Over de hele wereld nemen het [neo]fascisme en de ecologische crisis toe. Ecosocialistisch denker en activist Michael Löwy wijst erop hoe samenvallende strijd binnen het antikapitalistische kamp de kracht kan opbouwen die nodig is om de uitdagingen die voor ons liggen te overwinnen.
De coronapandemie is een mondiale uitdaging en legt de enorme ongelijkheid tussen naties bloot, van de toegang tot een eerlijk gezondheidszorgsysteem van goede kwaliteit tot de verschillende behandeling die men krijgt naar gelang de regering die aan de macht is. Crises houden onvermijdelijk verband met grenzen, hetzij door hun internationale karakter, hetzij door de economische en geopolitieke dynamiek die geschillen tussen landen over projecten en hulpbronnen doen ontstaan. Men kan bijvoorbeeld niet spreken van de crisis in Venezuela zonder rekening te houden met elementen buiten Venezuela. Men kan de politiek van Bolsonaro niet begrijpen zonder te wijzen op de ideologische invloed van rechts in de VS daarop en de dynamiek van ontmanteling en privatisering in Brazilië die in dienst staat van een internationale bourgeoisie.
De op handen zijnde ecologische catastrofe, die niet alleen de klimaatverandering betreft, maar daarin haar grootste katalysator heeft, zet ons vermogen om met spoed in actie te komen tegen het kapitalisme en zijn schijnoplossingen op losse schroeven, terwijl we tegelijkertijd streven naar de autonomie van de onderdrukte volkeren. Dit gesprek met de ecosocialistische activist en denker Michael Löwy belicht sporen van een mogelijke weg vooruit.
Sabrina Fernandes: Michael, ik zou willen beginnen met een korte discussie over hoe de kwestie van grenzen zich nu stelt in de specifieke context van de 21e eeuw. Het lijkt erop dat de klimaatverandering duidelijk heeft gemaakt hoe kunstmatig de grenzen tussen landen zijn, maar hoe sterk zijn ze nog als we kijken naar de geopolitieke machtsstrijd over de richting van de planeet?
Michael Löwy: De ecologische crisis en de klimaatverandering kennen in feite geen grenzen. Daarom is internationalisme – de organisatie van een planetaire beweging tegen de fossiele oligarchie en uiteindelijk tegen het kapitalistische systeem zelf, dat, zoals paus Franciscus erkent, intrinsiek pervers is – meer dan ooit doorslaggevend.
Dat betekent niet dat kapitalistische mogendheden – terwijl ze de neoliberale globalisering bevorderen, die actief wordt gestimuleerd door de Wereldbank, het IMF en de Wereldhandelsorganisatie, die zich allemaal inzetten voor fossiele industrie en ecocide – niet vechten om een deel van de wereldmarkt en proberen hun imperiale hegemonie op te leggen. Het is waar dat we getuige zijn van een nieuw fenomeen, het ‘nationaal-liberalisme’, met Donald Trump, Bolsonaro, Shinzo Abe in Japan, Boris Johnson en anderen, dat tegelijkertijd een agressief nationalisme en een meedogenloos neoliberalisme verkondigt, wat geenszins met elkaar in tegenspraak is. Hoewel de grenzen steeds kunstmatiger worden, proberen de verschillende regeringen van de imperialistische mogendheden tenslotte met alle mogelijke middelen om muren en barrières van geëlektrificeerd prikkeldraad te bouwen en politiepatrouilles te installeren om wanhopige immigranten op zoek naar mogelijkheden om te overleven de toegang tot hun land te beletten.
En had Marx niet al uitgelegd dat het kapitalistische systeem niet kan bestaan zonder gewelddadige en barbaarse vormen van overheersing?
