Enkele duizenden Nederlandse boeren zorgden de afgelopen maanden voor opmerkelijke protesten. Met honderden tractoren protesteerden ze tegen een voorgenomen maatregel om stikstof te verminderen. Dit zou voor boeren betekenen dat ze hun veestapel moeten inkrimpen of uitgekocht worden. Er volgden nog meer grimmige protesten bij provinciehuizen en het RIVM in Bilthoven en sommige provincies hebben al toegezegd de maatregel niet in te voeren. Het kabinet heeft een nieuw stikstofbeleid aangekondigd dat de maximumsnelheid verlaagt, natuurgebieden opoffert en de boeren grotendeels spaart. Is de strijd van de boeren te verbinden met de strijd voor het socialisme?
Agrarisch vraagstuk
Zo’n honderd jaar geleden was de vraag of boeren en arbeiders samen moesten optrekken een belangrijke in de socialistische beweging. Hoewel het boerenleven wordt geromantiseerd als een stilstaande wereld waar traditionele normen en waarden en noeste arbeid constanten zijn, hebben ook op het platteland grote economische veranderingen en klassenstrijd plaatsgevonden. Doordat de positie van boeren door de opkomst van het kapitalisme veranderde, verschilde het standpunt van de socialistische beweging tegenover de boeren afhankelijk van de plaats en periode.
In de jaren 1890 werd er in de West-Europese socialistische partijen hevig gediscussieerd over ‘het boerenvraagstuk’. In Frankrijk en Duitsland stelden de sociaaldemocratische partijen een programma op waarin ze probeerden te relateren aan de kleine boeren door ze te beschermen tegenover de grote landheren.
Friedrich Engels mengde zich in dit debat door te stellen dat de socialisten zich vooral moeten richten op de landarbeiders. Engels nam het ook op voor de kleine boeren, maar stelde tegelijkertijd dat hen geen illusies voorgespiegeld moesten worden: het alsmaar uitdijende kapitalisme zou leiden tot concentratie in het voordeel van grootgrondbezitters en zou de druk op de kleine boeren steeds verder opvoeren. Bovendien zouden genationaliseerde boerencoöperaties in het socialisme de toekomst zijn, niet het zelfstandige boerenbedrijf.
In het tsaristische Rusland, waar de ontwikkeling van het kapitalisme anders verliep, was de situatie op het platteland weer anders. In zijn politiek-economische werken schreef Lenin over het kapitalisme op het Russische platteland. Hij beschreef hoe er door de opkomst van het kapitalisme een steeds grotere differentiatie onder de boerenbevolking optrad. Lenin ageerde tegen de Narodniki, volkssocialisten die de traditionele boerengemeenschap, de mir, als model zagen voor een boerensocialisme. In zijn onderzoek stelde Lenin dat deze gemeenschappen al grotendeels verwoest waren door de opkomst van het kapitalisme. De boerenbevolking was nu grofweg opgedeeld in grootgrondbezitters, grote kapitalistische boeren en landarbeiders.
Toen er later revoluties uitbraken in Rusland was het dan ook logisch dat de bolsjewieken de belangen van de landarbeiders meenamen in hun strijd in de geïndustrialiseerde steden waar zij voornamelijk gevestigd waren. 80 procent van de bevolking leefde in die tijd op het platteland. De leus ‘Vrede! Land! Brood!’ sloeg aan onder de bevolking die buiten de steden woonde. Boerenfamilies leden onder armoede en voedseltekorten en veel jonge soldaten die aan het front vochten waren afkomstig uit de plattelandsgebieden.
Nu de boeren en hun relatie tot de natuur en samenleving weer centraal staan, is het belangrijk om te kijken hoe de boeren er tegenwoordig voorstaan en wat voor invloed dit heeft op de recente protesten.
Hoe is het zo ver gekomen?
Aan het eind van de 19de eeuw leefden de boeren in een samenleving die aan grote veranderingen onderhevig was. Marx en Engels beschreven al hoe de opkomst van grote bedrijven in de landbouwindustrie de boeren steeds verder zou verdrukken en daarmee ook de natuur zou schaden. Engels schreef in het eerder genoemde werk over het boerenvraagstuk bijvoorbeeld over de ‘woekeraars, belastinginners, graanspeculanten en veehandelaars’ die de kleine boer uitbuitten.
Deze trend van schaalvergroting is in de loop van de 20ste eeuw meer dan waar geworden. Nederland zette in de 20ste eeuw in op specialisatie, schaalvergroting en mechanisatie. Belangrijke gewassen zoals graan werden sindsdien tegen een lage prijs geïmporteerd en de focus werd gelegd op zuivel, veehouderij en tegenwoordig sierteelt. Er werd niet langer voor de lokale markt geproduceerd, maar het credo was om zo veel mogelijk te produceren, zodat er geëxporteerd kon worden.
