De impact van de Covid-19-pandemie en de maatregelen tegen de verspreiding van het virus veroorzaakten een schokgolf doorheen de samenleving. Niet voor niks werd en wordt er in oorlogstermen gesproken over wat de grootste maatschappelijke crisis sinds de tweede wereldoorlog mag heten.
In het onderwijs zette de covid-19-pandemie de schoolloopbaan van meer dan 1,4 miljoen kinderen, jongeren en jongvolwassenen, van kleuterschool tot universiteit, zo goed als volledig ‘on hold ‘. Vrijdag, 15 mei, mogen in Vlaanderen voor een beperkt aantal leerlingen de lessen opnieuw starten. Franstalig België volgt op 18 mei. Voor september valt er geen volledige terugkeer naar de toestand van voor de crisis te verwachten.
Beter zou zijn mochten we niet meer tot de oude orde van de dag overgaan, maar van deze corona-schok gebruik maken om ingrijpende en duurzame veranderingen door te voeren (en dat niet alleen in onderwijs).
De schade van de corona-pandemie in het onderwijs valt moeilijk te overzien. De impact ervan zal zich nog jaren laten voelen. De crisis heeft geen nieuwe pijnpunten in ons schoolsysteem blootgelegd, maar ze heeft de bestaande pijnpunten wel bijzonder sterk uitvergroot. Met name de enorme sociale ongelijkheid binnen het onderwijs.
Sociale ongelijkheid
Sociale ongelijkheid is een maatschappelijk gegeven. Het zit verankerd in de sociale productieverhoudingen eigen aan het kapitalistisch productieproces. Sociale ongelijkheid wordt als het ware samen met de leerlingen geïmporteerd in de school. Door het complexe systeem van kwalificatie (het competent maken voor de arbeidsmarkt) en allocatie (het toeleveren tot bepaalde maatschappelijke posities) draagt de school gedeeltelijk bij tot de reproductie van die maatschappelijke ongelijkheid.
Met een kansenbeleid tracht het onderwijs (de school) binnen de tijd en ruimte die leerlingen uit kansarme (vaak allochtone) gezinnen op school doorbrengen, tegemoet te komen aan de noden, behoeften en doelen van die jongeren. Een kansenbeleid streeft naar het vergroten van het socio-cultureel kapitaal van kansarme jongeren.
De gevolgen van een wekenlange lockdown laten zich dan ook het sterkst voelen bij de sociaal zwakkere groep leerlingen.
Tijdens schoolvrije periodes gaan de cognitieve vaardigheden van kansarme leerlingen sterker achteruit dan die van kansrijke kinderen. De leerrijke omgeving waarin kansrijke jongeren vertoeven helpt hen hun cognitieve vaardigheden te onderhouden.
Kansarme leerlingen leven over het algemeen in kansarme omstandigheden: kleinere en slechte woningen, zonder tuin, zonder eigen plek waar rustig geleerd kan worden. De gezinnen beschikken in veel gevallen niet over een pc, of moeten een toestel delen met verschillende gezinsleden. Ook een aansluiting op het internet ontbreekt vaak. Alleen smartphones zijn ruim aanwezig in kansarme gezinnen, maar voldoen niet voor het schoolwerk. De corona-lockdown waardoor ze met meerdere gezinsleden in hun kleine woning opgesloten zitten, veroorzaakt extra stress. Door slechte sociale omstandigheden leven ze ongezonder en zijn ze vatbaarder voor het virus.
Afstandsleren en preteaching
De beleidsmakers toonden zich bewust van het risico dat een lange periode van lockdown de kloof tussen kansrijk en kansarm verder zou uitdiepen. De maatregelen lijken echter op een paniekerig gespartel om niet kopje onder te gaan.
In een eerste fase werd afstandsleren als een vanzelfsprekend alternatief naar voor geschoven. De maatregel om enkel herhalingsopdrachten te voorzien moest de kloof tussen de kansrijke leerlingengroep, die thuis op ondersteuning kon rekenen en de kansarme groep die ervan verstoken bleef, beperken.
In een tweede fase (na de paasvakantie) mocht wel nieuwe leerstof aangeboden worden. Ook dat werd beperkt tot een kennismaking met nieuwe leerstof die nadien in de klas aan bod zou komen. Dat daarvoor de term preteaching werd gebruikt is misleidend. Preteaching richt zich specifiek op (kleine) groepen zwakke leerlingen, niet naar volledige klasgroepen zonder onderscheid tussen zwakkere en sterkere leerlingen. (Preteaching wil de leeropbrengst vergroten, door de groep zwakke leerlingen alvast vooraf de instructie te geven en deze leerlingen dus tweemaal de uitleg te laten horen).
In beide gevallen werd voorbij gegaan aan twee belangrijke factoren:
- De al hoger genoemde beperkte toegang tot PC en internet. Het initiatief van de minister om 10.000 laptops in te zamelen en gebruiksklaar te maken, verhielp hieraan niet veel. De vraag bleek al snel dubbel zo groot als het aanbod, het operationeel maken van de laptops liep vertraging op. De verdeling wordt gehinderd: “Hoge waarborgen en dure schadeclausules (die in een aantal scholen wordt gevraagd) schrikken veel mensen af, zo waarschuwt het Netwerk tegen Armoede”.(1)De Morgen, 11 mei 2020
- De onbereikbaarheid van juist de meest kansarme groep leerlingen. 40 tot 60% van de scholen waren op het einde van de paasvakantie nog op zoek naar leerlingen die van de radar verdwenen waren.(2)Ides Nicaise, https://www.beweging.net/algemeen /nieuws/24-nieuwsberichten/4042-covid-19-en-onderwijs-van-paniek-tot-veerkracht
Op termijn
Ongeacht of we naar de korte of de langere termijn kijken, twee aandachtspunten dienen steeds voorop te staan: 1) de veiligheid en gezondheid van leerlingen (en leerkrachten – ik beperk me in deze bijdrage tot de leerlingen) en 2) de aandacht voor de sociale ongelijkheid.