Het is interessant, omdat liberaal rechts, dat figuren als Bolsonaro heeft helpen versterken, nu doet alsof het niet aan hen ligt. Aangezien extreemrechts een sterk nationalistische en een sociaal conservatieve teneur heeft, proberen de liberalen zich te distantiëren van het negatieve imago van Bolsonaro, maar we weten dat ze er geen probleem mee hebben om het beleid van de minister van economische zaken Paulo Guedes voort te zetten, mochten ze opnieuw de uitvoerende macht krijgen. Dit samengaan is zoals je zei niet tegenstrijdig, niet in het minst omdat serieuze studies van de geschiedenis van het liberalisme de relatie ervan met de meest perverse systemen, zoals slavernij, laat zien. Zou het kunnen dat wat we nu meemaken een manier van het kapitalisme is om hun winsten veilig te stellen zonder zich erom te bekommeren hoe? Nu eens met regeringen die zich enigszins bekommeren om de mensenrechten, dan weer met steeds autoritairdere regeringen? Is dit de trend van dit decennium?
Inderdaad zijn de kapitalisten, de financiële oligarchie, de grote industriëlen en de agro-industrie geïnteresseerd in het garanderen van hun winsten. De rest zijn details zonder veel belang. Als de regering zorgt voor een neoliberale economische agenda, zoals die van Paulo Guedes, zal ze de steun hebben, actief in sommige sectoren, passief in andere, van de dominante klassen. Zeker, meer ontwikkelde leden van de elite, of meer liberaal in politieke zin, kunnen zich storen aan de waanzin en het neofascistische autoritarisme van een Bolsonaro, maar zullen ze een consequente oppositie gaan voeren? Tot dusver is dat niet gebeurd… In de Verenigde Staten is de situatie anders, een sector van de heersende elite, verbonden met de Democratische Partij, wilde zeker een einde maken aan de krankzinnige episode Trump.
Niets van dit alles is nieuw, het kapitalisme heeft zich altijd aan bijna alles kunnen aanpassen: slavernij, ‘vrije’ arbeid, parlementaire democratie, fascisme, militaire dictatuur, liberale, sociaaldemocratische, nationalistische of autoritaire regeringen. Het belangrijkste is dat de winstvoet en de accumulatie van kapitaal gewaarborgd zijn.
De grote mogendheden hebben een imperialistische doctrine die hun eigen grenzen als ondoordringbaar beschouwt, maar die van anderen als doelen die moeten worden doorbroken of afgebroken. Hoe uit zich dit in het opbouwen van verzet in perifere landen?
Imperialistische interventies zijn de afgelopen decennia toegenomen, zowel in Latijns-Amerika als in het Midden-Oosten. We moeten ons verzetten tegen deze interventies – die uitsluitend beantwoorden aan de economische en geopolitieke belangen van deze mogendheden, met name de Verenigde Staten – zonder dat we steun verlenen aan dictatoriale regimes, vooral in het Midden-Oosten, die in conflict zijn met het imperium.
De kwestie ligt anders in Latijns-Amerika, waar progressieve regeringen met al hun beperkingen, bijvoorbeeld in Venezuela, Bolivia en Cuba, geconfronteerd worden met de imperialistische interventie van de Verenigde Staten. In dat geval is internationale solidariteit met het anti-imperialistische verzet in deze landen van belang.
Ik geloof dat een van de grote verdiensten van de marxistische dialectiek, vooral in de interpretatie van het humanistisch marxisme, is te breken met een dualistische visie, volgens welke de problemen alleen in het individu liggen en het aan hem is zijn eigen microrealiteit te transformeren, of geheel gelegen in de structuur, zodat de inbreng van het individu in het proces wordt ontkend. Toch heb ik het gevoel dat dit inzicht nog steeds moeilijk over te brengen is bij politiseringsinspanningen, daar waar de neoliberale doctrine de verantwoordelijkheid alleen bij het individu blijft leggen en sommige socialistische groepen het belang van individuele inbreng en vrijheid veronachtzamen. Denk je dat ecologisch bewustzijn een vruchtbare bodem kan zijn om deze strijdperken samen te brengen?