Dit beleid werd zowel vanuit de Nederlandse overheid als de Europese Unie gesubsidieerd. De landbouw is een van de ‘topsectoren’. De export van producten met een lage prijs moet ervoor zorgen dat de concurrentiepositie van Nederland en de Europese Unie verbetert.
Het is dus niet zo dat Nederlandse boeren vooral produceren om monden te voeden, zoals zij het tijdens de boerenprotesten wilden voorstellen. Het overgrote deel van hun producten gaan de wereldmarkt op. Deze schaalvergroting en specialisatie verdrukte de kleine boer en leidde tot een afname in het aantal boerenbedrijven. In 1950 waren er nog 410.000 boerenbedrijven. In 2018 zijn dat er slechts 54.000.
De mechanisatie van de landbouwsector heeft tot gevolg dat er tegenwoordig nog maar weinig arbeiders op het land werken. Van alle 176.000 arbeidskrachten in de landbouw (305.000 in 1980) zijn er maar 58.000 niet gezins-arbeidskrachten (40.000 in 1980). Sierteelt is hier de uitzondering. Denk bijvoorbeeld aan de arbeidsmigranten die in de kassen in het Westland werken. Maar deze stem is nauwelijks hoorbaar in het publieke debat en komt ook op de boerenprotesten niet terug.
Specialisatie en schaalvergroting staan nog steeds centraal in de Nederlandse landbouwsector. Dit zien we duidelijk terug in de import- en exportcijfers. Nederland exporteerde in 2018 90,3 miljard euro aan landbouwproducten. 70,2 miljard euro hiervan was van Nederlandse makelij. De rest was wederuitvoer, producten die in Nederland van geïmporteerde grondstoffen zijn gemaakt en weer worden geëxporteerd. Tegelijkertijd werd er ruim 61 miljard aan landbouwproducten geïmporteerd. De grootste importproducten waren groenten en fruit, graanproducten, zuivel en vlees.
Dit terwijl hier net zulke goede appels verbouwd kunnen worden als die nu uit Nieuw-Zeeland in de supermarkt verkocht worden. Nederland is ook een grote verwerker van producten die worden geïmporteerd maar hier nauwelijks geconsumeerd worden. De VanDrie Groep importeert bijvoorbeeld elk jaar 800.000 kalveren om te slachten en exporteert daar 95 procent van.
Irrationaliteit van het kapitalisme
Deze situatie leidt tot enorme vervuiling, overproductie en voedselverspilling. De kapitalistische logica leidt ertoe dat de natuurlijke hulpbronnen – net als arbeid – worden uitgeput ten bate van economische winst.
Overproductie in het mondiale Noorden wordt gedumpt op markten in het mondiale Zuiden en het voedsel dat in de gebieden met de meeste hongersnoden wordt verbouwd, wordt verscheept naar de geïndustrialiseerde landen. Deze hongersnoden worden de komende jaren overigens alleen nog maar erger nu door de opwarming van de aarde oogsten mislukken. Boeren hebben onder de exportdruk en lage prijzen geen andere keus dan hun bedrijf alsmaar uitbreiden, waardoor de veestapel is gegroeid.
De laatste twintig jaar is in linkse kringen steeds meer aandacht gekomen voor Marx’ ecologie en met name het concept van de metabolische breuk, dat de irrationaliteit van dit systeem verder analyseert. Met metabolisme of stofwisseling bedoelde Marx kort gezegd de interactie tussen mens en natuur die bemiddeld wordt door de arbeid. Om te reproduceren moeten mensen zich simpelweg bepaalde grondstoffen uit de natuur toe-eigenen om in de levensbehoeften te voorzien. Marx stelde dat er vóór het kapitalisme en meer natuurlijke stofwisseling was tussen de samenleving en de natuur. Mensen leefden toen nog meer op en van het land.
De opkomst van het kapitalisme op het platteland had deze stofwisseling echter zo verstoord, dat de landbouwgrond werd uitgeput. Deze productiemiddelen te veel uitputten, zou funest zijn voor de eigen bestaansmiddelen. Marx schreef in de negentiende eeuw in het Kapitaal:
“Evenals in de stedelijke industrie wordt in de moderne landbouw de grotere productiviteit en de grotere mobiliteit van de arbeid verkregen ten koste van vernietiging en verzieking van de arbeidskracht zelf. En iedere vooruitgang in de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst arbeiders te beroven, maar tevens in de kunst van roof op de grond; iedere vooruitgang in het vergroten van de vruchtbaarheid van de grond voor een bepaalde periode, is tevens een vooruitgang in het vernietigen van de blijvende bronnen van deze vruchtbaarheid.
