Bohrer’s liefdevolle maar verbolgen kritiek
Ashley Bohrer’s boek Marxism and Intersectionality is onmisbare lectuur voor socialisten die proberen te begrijpen hoe klasse, ras en gender zich tot elkaar verhouden.
Voor generaties socialisten was het zonder meer de arbeidersbeweging die het socialisme zou bewerkstelligen. Daarnaast waren er voor arbeiders ‘kwesties’ om over te debatteren: ‘de vrouwenkwestie’, ‘de nationale kwestie’, ‘de neger kwestie, ‘de Joodse kwestie’. Pas door de opkomst van de burgerrechtenbeweging, Black Power en de tweede feministische golf veranderden deze ‘kwesties’ voor links in belangrijke sociale actoren die ze moest leren begrijpen.
Vanaf de jaren zeventig transformeerden marxistische feministen en zwarte en latino-marxisten de revolutionaire theorie, in een poging om recht te doen aan deze sociale krachten. In de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen de vakbonden in verval raakten en socialistisch links uiteenviel, gingen veel radicale theoretici verder dan het marxisme. Met name Afro-Amerikaanse feministen als Patricia Hill Collins en Kimberlé Crenshaw theoretiseerden kruispuntdenken in een ambitieuze, frisse benadering om de verstrengeling van racisme, gender en de werkplek in kaart te brengen.
Nu blaast een nieuwe generatie jonge socialisten, geïnspireerd door de campagnes van Bernie Sanders en de stakingsgolf van leraren in de VS, echter een ‘klasse-eerst’-marxisme nieuw leven in. Velen van hen delen een afwijzing als reflex op ‘identiteitspolitiek’ – een uitdrukking die veel verschillende dingen kan betekenen. Over het algemeen weten ze (in tegenstelling tot eerdere generaties) dat ze op zijn minst lippendienst moeten bewijzen aan antiracisme, feminisme en LHBTI-rechten. Maar vaak hebben ze niet veel kaas gegeten van het antiracistisch, feministisch of queer gedachtengoed van links, en vooral niet van het kruispuntdenken.
Zichtbare ergernis
Ashley Bohrer, zelf een linkse activiste en filosofe aan de Universiteit van Notre Dame, heeft weinig geduld met de onwetendheid van veel socialisten. Ze beschrijft haar aanwezigheid bij een conferentie waar vooraanstaande witte marxistische wetenschappers beweren het kruispuntdenken te ontmantelen in voordrachten ‘doorzeefd met fouten, karikaturen, en hoogdravende uitspraken,’ terwijl ‘veel jonge mensen, mensen van kleur, en vrouwen,’ die in de discussie genegeerd werden, ‘zich zichtbaar zaten te ergeren’.
Bohrer heeft veel van marxistische, feministische en anti-racistische denkers en intersectionele theoretici gelezen, en dacht diep na over wat ze te zeggen hebben. Ze is terecht gefrustreerd over de eenvoudige afwijzing van het kruispuntdenken door marxisten – en vice versa, omdat sommige theoretici van intersectionaliteit het marxisme net zo snel en onwetend afwijzen als andersom.
Voorbeelden uit het activisme brengen Bohrer ertoe om aan te dringen op het nut van zowel het marxisme als kruispuntdenken. Haar interesse in hen ‘is geboren uit [haar] werk in activistische gemeenschappen’, van Occupy Chicago tot Joden voor Rechtvaardigheid in Palestina en de Internationale Vrouwenstaking. ‘Argumenten die op straat worden geproduceerd … spreken vaak met meer duidelijkheid en precisie’ dan academische, schrijft ze, en zowel het marxisme als het kruispuntdenken hebben diepe wortels op straat.
Bovendien wijst Bohrer erop dat theoretici van intersectionaliteit voorlopers hebben geëerd die zelf diep door het marxisme zijn beïnvloed. Zo zijn er zwarte communisten als bijvoorbeeld Claudia Jones, een pionier van de theorie van ‘superexploitatie’ en ‘drievoudige onderdrukking’ in de jaren veertig, tot Angela Davis in de laatste zes decennia, die haar eigen werk recentelijk heeft omschreven als intersectioneel. Black Socialist en later Communist W.E.B. Du Bois benadrukte de ‘gelijktijdige betekenis’ van ras, klasse en gender. Elizabeth Martinez, ooit een Chicana-fulltimer voor SNCC, noemde in 1972 kapitalisme, racisme en seksisme drie ‘gezichten van dezelfde vijand’. De beroemde uitspraak van het Combahee River Collective uit 1979, een monument van de zwarte feministische en antikapitalistische gedachte, was een voorloper van Collins en Crenshaw. Audre Lorde en bell hooks hebben veel vergelijkbare verbanden gelegd.