Al in de geschriften van de jonge Marx vinden we een dialectisch humanistische opvatting die breekt met zowel het liberale individualisme als met een conservatief organicisme. De sociaal-ecologische strijd is inderdaad een goed voorbeeld van de noodzaak van een dialectische marxistische visie op individuele en collectieve actie. Dit vertaalt zich op twee niveaus: het ene is de complementariteit tussen individuele initiatieven, bijvoorbeeld vegetarisch eten, en structurele veranderingen, zoals het stopzetten van subsidies aan de vleesindustrie, of het verdedigen van het bos tegen destructieve uitbreiding van de veestapel. Voor ecosocialisten gaat het er niet om het ene initiatief tegenover het andere te stellen, maar om vegetariërs voor de sociale strijd te winnen. Sociaal-ecologische acties en een mogelijk revolutionair proces van overgang naar het ecosocialisme, zijn niet mogelijk zonder dat individuen, in groten getale, zich aansluiten bij deze collectieve strijd.
Ongetwijfeld vereist deze strijd een grote coalitie van sociale krachten: arbeiders van het platteland en de stad (van beide geslachten), opstandige jongeren, inheemse gemeenschappen, christelijke gemeenschappen, de zwarte bevolking, vrouwen, intellectuelen, kunstenaars, en vele anderen. Maar deze groepen of klassen bestaan uit individuen, elk met zijn/haar geschiedenis, haar/zijn cultuur en geweten. Hun motieven kunnen christelijk, socialistisch, ecologisch, feministisch zijn of een combinatie daarvan, of anders het resultaat van een rechtstreekse ervaring met de vernietiging van het milieu.
Marielle Franco was een uniek persoon, enig in haar soort, vanwege haar onverzettelijke inzet voor de zwarte bevolking van de favelas, voor onderdrukte vrouwen, voor het socialisme en de ecologie; maar tegelijkertijd maakte ze deel uit van verschillende collectieven, verenigingen en een strijdbare partij, de PSOL.
In de voorste linie van de ecologische strijd staan de directe slachtoffers van de rampen die worden veroorzaakt door de vernietigende vraatzucht van het kapitalisme: inheemse gemeenschappen, vrouwen, boerenbewegingen, maar ook hier zijn het individuen die de strijd belichamen. Individuen die vaak met hun leven betalen voor deze inzet, zoals het geval was, naast vele anderen, bij Berta Cáceres, inheems leider in Honduras en slachtoffer van paramilitairen omdat ze het verzet tegen ecocideprojecten leidde.
Het is geen toeval dat het in deze twee voorbeelden vrouwen zijn die de waardigheid en de moed van de sociaalecologische strijd vertegenwoordigen: niet vanwege een abstracte vrouwelijke essentie, maar vanwege hun concrete sociale toestand zijn vrouwen gevoeliger voor de milieuschade die door het systeem wordt veroorzaakt.
Dit samenvallen van motivaties is heel sterk in de ecosocialistische beweging. We zien mensen samenkomen met de meest uiteenlopende zorgen. Is het ecosocialisme een groot punt van samenkomst van op historisch materialisme gebaseerde sociale strijd? Een socialistische synthese die, door de natuur op de voorgrond te plaatsen, de krachten van alle strijd bundelt? Dit doet me denken aan wat Sonia Guajajara vaak zegt: de strijd voor Moeder Aarde is de moeder van alle strijd. Het lijkt me dat, zoals sommige socialistische organisaties doen, het ontkennen dat de natuur in al onze strijd doorwerkt een grote stap achteruit is.
Ecosocialisme kan bijdragen aan het samenkomen van strijd door, met behulp van het historisch materialisme, de nauwe relatie bloot te leggen tussen kapitalistische uitbuiting, racisme, patriarchale overheersing en de vernietiging van de natuur. Maar deze samenloop moet de autonomie van sociale bewegingen en strijd, hun respectieve agenda’s, hun doelstellingen, respecteren. Die samenloop is niet onmiddellijk gegeven, ze moet geduldig worden opgebouwd, via dialoog en de ervaringen in de strijd. Het Wereld Sociaal Forum, met al zijn beperkingen, was een interessante ervaring in dit soort samengaan.