Op korte termijn, d.w.z. voor wat er van dit schooljaar nog overblijft en voor het volgend schooljaar dienen volgende maatregelen overwogen te worden:
- Het opschorten van examens en centrale proeven. De resterende tijd kan best besteed worden aan de opvang en begeleiding van de leerlingen. Het is een uitgelezen moment om stil te staan bij de mentale toestand van de jongeren en hun ervaringen in deze coronatijden. Daarnaast creëert deze crisis de mogelijkheid om samen met de leerlingen kritisch te reflecteren op samenleving, sociale en economische verhoudingen en burgerschap.
- Het uitreiken van diploma’s aan de eindjaren in het secundair onderwijs op basis van de evaluaties die er tot begin maart gebeurd zijn. Deze generatie laatstejaars in het secundair zullen niet het volledige leerplan doorlopen hebben. Tegenover hun voorgangers zullen ze hiaten vertonen in hun kennis en vaardigheden. Het is aan de hogescholen en universiteiten om daarmee rekening te houden en volgend academiejaar bijwerkprogramma’s te voorzien.
- Het doorbreken van het jaarklassensysteem. Evaluaties kunnen uitgesteld worden tot het einde van het volgend schooljaar. De evaluatie van de leerstof kan over een periode van twee jaar verspreid worden. Ook in gewone omstandigheden is het beter dat leerkrachten bij het begin van het schooljaar peilen naar welke leerstof en vaardigheden de leerlingen beheersen om vervolgens bij die voorkennis aan te sluiten.
Structurele maatregelen
Uiteindelijk zijn ingrijpende, duurzame, m.a.w. structurele maatregelen nodig:
- Een andere invulling van de ‘vrijheid’ van onderwijs. De verdediging van de vrije schoolkeuze steunt op een min of meer samenhangend geheel van ideeën en voorstellingen die de achterliggende werkelijkheid verbergen of vervormen: ouders moeten, vanuit een welbepaalde levensbeschouwelijke wereldvisie, voor hun kind een school kunnen kiezen die in het verlengde ligt van de opvoeding die aan de kinderen gegeven wordt in het gezin. Sociologisch onderzoek toont echter aan dat sinds de ontzuiling en secularisering van de Vlaamse bevolking, ingezet in de jaren zestig en zeventig van vorige eeuw, de levensbeschouwing die door de school wordt geafficheerd, slechts in zeer beperkte mate bepalend is voor de schoolkeuze van de ouders. Toch wordt aan de ideologische versluiering halsstarrig vastgehouden. Noch ouders, noch een groot aantal scholen, durven of willen er openlijk voor uitkomen de vrije schoolkeuze te gebruiken om de sociale segregatie te handhaven.
- Grenzen aan de autonomie van de school. Kenmerkend voor een neoliberaal beleid is de zich terugplooiende overheid. In het onderwijs nam de laatste twee deccenia de autonomie van scholen toe. Onderzoek toont aan dat lokale autonomie de kansarme leerlingen niet alleen richting kansarme scholen leidt, maar ook dat kansarme scholen minder goed scoren wat uitrusting, kwaliteit van het lerarenkorps, beleid en schoolklimaat betreft.(3)Ides Nicaise, https://www.beweging.net/algemeen /nieuws/24-nieuwsberichten/4042-covid-19-en-onderwijs-van-paniek-tot-veerkracht
- Een eenduidig centraal gestuurd beleid. Onze scholen bevinden zich in een quasi-marktsituatie: het komt er op aan zich als school aan voldoende ouders en leerlingen te ‘verkopen’. Leerlingenaantallen bepalen nog steeds het aantal leerkrachten en de hoeveelheid werkingsmiddelen. De concurrentie tussen netten en scholen, ook binnen hetzelfde net, is groot. De vaagheid en verwarring vanuit het beleid over het al dan niet heropenen van de scholen, met een aanbod voor al dan niet meer of minder leerlingengroepen, stimuleert de concurrentie. Ouders zijn in de eerste plaats op zoek naar opvang voor hun kinderen nu ze zelf terug aan het werk (moeten) gaan, Scholen (inrichtende machten) spelen zich tegen elkaar uit qua aanbod om leerlingen te houden en te winnen. De druk kan tot gevolg hebben dat de scholen op het vlak van veiligheid en gezondheid te grote risico’s nemen.
Door de corona-pandemie hebben de beleidsmakers plots oren voor argumenten en voorstellen van de wetenschappelijke experten. (In de debatten over de klimaatcrisis was dit – tot nog toe? – anders.)
Deze crisis dwingt de overheid ook het sociaal overleg te herwaarderen en daarin de vakbonden te erkennen. Zouden we zonder de vakbonden de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, met een verhoogde uitkering tot 70 procent, kennen? Nu is het wel nog wachten op structurele eisen waarmee werk gemaakt wordt van een economie voor alle mensen, binnen de ecologische grenzen van de planeet.
Structurele maatregelen tegen de armoede en uitsluiting (o.a. in het onderwijs) zullen deel moeten uitmaken van een breed gedragen sociaal en ecologisch programma. Voor de uitwerking en verwezenlijking moet het brede middenveld gemobiliseerd worden: naast vakbonden, ook de armenverenigingen, de integratiesector, samenlevingsopbouw, het jeugdwerk, enz. Alleen zij weten wat er zich bij kinderen, jongeren, ouders en personeel afspeelt.