Liefdevolle kritiek
In plaats van ‘het bewaken van de grenzen’ van theoretische tradities, pleit Bohrer voor ‘liefdevolle kritiek’. En ze ziet genoeg om kritiek te hebben, aan beide kanten van het marxisme/intersectionele debat. Omdat de intersectionaliteitstheorie is toegeëigend door genderstudies, is de aanvankelijke focus op racisme vervaagd en is de altijd onzekere greep op de klasse nog verder losgelaten. (De Palestijnse marxist Rafeef Ziadah wees er in een recent panel over Bohrer’s boek op dat vandaag de dag intersectionaliteit zelfs gladjes wordt gebruikt als een alibi door personeelsafdelingen). Onder niet-marxistische radicalen die zich laten inspireren door het kruispuntdenken, ziet en verwerpt Bohrer een obsessie met ‘privilege checking’ [uitdragen van onverdiende voordelen], die mensen en hun argumenten kan reduceren tot mechanische reflecties van hun witheid, mannelijkheid of hetero-geaardheid.
En Bohrer geeft met spijt toe dat sommige marxisten wel degelijk accumulatie en crisis op volledig gender- en rassenneutrale wijze proberen te verklaren – terwijl de werkelijkheid nooit gender- of rassenneutraal is. Sommige Eurocentrische marxisten hebben een kapitalistische geschiedenis getheoretiseerd die uitsluitend gebaseerd is op voorbeelden uit de Engelse landbouw en industrie. Toch hebben marxistische werken zoals Eric Wolf’s Europe and the People Without History laten zien hoe centraal de rijkdom, vergaard door de Afrikaanse slavernij en de plundering van Amerika en Azië, aan het begin stonden van het kapitalisme.
Moeilijk maar de moeite waard
Zelfs Bohrer’s duidelijke taal en gave voor het vinden van sprekende voorbeelden maken Marxism and Intersectionality niet altijd gemakkelijk te lezen. Het boek wordt bijzonder ingewikkeld als ze probeert te identificeren wat de intersectionaliteitstheorie onderscheidt van eerdere verkenningen van klasse, ras en gender. Veel lezers, zoals ik, zullen het boek uitlezen zonder zich volledig haar vijf definities en zes postulaten van het intersectionele denken eigen te hebben gemaakt.
Toch worden de belangrijkste punten genoemd. Zij omvatten de nadruk dat geen enkele onderdrukking consequent als belangrijker wordt ervaren dan de andere. En geen enkele onderdrukking veroorzaakt eenzijdig de andere. Klasse-uitbuiting en andere vormen van onderdrukking zijn, in een term van Bohrer, ‘equiprimordial’ [even fundamenteel]. Bovendien moeten verschillende onderdrukkingen ‘gelijktijdig en in samenhang met elkaar’ worden geanaliseerd. Elk individu leeft op verschillende sociale locaties tegelijk.
Een voorbeeld: racisme was de oorzaak van de moord op Eric Garner door de New Yorkse politie, maar klasse is belangrijk om te begrijpen waarom de politie achter Garner aanging wegens de verkoop van sigaretten op straat, terwijl de veel grotere misdaden van bedrijfscriminelen ongestraft blijven. Op dezelfde manier: terwijl de slavernij een diepe economische oorsprong had, is racisme essentieel om te begrijpen wat Orlando Patterson de ‘sociale dood’ noemde die zwarte slavernij in Amerika met zich meebracht.
Een ander belangrijk inzicht van het kruispuntdenken is dat elke groep heterogeen is, dwars door de verschillende realiteiten van de mensen die er deel van uitmaken. Verre van het onkritisch vieren van identiteiten, wijst Bohrer erop dat de intersectionaliteitstheorie elke identiteit ziet als een complexe coalitie. Zoals Linda Martín Alcoff bijvoorbeeld schrijft, kunnen arbeiders een gezamenlijk doel nastreven over hun verschillen heen, maar alleen door te werken vanuit hun verschillen, niet door ze te negeren. Solidariteit kan nooit gebaseerd zijn op puur gelijkwaardigheid of op een kleinste gemene deler. Bohrer is het daarom eens met David Roediger, een marxistische pionier op het gebied van studies over wit-zijn, dat links de keuze tussen klassebrede projecten zoals universele gezondheidszorg en rasspecifieke eisen zoals herstelbetalingen moet afwijzen.