De ecologische kwestie, de relatie met Moeder Aarde, is vandaag de dag – en zal dat binnenkort nog meer zijn – de beslissende politieke kwestie van onze tijd. In de strijd om de catastrofe van de onomkeerbare klimaatverandering te voorkomen, zal de toekomst van de mensheid in de komende jaren voor eeuwen, zo niet millennia worden bepaald. Het is heel teleurstellend dat zoveel socialistische kameraden zich deze uitdaging nog niet hebben gerealiseerd: dat het kwartje nog niet is gevallen. Het is onze taak als ecosocialisten deze politieke blindheid te bekritiseren en geduldig te trachten onze kameraden ter linkerzijde te overtuigen.
Onlangs heb ik analyses gezien van een ‘ecofascisme’, dat me doet denken aan bepaalde elementen van de meer misantropische milieubeweging, vooral aan het eind van de 20e eeuw. Dit omvat discussies waarin de mens als soort de schuld krijgt, in plaats van de hele productiewijze en het patroon van ‘beschaving’, tot alarmistische discussies over bevolkingsgroei en angst voor vluchtelingen. Ik vraag me eigenlijk af of de conclusies van dergelijke bewegingen en mensen niets anders zijn dan een zoektocht naar het gemakkelijkste antwoord, zelfs als dat het verkeerde is. Lopen we het risico dat de strijd voor het milieu niet alleen wordt overgenomen door ecokapitalisten en hun marktoplossingen, maar ook door conservatieven van extreemrechts?
Dat gevaar bestaat, zonder twijfel. Er zijn ‘fundamentalistische’ ecologen die de menselijke soort aanklagen als verantwoordelijk voor de ecologische catastrofe. Anderen gaan niet zo ver en denken dat overbevolking het grootste probleem is. Enkelen gaan tot het uiterste en stellen een soort ecologische dictatuur voor – de ecologische filosoof uit de vorige eeuw, Hans Jonas, speculeerde zelfs met dit idee. Maar er zijn maar weinigen die een echt ‘ecofascisme’ vertegenwoordigen: het is, althans voorlopig, een marginaal verschijnsel. De extreemrechtse ‘fascisten’ in Europa houden bijvoorbeeld vol dat ecologie van geen belang is; het echte probleem zijn vluchtelingen en immigranten. Ze hebben een enorme haat tegen mensen als Greta Thunberg, die door sommigen wordt beschuldigd een gevaarlijke ’tovenares’ te zijn, een communiste, een vijand van de westerse beschaving, enzovoort.
De belangrijkste vertegenwoordigers van een neofascisme van de 21e eeuw, figuren als Donald Trump of Jair Bolsonaro, zijn fanatiek anti-ecologisch, ontkennen het gevaar van klimaatverandering en proberen met alle middelen de ecocidale belangen van de fossiele oligarchie in de Verenigde Staten of de agro-industrie in Brazilië te bevorderen. Een einde maken aan het regime van deze sinistere figuren moet absoluut gebeuren, dat is tegelijkertijd en onlosmakelijk, sociaal en ecologisch noodzakelijk. Wat zij doen is gewoon de suïcidale race van de trein van de industriële kapitalistische beschaving naar de afgrond van de klimaatverandering tot het maximum versnellen. Ondertussen stellen de ‘redelijke’, de ‘ecologische’ kapitalisten voor om de locomotief groen te schilderen.
Ik zie hoe verschillende kapitalisten zich hebben gestort op debatten zoals de Green New Deal om ervoor te zorgen dat elk wetsvoorstel dat in die richting wordt aangenomen gunstig is voor hun investeringen. Naomi Klein zei in haar boek No time: verander nu voor het klimaat alles verandert, dat zelfs de grote bourgeoisie uit de fossiele brandstoffen industrie investeert in hernieuwbare energie. Hoe groot is de uitdaging waarvoor we staan om de ecologie in het middelpunt van de discussie te plaatsen, als de kapitalisten met hun hele apparaat een nieuwe stap in de vermarkting van de natuur bevorderen? De financialisering van de natuur is al een realiteit op de wereldmarkt.
