In Jean-Paul Sartre ontmoeten twee filosofieën elkaar: enerzijds een individualisme dat existentialisme heet en anderzijds het marxisme, filosofie van de sociale actie. De godfather van het existentialisme wordt na WO II inderdaad een linkse activist.
Eerst gebeurt dat via de Rassemblement démocratique révolutionnaire die Sartre mee helpt oprichten, een ‘rechtse variant van trotskisme’ (zo heb ik het ooit door Pierre, zoon van David Rousset horen formuleren.) Er zijn van meetaf aan grote geschillen tussen de tenoren ervan en deze RDR kent maar een kort actief bestaan.
In de jaren vijftig neemt de koude oorlogssfeer toe en de communisten krijgen het in het Westen hard te verduren. Intellectuelen kiezen partij. Albert Camus verklaart zich ‘radicale reformist, radicale socialist en liberale humanist’, maar toch vooral anticommunist; Sartre daarentegen wordt anti-anticommunist. Vanaf 1952 kiest hij voor de Franse Communistische Partij, wel verduidelijkend dat zijn akkoord ‘bepaalde precieze en beperkte onderwerpen betreft, redenerend vanuit mijn principes en niet de hunne.’ Hij doet het dus niet zoals Roger Garaudy, Franse filosoof die jarenlang stalinist is en wiens uiteindelijke breuk ermee zo tragisch is, dat ik er een apart stukje over geschreven heb, dat — u zult wel zien waarom — Drie keer kip heet. Sartre daarentegen wordt meer wat men een compagnon de route noemt. In 1956 is de inval van de Russen in Hongarije er trouwens ook voor Sartre teveel aan en hij breekt met de stalinisten.
Of dan toch met die van Moscou. Want er is iets vreemds aan zijn engagement. Alhoewel hij in het Russell Tribunaal samenwerkt met de trotskist Isaac Deutscher en dus beter had moeten weten en alhoewel zijn tijdschrift Les Temps modernes openstaat voor debat en hij dus van anderen — Ernest Mandel heeft in het blad gepubliceerd, Claude Lefort, Pierre Naville… — verneemt wat er daadwerkelijk in de landen van het vermeende socialisme gebeurt, blijft hij de ontwikkeling ervan steunen, zelfs waar ze die steun geenszins verdienen, iets wat hij ook doet ten tijde van de grote moordpartij die Grote Proletarische Culturele Revolutie heet. Sartre lijdt aan een intellectuele blindheid die campisme heet.
In de sixties nemen linkse groupuscules in Frankrijk een hoge vlucht. Een ervan heet Gauche prolétarienne (GP) en La cause du peuple is er het krantje van. ’t Zijn lieden die het mao-spontaneïsme aanhangen, ze omarmen niet letterlijk de ideologie van Mao (zoals AMADA in Vlaanderen wel doet), maar een geromantiseerde Franse versie, en neen, ze schuwen geen geweld, je moet maar eens in de Wikipedia kijken.
In 1970 wordt die GP buiten de wet gesteld, het krantje verboden. Het partijtje doet een meesterzet en vraagt aan Sartre om ‘juridisch directeur’ te worden om alzo toch de publicatie te vrijwaren. Sartre aanvaardt: ‘uit solidariteit met degenen die in de gevangenis zitten omwille van een meningsuitdrukking’.
Het minste wat je van dát engagement kunt zeggen is dat het machtig mooie foto’s oplevert van de Beauvoir en Sartre, twee Parijse topintellectuelen, die op straat een extreem links krantje uitventen.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op De Laatste Vuurtorenwachter.