Naarmate een land zich voor zijn ontwikkeling meer baseert op de grootindustrie (zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten) des te sneller werkt dit vemietigingsproces. De kapitalistische productie ontwikkelt dus slechts de techniek en de combinatie van het maatschappelijk productieproces terwijl ze tegelijkertijd de bron van alle rijkdom ondergraaft: de grond en de arbeider.”
De intensieve, gemechaniseerde landbouw binnen het irrationele kapitalisme zoals we die nu kennen graaft zijn eigen graf. Door de grond uit te putten en bij te dragen aan de uitstoot van schadelijke gassen worden de omstandigheden om gewassen te verbouwen steeds moeilijker.
Boeren klaagden dit jaar al over de droogte na twee zomers waarin warmterecords werden verbroken. Door gebruik van kunstmest en overproductie is de uitstoot van stikstof en andere schadelijke gassen toegenomen. Het produceren en draaiende houden van landbouwmachines en de productie van kunstmest en pesticiden is afhankelijk van fossiele brandstoffen. Naast de stikstofuitstoot en de gevolgen van ontbossing is ook de verwevenheid met de fossiele brandstofindustrie belastend voor het klimaat.
Bewustzijn en klassenpositie
Boerderijen zijn ondertussen uitgegroeid tot grote ondernemingen. Een op de vijf werkende miljonairs in Nederland is boer, dit kapitaal zit vooral in de waarde van hun grond, gebouwen, machines en andere productiemiddelen. Dit betekent echter niet dat alle boeren in Nederland enorm rijk zijn.
De enorme overproductie waartoe boeren zijn gedwongen is ook niet in hun voordeel. Zij krijgen namelijk een steeds lagere prijs voor hun producten terwijl ze steeds meer moeten produceren. Op de achtergrond zijn er miljardenbedrijven die wel profiteren van boeren die zoveel mogelijk produceren voor een zo laag mogelijke prijs. Supermarkten, slachthuizen, zuivelbedrijven, machinefabrikanten, de Rabobank en veevoederbedrijven oefenen druk uit op de boeren en maken hier grote winsten op.
Terwijl de prijzen voor zuivelproducten van de boeren dalen (voor boter en melk zijn die respectievelijk zestien en vier procent gedaald in 2018) stijgen de prijzen voor veevoer. Supermarkten Albert Heijn en Jumbo deinzen er niet voor terug om uit het niets een ‘inkoopkorting’ van een tot twee procent te rekenen voor landbouwproducten zoals in 2012. De rekening hiervan komt direct bij de boeren te liggen.
Marx’ typering van kleine ondernemers als half arbeider en half kapitalist gaat dus ook op voor de boeren in Nederland. Aan de ene kant worden ze door de grotere bedrijven in de sector onder druk gezet en is het aantal boerenbedrijven door kapitaalconcentratie drastisch gedaald. Dit zou je een vorm van uitbuiting kunnen noemen. Aan de andere komen ze, zoals we nu zien, als een kapitalist in actie tegen de regulering van hun sector.
Het waren vooral deze belangen die tijdens de boerenprotesten werden verdedigd. Verschillende media berichtten dan ook dat grote bedrijven met een miljardenomzet zoals vleesproducent Vion en veevoederbedrijven De Heus en ForFarmers tienduizenden euro’s uitgaven om de boerenprotesten op te zetten. Producent van landbouwmachines Trioliet steunde de protesten met een ‘vijfcijferig bedrag’.
Rechts, dat jarenlang vanuit de overheid het huidige beleid heeft vormgegeven, gaat natuurlijk mee in het verhaal dat de boeren schetsen, dat hun huidige problemen door ‘links’ en klimaatactivisten zouden komen. CDA, VVD, CU en SGP hebben goede banden met de agrarische sector maar ook Wilders en Hiddema werden goed ontvangen op het Malieveld.
Een van de organiserende groepen was Farmers Defence Force, die ook als doel heeft om boeren te ‘beschermen’ tegen klimaat- en dierenactivisten. Dit klinkt echter eerder als een knokploeg dan een groep die voor klimaatrechtvaardigheid strijdt. Een NRC-journalist las mee in een chatgroep van Farmers Defence Force en zag dat Tom Zwitser van de neofascistische uitgeverij de Blauwe Tijger met zijn boerenjournaal veel goedkeurende aandacht kreeg onder de boeren.
Farmers Defence Force heeft dan ook openlijk politici bedreigd die zich hard maken voor de inkrimping van de veestapel en in Ede in Limburg intimideerden veehouders een bijeenkomst van veganisten en de Partij voor de Dieren. Het is te hopen dat Forum voor Democratie niet net zoals de NSB een nieuwe basis vindt onder de boeren. Thierry Baudet wierp zich eerder al wel op als redder van de pulsvissers die nu samen met de boeren willen optrekken.