In feite is er al vele jaren sprake van een ‘groen kapitalisme’ dat belangstelling heeft voor de markt van hernieuwbare energie en van regeringen die een beleid van ‘duurzame ontwikkeling’ voorstellen. Zelfs het Internationaal Monetair Fonds zweert dat het een groene economie zal bevorderen. En het resultaat van dit alles? Niets! Of erger nog: terwijl de toespraken steeds groener worden, wordt de lucht steeds grijzer… De uitstoot van fossiele gassen is niet alleen niet afgenomen, hij blijft toenemen en wetenschappers, die zich steeds meer zorgen maken, luiden de noodklok. Onder het voorwendsel van ‘natuurbescherming’ wordt beleid ontwikkeld om bossen te privatiseren. Er worden enorme markten voor emissierechten ontwikkeld, wat goede business is voor banken en bedrijven, maar verschrikkelijk voor het milieu.
Er zijn uitstekende boeken van ecosocialistische denkers die deze voorstellen ontmaskeren: Green Capitalism: Why it Can’t Work van Daniel Tanuro en Green Capitalism: The God that Failed van Richard Smith. Het kapitalisme kan niet bestaan zonder onbeperkte expansie, productivisme en consumentisme en is al twee eeuwen afhankelijk van fossiele energiebronnen. Alleen een compromisloze sociaalecologische strijd kan haar in eerste instantie terugdringen, alvorens haar te kunnen overwinnen met een andere productiewijze, of beter gezegd met een andere manier van leven.
Kan je aangeven hoe kolonisatie nog steeds een centrale rol speelt in de economische, culturele en militaire reproductie in Latijns-Amerika? Regio’s die rijk zijn aan natuurlijke hulpbronnen lijken heel kwetsbaar voor overheersing van buitenaf, vooral wanneer er al historische onderdrukkende relaties zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan Canadese mijnbouwbedrijven en hun destructieve rol in onze regio, terwijl ze in Canada, dat zelf symbool staat voor vooruitgang, op een dubbelzinnige manier te werk gaan: door door te gaan met het onteigenen van gebieden van inheemse volken in het Noorden.
José Carlos Mariátegui, de briljante grondlegger van het Latijns-Amerikaanse marxisme, waarschuwde al in 1928: als er geen Indo-Amerikaans (tegenwoordig zouden we zeggen Afro-Indo-Amerikaans) socialistisch alternatief is, zijn de landen van Latijns-Amerika gedoemd semi-kolonies van het Amerikaanse imperium te zijn. Dat is wat we tot op de dag van vandaag zien, onder ‘gemoderniseerde’ vormen: om het beroemde beeld van Eduardo Galeano over te nemen, de aderen van ons Amerika blijven open en onze economieën blijven onderworpen aan de eisen van de wereldmarkt, gecontroleerd door New York, Londen, Berlijn, enzovoort.
En het gaat niet alleen om de plundering van onze natuurlijke rijkdommen: het gaat om de systematische vernietiging van het milieu, de bossen en de vergiftiging van de rivieren. Het geval van de oliemultinational Chevron in Ecuador, die een immens gebied totaal vervuild en verwoest achterliet, is slechts één van de vele voorbeelden. Dit alles gebeurt uiteraard met de actieve medeplichtigheid van de verschillende neoliberale regeringen die elkaar de afgelopen decennia in Latijns-Amerika hebben opgevolgd. De uitzondering was Cuba sinds 1959 en gedeeltelijk enkele anti-imperialistische ervaringen op het continent, zoals met Hugo Chávez in Venezuela. Marx had al in Het Kapitaal voorspeld dat de kapitalistische ‘vooruitgang’ een vooruitgang is in de ondergang van de twee bronnen van rijkdom: het land en de arbeider. Latijns-Amerika is een goed voorbeeld van deze regel.
Natuurlijk zijn multinationals uit de VS niet de enige die milieuvernietiging bevorderen. De Canadese multinationals liggen niet ver daarachter in termen van verwoesting van ons continent, en ze zijn vaak gestuit op hardnekkig verzet van de bevolking. Dat is bijvoorbeeld het geval in Peru, waar de bevolking van Cajamarca zich verzette tegen een Canadees mijnbouwbedrijf dat van plan was een goudmijn te exploiteren met gebruikmaking van rivierwater. Met de slogan ‘¡Agua sí, oro no!’ [water ja, goud nee] kwam de bevolking in opstand tegen dit destructieve project.
