maar verwelkomde een deel van de aangekondigde pro – business politiek.
Om stemmen in te pikken van het electoraat van FPÖ, lanceerde Kurz een agressieve verkiezingscampagne rond een discours gericht tegen immigranten en vluchtelingen en de stigmatisering van moslims. Hij ontleende retorische figuren aan zowel de Oostenrijkse FPÖ als van de Hongaarse Eerste Minister Viktor Orbán.
Maar zijn anti-immigratie beleid is niet het enige terrein waar een toenadering tussen de nieuwe dominante krachten binnen de ÖVP en de FPÖ kan worden vastgesteld. Sleutelelementen van de economische programma’s van beide partijen – het afzwakken van de sociale verworvenheden van de wekende klassem de flexibilisering van de arbeidstijd en lagere belastingen voor de bedrijven – overlapten en waren in lijn met de reeds lang bestaande verlangens van de Industriellenvereinigung.
De verlokking van een aanval op de sociale verworvenheden
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat de Industriellenvereinigung eerder enthousiast is over het programma van de regering. De institutionele kracht van de arbeidersbeweging zal worden verzwakt. In het bijzonder zal de capaciteit van de Arbeiderskamer, de Kammer für Arbeiter und Angestellte, om een impact te hebben op de formulering van de sociaaleconomische politiek en om de activiteiten van de vakbonden te ondersteunen door onderzoek en advies, worden teruggedrongen. Maar ook het kleine en middelgrote kapitaal zal aan politieke invloed verliezen door een hervorming van het systeem van Kamers. De grote kapitaalgroepen zullen hun macht zien toenemen zowel tegenover de arbeidersbeweging als tegenover de kleinere bedrijven.
De FPÖ vroeg aanvankelijk het einde van het verplicht lidmaatschap van de Kamers en dus het de facto ontmantelen van het Kamer – systeem. Vanuit de ÖVP kwam echter sterk verzet tegen zulke radicale verandering. De partij is goed vertegenwoordigd in de Kamers, in het bijzonder de Kamer van Handel en de Kamer van Landbouw. Het compromis tussen beide partijen gaat in de richting van het verlangen van de lidgelden, wat de manoeuvreerruimte van de Kamers zou verminderen.
Momenteel zijn de Kamers meer dan enkel dienstverlenende organisaties voor hun leden. Ze beschikken over een belangrijke expertise rond het economische en sociale beleid en zijn in staat effectief tussen te komen in de politieke debatten. De Arbeidskamer brengt achtergrond expertise aan in de collectieve onderhandelingen. Omwille van het verplichte lidmaatschap van de Kamers is de dekkingsgraad van collectieve akkoorden bijna 100%. De details van de hervorming van de Kamers zijn niet vastgelegd in het bestuursakkoord.
Het bedrijfsleven vraagt al lang de flexibilisering van de arbeidstijd. In de oude coalitie had de SPÖ deze eis afgeblokt. De nieuwe regering daarentegen heeft de intentie om een arbeidsduur van 12 uren per dag en 60 uren per week toe te laten. De vakbonden zijn duidelijk gekant tegen zulke maatregelen die doen denken aan de praktijken uit de 19e eeuw. In een gelijkaardige trend wil de nieuwe regering de arbeidsinspectie verzwakken.
Een van de meest concrete maatregelen van de voorgestelde belastinghervorming is de vermindering van de bedrijfsbelasting. Het is nogal duidelijk dat de nieuwe rechtse regering de “competitiviteit” wil verhogen door standaarden en belastingen te verlagen.
Dit is een strategie van een afhankelijk kapitalisme. En Oostenrijk is tot op zekere hoogte een afhankelijk land. Haar exportindustrie is in belangrijke mate een leverancier aan Duitse bedrijven gericht op export en is gedeeltelijk in Duitse handen. De link met Duitsland wordt door de FPÖ erkend. Hoewel haar electorale basis sceptisch staat tegenover de EU, stelt de partij de eurozone niet langer in vraag.
De ontmanteling van de sociale zekerheid
In haar sociale politiek kopieert de ÖVP – FPÖ – regering tot op zekere hoogte regressieve Duitse praktijken. In haar programma kondigde ze haar intentie aan om de werkloosheidsuitkeringen te hervormen. Onder meer zouden werklozen kortere perioden beroep kunnen doen op een uitkering. Daarna zouden ze in de openbare onderstand belanden. De nieuwe regering wil een meer restrictieve en stigmatiserende benadering van sociale ondersteuning. Sociale zekerheidsuitkeringen voor vluchtelingen zouden zwaar beknot worden. Zoals nu reeds het geval is in de regio Oberösterreich waar ÖVP en FPÖ al samen regeerden, betekent de discriminatie van de meest kwetsbare groep enkel een opstap naar meer algemene besparingen en achteruitgang.
Sociale bijstand zou in toenemende mate uit materiële hulp bestaan in plaats van geldelijke steun. De uiterste limiet voor sociale uitkeringen zou1500 euro bedragen, ongeacht de grootte van het gezin. Alhoewel de nieuwe rechtse regering haar gezinspolitiek graag in de verf zet, wordt steun aan gezinnen met kinderen voor de middelste lagen in het vizier genomen. Haar belangrijkste instrument is een gezinsbonus bij belastingbetalingen. Echter, het inkomen van heel wat eenoudergezinnen ligt onder de gestelde inkomensdrempel.
Zowel in haar focus op de middenklasse als in haar conservatieve gezinsbeleid en de stigmatisering van de armen toont de Oostenrijkse rechtse regering duidelijke parallellen met Fidesz in Hongarije. Een duidelijke tendens in het programma is de discriminatie van migranten, met inbegrip van die uit de EU op de arbeidsmarkt en in het sociale beleid. Op dit vlak staat de nieuwe Oostenrijkse regering een meer uitsluitende vorm van welvaartsstaat – nationalisme voor dan andere West – Europese regeringen die gesteund worden door nationalistische, anti – immigranten partijen. Waar de nationalistische rechterzijde in West – en Centraal – Oost – Europa een anti-immigratie agenda deelt, zorgen concrete maatregelen tegen migranten uit de EU in West – Europese landen voor spanningen met de nationalistische rechterzijde in Centraal – Oost – Europa.
De nieuwe Oostenrijkse regering deelt repressieve trekken met Fidesz in Hongarije en de PiS (Recht en Rechtvaardigheidspartij) in Polen. De uiterst rechtse FPÖ zal de ministeries van Binnenlandse zaken en Defensie en de controle over de geheime diensten overnemen. De Oostenrijkse president, Alexander van der Bellen (afkomstig uit de Groenen) die conform de grondwet een zekere rol speelde in de regeringsvorming, drong er met succes op aan dat de Ministeries van Binnenlandse zaken en van Justitie niet onder controle mochten vallen van dezelfde partij. De president wou zo een situatie vermijden waarin alle ministeries die betrekking hebben op repressie in handen zouden komen van de FPÖ.
In het hart van Europa ontstaat een nieuw “Mitteleuropa”. Het is nogal verschillend van de liberaal – democratische visie van het Mitteleuropa die Milan Kundera en anderen koesterden in de jaren 1980 en de vroege jaren 1990. De hernieuwde as tussen Oostenrijk en Hongarije berust op een antisociale politiek, de stigmatisering van de armen en van specifieke migranten en andere minderheden.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op LeftEast. Nederlandse vertaling: Thomas Weyts.