De boerenprotesten zijn er dus niet om de kleine boer (voor zover die nog bestaat) te redden, maar moeten gezien worden als acties van ondernemers die tegen een, wellicht ineffectieve, regulering van hun sector in actie komen. Hierbij worden ze ook nog eens voor het karretje gespannen van de bedrijven die groot geld verdienen over de rug van de natuur, de boeren en de voedselkwaliteit.
Dit komt ook terug in de eisen van deze protesten. Die gaan over het terugdraaien van de stikstofmaatregel en het verbeteren van het ‘imago’ van de boeren. De eisen zouden ook kunnen gaan over meer hulp bij het omvormen van bedrijven naar duurzame boerderijen, minder macht voor grote bedrijven en supermarkten en betere werkomstandigheden voor seizoensarbeiders in de kas- en tuinbouw. Dergelijke eisen zouden zorgen voor een beter landbouwsysteem voor de samenleving en de boer.
Hoe verder?
Links moet zelf een alternatief ontwikkelen over hoe het verder moet in de landbouw. Doen we dit niet, dan vallen de boeren zoals we nu zien in handen van extreemrechts en de grote bedrijven. De boeren die nu in de verdrukking zouden komen door de stikstofmaatregel hebben juist alle baat bij een landbouwsysteem dat niet produceert voor winst maar voor de behoeften van de mens en de lasten niet bij de natuur legt. Dit kan niet zonder de macht van de megabedrijven en banken die nu profiteren van dit irrationale landbouwsysteem te breken.
Er is nog veel ruimte om de landbouw te verduurzamen. Door de meest duurzame technieken te gebruiken en te verbeteren kan volgens de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties 18 procent van de uitstoot in de landbouwsector verminderd worden.
De meest vervuilende sectoren van de industrie zoals die in de vleesproductie zouden kunnen worden omgevormd naar het verbouwen van meer plantaardig voedsel. Daarnaast kan door het teruggeven van landbouwgrond aan de natuur CO2 worden opgevangen en de uitstoot worden teruggedrongen. Kleinschalige en biologische landbouw, bijvoorbeeld de Boterbloem in de Lutkemeerpolder dat nu moet wijken voor een bedrijventerrein voor Schiphol, moet meer ruimte krijgen. Een kleine 3 procent van de landbouwbedrijven is pas biologisch en zelfs die zijn niet altijd zo duurzaam als ze zouden kunnen zijn.
Solidariteit met de Nederlandse boeren betekent dat de boeren die het door dit uitknijpbeleid zwaar hebben niet extra getroffen worden in de transitie naar een duurzame vorm van landbouw. Sterker nog, boeren die hun bedrijf willen omvormen naar een alternatieve vorm van landbouw moeten hiervoor gestimuleerd en gecompenseerd worden. Degenen die dit moeten gaan betalen zijn de grote agribedrijven die wél jarenlang hebben geprofiteerd van dit landbouwsysteem. Door ons hier samen met de boeren hard voor te maken kan de macht van deze bedrijven gebroken worden. Dit betekent ook betere voedselproducten en -prijzen voor de samenleving. Het moet dan ook niet de bedoeling zijn dat duurzamere landbouwpraktijken worden doorberekend aan de consument, zoals minister Carola Schouten van plan is.
Verder moet er solidariteit georganiseerd worden met zowel boeren als mensen wiens leefgebied verwoest wordt door de mondiale voedselsector. In landen in het mondiale Zuiden strijden kleine boeren tegen de invloed van multinationals, het IMF en de Wereldbank. Tegelijkertijd ziet de inheemse bevolking in bijvoorbeeld de Amazone haar leefgebied verdwijnen. De Braziliaanse president Bolsonaro geeft vrij spel aan de landbouwsector. Enorme stukken van het Amazoneregenwoud worden gekapt voor de productie van soja die bestemd is voor veevoer voor onder andere de Nederlandse varkenshouderijen. Wat dat betreft kunnen we leren van bewegingen van boeren en arbeiders die zich samen verzetten tegen het grootkapitaal, zoals in Zuid-Amerika gebeurt.
Op deze manier kunnen we klimaatrechtvaardigheid centraal stellen in de strijd om gezond, eerlijk en betaalbaar voedsel voor iedereen. Dit gebeurt allemaal echter niet vanzelf, maar moet collectief afgedwongen worden, met overgangsregelingen voor boeren om hun bedrijf om te vormen van intensieve veehouderij tot biologische, diverse landbouw en lokale productie. Dat is eerlijker voor de natuur, de samenleving en de boer.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.