In Canada zelf proberen de multinationals, die uit de zogenaamde ’teerzanden’ de smerigste olie ter wereld in termen van CO2-uitstoot exploiteren, inheems land te onteigenen en enorme oliepijpleidingen op hun grondgebied aan te leggen. James Hansen, de beroemde Amerikaanse klimatoloog, heeft zelfs gezegd dat als deze olie wordt gewonnen en via pijpleidingen wordt geëxporteerd, de strijd tegen de klimaatverandering verloren zal zijn. De inheemse gemeenschappen in Canada voeren een moedige strijd tegen deze sinistere ‘ontwikkelings’-projecten, met de steun van socialisten, ecologen en vakbondsmensen. Door hun voorouderlijk grondgebied en hun rivieren te verdedigen, staan deze gemeenschappen in de frontlinie van de strijd van de mensheid om een planetaire ecologische catastrofe te voorkomen.
Over de hele wereld zijn antikolonialisten in actie gekomen in solidariteit met de inheemse volkeren van Canada. Onlangs werd een internationaal manifest ter ondersteuning van hun strijd gepubliceerd in verschillende talen, ondertekend door zo’n tweehonderd surrealistische kunstenaars en dichters uit tientallen landen.
In een van je recente teksten had je het over de ‘democratische rationaliteit van de volksklassen’. Een traditionele en elitaire kijk op politiek zegt vaak dat de meerderheid van de bevolking te lui is om deel te nemen aan de politiek, wat neerkomt op stemmen, maar ik zie dit als een probleem van tijd en politieke organisatie. Als een vrouw uit de periferie die acht uur per dag buitenshuis werkt, drie uur in het openbaar vervoer zit en nog voor het huishouden moet zorgen, niet deelneemt aan de dagelijkse politieke besluitvorming, is dat niet noodzakelijkerwijs te wijten aan een gebrek aan belangstelling, maar aan uitputting. Welk beleid helpt ons de barrières van tijd en beschikbaarheid te slechten om de bloei van deze democratische rationaliteit te vergemakkelijken?
De democratische rationaliteit van de volksklassen is een speculatie van revolutionairen. Het gedrag van de bevolking gehoorzaamt niet altijd aan dergelijke criteria, maar uiteindelijk is onze hoop dat deze rationaliteit de overhand zal krijgen.
In de strijd om de onderdrukte klassen, en in het bijzonder de vrouwen, aan het politieke leven te laten deelnemen, neemt de eis tot verkorting van de arbeidsdag een heel belangrijke plaats in. Met minder werkuren en meer vrije tijd worden de voorwaarden geschapen voor een doeltreffende democratische participatie. Het is geen toeval dat Marx in Het Kapitaal schreef dat de verkorting van de werkdag de eerste stap is naar de vestiging van het Koninkrijk der Vrijheid. In het geval van vrouwen is de strijd voor openbare diensten voor kinderen, zoals kinderdagverblijven en voor de gelijke verdeling van huishoudelijke taken tussen de seksen van essentieel belang.
Maar zelfs onder de moeilijke omstandigheden van vandaag en van de laatste decennia, ontbrak het niet aan momenten waarop de inmenging van de volksmassa’s, van arbeiders, van jongeren, van vrouwen, erin geslaagd is een democratische en door de bevolking gedragen agenda naar voren te brengen: de grote stakingen in de industriële regio ABC in 1978-79, de oprichting van de Arbeiderspartij PT in 1980 en van de Beweging van landloze arbeiders MST enkele jaren later, de acties voor ‘Diretas Já’ in 1984, de campagne voor de afzetting van Collor, enzovoort, tot de Jornadas van 2013. Ik twijfel er niet aan dat hetzelfde vroeg of laat zal gebeuren tegen de neo-fascistische kliek die momenteel Brazilië regeert.