Bovendien dienen racisme en seksisme weliswaar de belangen van het kapitaal in het algemeen, maar botsen ze soms zelfs met de belangen van het kapitaal. Dit gebeurde toen ‘rijpe Californische gewassen op de akkers lagen te rotten omdat het niveau van het anti-immigratiebeleid zo hoog is geworden dat veel mensen zonder papieren zijn gestopt met ze te oogsten’. (190) Om dergelijke redenen, zegt Bohrer, is een ‘intersectioneel kader’ nodig voor een ‘goede, zorgvuldige, diepe klassenanalyse’.
Coalitie of synthese?
Dit brengt haar ertoe het oneens te zijn met een aantal andere marxisten die de intersectionaliteitstheorie serieus hebben gelezen en er op hebben proberen te reageren. Ze bekritiseert bijvoorbeeld het werk van David McNally en Susan Ferguson, die volgens haar beargumenteren dat de nuttige inzichten van de intersectionaliteitstheorie eenvoudigweg kunnen worden ‘geabsorbeerd’ in de marxistische feministische theorie van de ‘sociale reproductie‘.
Bohrer bespreekt deze theorie positief en uitvoerig, maar ziet haar als beperkt door de initiële focus op ‘de situatie van een huisvrouw uit de arbeidersklasse’. Ze betwijfelt of de theorie van sociale reproductie, ‘ontwikkeld om te reageren op witte, arbeidersklasse, heteroseksuele, getrouwde, cisgender en gezonde’ vrouwen, ‘zinvol, gevoelig en diepgaand kan reageren op de situatie van mensen die op geen enkele van deze sociale locaties passen’.
Ik denk dat Bohrer hier de kracht van deze theorie onderschat. In feite gebruikt Sara Farris’ In The Name of Women’s Rights, dat Bohrer kort noemt, de sociale reproductietheorie op briljante wijze om een schijnwerper te richten op de onderdrukking van allochtone vrouwen op de onderste sporten van de Europese arbeidsmarkt.
Bohrer is niet helemaal duidelijk over hoe marxisme en kruispuntdenken samengebracht moeten worden. Op een gegeven moment schrijft ze dat een mogelijk antwoord op de onderlinge problemen een synthese is van de twee theoretische benaderingen. Vaker echter ontkent ze elk verlangen om ‘intersectionaliteit en marxisme in één overkoepelende theorie te verenigen’, in plaats daarvan probeert ze vast te houden aan ‘de creatieve en dynamische spanningen ertussen’.
Hier is Bohrer niet erg overtuigend. Naar mijn mening zou het slechts naast elkaar bestaan van marxisme en kruispuntdenken, als twee elkaar respecterende maar onthechte tradities, een aantal van de belangrijkste bijdragen die het marxisme aan de ontmoeting zou moeten leveren, ondermijnen. Het marxistische feministische begrip van het gender-kapitalisme als een coherente maar tegenstrijdige wijze van sociale productie en reproductie, maakt het mogelijk om onze wereldorde als geheel te begrijpen, op een manier die de intersectionaliteit op zichzelf niet doet. En het marxistische begrip van de kapitalistische productiewijze, dat een inherente dynamiek bezit die ons in staat stelt om sociale verandering en transformatie te begrijpen, niet alleen (uiteraard) als producten van strijd, maar ook als een potentieel gegrondvest op de objectieve werkelijkheid.
Ik heb ook bedenkingen als Bohrer goedkeurend de beschrijving van de intersectionaliteitstheoreticus Ange-Marie Hancock van ‘de relatie tussen de ‘onderdrukten’ en de ‘onderdrukkers’ als multivalent en voorwaardelijk’ aanhaalt.
Bohrer zelf benadrukt de noodzaak om ‘de gecompliceerde en tegenstrijdige positie van mensen uit de arbeidersklasse die zowel onderdrukte en onderdrukkende posities binnen het kapitalisme innemen, te analyseren’. Haar herinnering dat witte/ mannelijke/hetero/cisgender werknemers een onderdrukkende rol kunnen spelen is welkom en belangrijk. Volgens mij onderstreept het het centrale argument van Lenin dat we een arbeidersbeweging moeten opbouwen die verder gaat dan het beperkte bewustzijn van belangengroepen en een podium wordt voor alle onderdrukten.
Marxisten kunnen leren van de genuanceerde waardering van de complexiteit van de onderdrukking die het kruispuntdenken te bieden heeft, en Bohrer’s boek is een bijdrage aan het begrijpen van deze nuances en relaties. Maar alleen een synthese van de twee tradities, gebaseerd op een ondubbelzinnig engagement om alle onderdrukking te bestrijden, kan ons goed uitrusten om de wereld te veranderen.
Marxism and Intersectionality: Race, Gender, Class and Sexuality under Contemporary Capitalism, Ashley J. Bohrer, Bielefeld (Duitsland): Transcript, 2019, uitgegeven door Columbia University Press, $45.00.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Rampant. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.