In het geval van 2013, hadden we de kans. De Jornadas begonnen met een heel volks karakter, vooral met de eis voor het recht op de stad, maar de depolitisering van de agenda’s nam toe naarmate de straten drukker werden. Ik zie dat er vandaag de dag bij links een zekere angst bestaat voor massale bewegingen zonder centrale leiders, omdat rechts, vooral via de mainstream media, een enorm vermogen tot coöptatie heeft. Tegelijkertijd voeden Bolsonaro en Trump het wantrouwen tegen de grote pers die hen niet gunstig gezind is, maar met de bedoeling om nog depolitiserender nepnieuws te promoten. Hoe zit het met de communicatiestrijd en meer democratische media in dit scenario?
Het is van groot belang dat links en de volkskrachten hun eigen media opbouwen en sociale netwerken gebruiken om hun boodschap te verspreiden. In Brazilië is een belangrijke sector van de Kerk solidair met sociale bewegingen en maakt gebruik van haar eigen communicatienetwerken. Er is ook ruimte voor de mainstream-pers, vooral wanneer die zich, zoals in Brazilië, gedwongen ziet zich tegen de regering te keren. We moeten alle middelen aanwenden om nepnieuws te bestrijden, dat sinds Joseph Goebbels altijd de favoriete methode van de fascisten is geweest.
De communicatiestrijd in Brazilië verloopt niet alleen via de media. Carnaval is een belangrijke sociale ruimte en het optreden van de linkse sambascholen vorig jaar was een grote vooruitgang! Hetzelfde geldt voor voetbalfans die dit jaar het voortouw namen in het protest tegen Bolsonaro.
Het is waar dat rechts erin slaagde de straatprotesten van 2014 tot 2016 te hegemoniseren, maar dat kan nu nauwelijks meer gebeuren, nu het mobilisatievermogen van Bolsonaro en zijn politiek sterk is afgenomen.
Toen de pandemie van het coronavirus werd afgekondigd, werd in de reguliere pers veel gesproken over een ‘nieuw normaal’ waarin de mensen zich meer verbonden zouden voelen en hun houding tegenover dood en lijden zouden herzien, maar ook nu heeft het systeem zich aangepast. Zie je de mogelijkheid dat een grote mondiale gebeurtenis werkelijk als katalysator werkt voor een beschavingsverandering die niet de directe inspanning is van een ecosocialistisch programma?
Ik kan niet voorspellen of er in de toekomst al dan niet katalyserende gebeurtenissen zullen plaatsvinden. Maar we kunnen niet wachten op de een of andere catastrofe of epidemie om te strijden voor een verandering van beschaving. We moeten nu beginnen ons ecosocialistische programma te populariseren. Het is heel belangrijk om conferenties, brochures en boeken te verspreiden en initiatieven op sociale netwerken te verspreiden om ons voorstel, de onmogelijkheid van een ‘groen kapitalisme’ en de noodzaak van een revolutionaire ecologische transitie uit te leggen. Het is geen toeval dat de belangstelling voor het ecosocialisme in Brazilië en de rest van de wereld is toegenomen. Er is zelfs onlangs een wereldwijd ecosocialistisch netwerk opgericht om contacten te leggen tussen ecosocialisten in het noorden en het zuiden van de planeet.
Het belangrijkste uitgangspunt is echter de concrete, sociaalecologische strijd die de logica van het systeem bestrijdt. Bijvoorbeeld de strijd van de inheemse gemeenschappen in het Amazonegebied en in andere streken van het land tegen de verwoesting van onze bossen en rivieren door mijnbouw, agro-industrie, vee en soja; de strijd van de beweging van landlozen MST tegen pesticiden en voor een landbouwhervorming die gunstig is voor de biologische landbouw; de strijd van jongeren in de grote steden voor gratis openbaar vervoer, waarbij de tourniquets worden vernield. Ik kan veel meer voorbeelden geven. Het is in deze strijd dat een antikapitalistisch bewustzijn wordt ontwikkeld, evenals het begrip van de noodzaak van zelforganisatie aan de basis en het besef dat alleen door collectieve strijd de eisen van de onderdrukten en uitgebuitenen kunnen worden afgedwongen.
De taak van ecosocialisten is deel te nemen aan deze strijd, hem te steunen, hem te helpen organiseren en daarin ecosocialistische voorstellen op te nemen.
Als het ‘normaal’ deel uitmaakte van het probleem en het ‘nieuwe normaal’ meer van hetzelfde is, vooral als we kijken naar de verrijking van miljardairs tijdens een van de moeilijkste perioden voor de wereldbevolking, welke onmiddellijke maatregelen zouden dan nuttig kunnen zijn voor ons om algemene eisen te verenigen en deze vernieuwende orde aan te vechten?
Zodra de pandemie een beetje tot bedaren is gekomen, zal de heersende klasse zoals altijd proberen terug te keren naar de normale gang van zaken, het paradijs van de uitbuiters, waar een dozijn multimiljonairs evenveel rijkdom als de helft van de mensheid bezit.
Het uitwerken van een programma van eisen is ieders taak, ik kan geen doeltreffend antwoord geven. Maar ik denk dat een dergelijk programma in Brazilië, naast andere doelstellingen, een diepgaande belastinghervorming zou moeten omvatten die een einde maakt aan de schandalige privileges van een kleine minderheid van oligarchen; een radicale landbouwhervorming, met ecologische criteria, ten gunste van de kleinschalige en biologische landbouw tegen de milieuvervuilende agro-industrie; de verdediging van het Amazone gebied en haar bewoners tegen de vernietigende ijver van de mijnbouwbedrijven en de grootgrondbezitters; de verkorting van de werkdag, zonder verlaging van de lonen, als oplossing voor de dramatische groei van de werkloosheid.
Is het mogelijk om tegenover dit alles ‘het pessimisme van de rede en het optimisme van de wil’ te handhaven? Hoewel het tijdperk van de liberale coaches het zoeken naar de ‘zonnige kant van de dingen’ bevordert, is het gemakkelijk om ontmoedigd te raken door nederlagen. Wat zou je zeggen tegen degenen die zich op dit moment politiek ontmoedigd voelen?
Nederlagen maken net als overwinningen deel uit van de geschiedenis van het socialisme en de sociale strijd. Het pessimisme van de rede waarschuwt ons voor de ernst van de situatie, voor het toenemende gevaar van een ecologische catastrofe en voor de grote macht van onze tegenstanders, de neofascisten en de neoliberalen – of allebei tegelijk! Maar er zijn ook tekenen van hoop: het socialisme heeft in de Verenigde Staten en Engeland nog nooit zoveel aanhangers en sympathisanten gehad als nu. De acties van jongeren tegen de klimaatverandering, geïnspireerd door de oproep van Greta Thunberg, heeft wereldwijd miljoenen mensen op de been gebracht. We zouden veel meer voorbeelden kunnen noemen, ook in Brazilië. Uiteraard is er geen garantie dat het ecosocialisme zal zegevieren en dat de mensheid aan de catastrofe zal kunnen ontsnappen. Dat is, zoals Lucien Goldmann, mijn leermeester en Daniel Bensaïd, mijn kameraad, zouden zeggen, een gok waarvoor we ons leven inzetten, individueel en collectief. Als revolutionairen alleen zouden mobiliseren als ze zeker zijn van de overwinning, zou er nooit een revolutie zijn geweest. Dat is dan het optimisme van de wil: zoals Brecht zei, hij die vecht kan verliezen, hij die niet vecht heeft al verloren.
Michael Löwy is emeritus onderzoeksdirecteur bij het Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek in Parijs. Sabrina Fernandes is gepromoveerd in sociologie en is een ecosocialistisch activiste. Ze schrijft en redigeert voor Jacobin. Ze is postdoctoraal medewerker bij de Internationale Onderzoeksgroep voor autoritarisme en tegenstrategieën van de Rosa Luxemburg Stichting en de Universiteit van Brasilia.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin Brasil. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.