De Bondsdagverkiezingen van 26 september 2021 werden zowel voor als na die datum als van uitzonderlijk belang bestempeld. Er is vooreerst het feit dat het vernieuwd parlement ook een nieuwe kanselier zal moeten kiezen, aangezien Angela Merkel na 16 jaar geen nieuw mandaat opneemt. Bovendien bestaat er over de coalitie die na 26 september uit de bus zal komen veel meer onzekerheid dan gewoonlijk.
In het voorbije jaar toonden de polls opmerkelijke zwenkingen, met een spectaculaire instorting en daarna gedeeltelijk herstel van Merkel’s christendemocratische CDU/CSU, een even spectaculaire opgang gevolgd door een even grote neergang van de Grünen, en een opmerkelijke inhaalbeweging van de sociaaldemocraten tijdens de zomer, waardoor de SPD als koploper eindigde (zie grafiek 1). Het is zo goed als zeker dat er geen heruitgave van de Große Koalition (‘GroKo’) van CDU en SPD komt, en dat anderzijds de Grünen in een coalitie met de SPD zullen zitten, naar verwachting samen met de liberale FDP.
Grafiek 1: Stemintenties van oktober 2020 tot september 2021
Ook de Europese bureaucratie kijkt wat zenuwachtig uit naar wat er in Berlijn uit de bus zal komen. Als grootste en toonaangevende lidstaat is Duitsland één pool van de Frans-Duitse as, zoals bekend de locomotief van het Europees gebeuren. Binnen die locomotief was de verstandhouding de laatste tijd niet zo rimpelloos meer. Terwijl niemand hoeft te twijfelen aan de Duitse trouw aan het Atlantisch bondgenootschap en Washington, ziet president Macron heel wat voordelen – onder andere voor de Franse wapenindustrie – in een meer autonome militaire opstelling van de Europese Unie.
Maar Brusselse schrik voor een aardverschuiving in Berlijn is uit den boze, want SPD, Grünen en FDP zijn even ‘goede Europeanen’ als de CDU. Zelfs een rood-rood-groene coalitie (SPD+Grünen+Die Linke) waar af en toe sprake van was, en in de CDU-kiespropaganda als een dreigend gevaar voor de stabiliteit van het land werd voorgesteld, zou daar weinig aan veranderd hebben. Toch zal Europees centrum-links en centrum-rechts met genoegdoening vastgesteld hebben dat Die Linke nog verder ineengeschrompeld is. Overigens was de Europese Unie helemaal geen thema bij de Duitse verkiezingen. Of zoals satiricus Sonneborn opmerkte: In Europa spreekt iedereen over de Duitse verkiezingen, maar in Duitsland spreekt niemand over Europa.
Resultaten
Grafiek 2 toont het percentage stemmen uitgebracht op de verschillende partijen. Het betreft de zogenaamde Zweitstimme, waarmee voor een partij gekozen wordt. De zetels in de Bondsdag worden verdeeld evenredig met het aantal van deze behaalde ‘tweede’ stemmen’, en in volgorde van voordracht op de lijst. Toch kan de kiezer ook zijn voorkeur geven aan een welbepaalde kandidaat in de eigen kieskring via een zgn. Erststimme. De kandidaat in de kieskring (er zijn er in totaal 299) met de meeste stemmen is rechtstreeks verkozen en krijgt prioriteit bij de verdeling van de zetels volgens het aantal Zweitstimme. 1
Grafiek 2: Stemverdeling. Bij elke balk in de achtergrond het resultaat van de vorige Bondsdagverkiezingen van 2017. De christendemocratische score is die van CDU en CSU samen.
De zetelverdeling is als volgt:
Grafiek 3: Zetelverdeling in de Bondsdag. De kolom ‘Diff. Zu 2017’ geeft winst of verlies t.o.v. 2017. Meestal worden de zetels van CDU en haar Beierse zusterpartij CSU samengeteld, wat het christendemocratisch totaal op 196 brengt.
De christendemocraten halen het slechtste resultaat in de hele naoorlogse periode en verliezen een vierde van de zetels. De SPD daarentegen kan haar zetelaantal met een derde verhogen, maar kan het spectaculaire kiezersverlies sinds het begin van deze eeuw niet goedmaken. De Grünen worden de derde sterkste partij en verdubbelen ruim hun aanwezigheid in de Bondsdag. De liberale FDP gaat iets vooruit en is met 11,5% de vierde grootste partij. Het uiterst rechtse AfD gaat achteruit, maar blijft boven de 10%. Die Linke haalt een bar slecht resultaat. Kreeg de partij in 2009 nog 11,9% van de stemmen, met de huidige 4,9% haalt ze de kiesdrempel van 5% niet. Dat ze toch 39 afgevaardigden naar de Bondsdag kan sturen is omdat er via de Erststimmen drie rechtstreeks verkozenen zijn; een clausule in de kieswetgeving heft in zulk geval de kiesdrempel op.
Volgens een ARD-analyse zou een half miljoen vroegere kiezers naar Grün getrokken zijn, en nog iets meer naar SPD; kopstukken van Die Linke hebben er tijdens de campagne inderdaad veel aan gedaan om zich als de linksere broers van deze partijen voor te stellen.
Hoe kan men de sterk wisselende kiesintenties van het voorbije jaar verklaren? Het is alleszins een feit, en niet alleen in Duitsland, dat de grote centrumformaties die traditioneel het politieke toneel beheersten, vandaag op heel wat minder aanhang kunnen rekenen dan in het verleden. De Duitse stembusresultaten van de voorbije 70 jaar (Grafiek 4) spreken boekdelen. Scores van 40 en zelfs 50% voor CDU/CSU en SPD zijn vandaag tot de helft herleid. Er is de opkomst van Groenen, maar ook van extreemrechts (10% voor het Duitse AfD, vergelijkbaar met Marine Le Pen’s Rassemblement National in Frankrijk).
Wisselvallige, en soms moeilijk te interpreteren stembusresultaten hebben ook veel te maken met wat Thomas Decreus de ‘spektakeldemocratie’ noemt. De mediatieke performance van de politieke acteurs verdringt het inhoudelijk debat, en dan kan een fout woord of een ongepaste geste zware gevolgen hebben, zoals dat ook bij beurskoersen het geval is. Al is Olaf Scholz een grijs figuur, hij maakte in tegenstelling tot zijn rivalen geen ‘fouten’. En het getuigt van mediatiek talent dat een partij die de Hartz-hervormingen en de minijobs op haar actief heeft zich als sociale voorvechter kon opwerpen als verdediger van een minimumloon van 12 €…
Over de neergang van Die Linke zullen we het hier nu niet hebben. Er komt hopelijk een grondig debat in de partij over de interne functionering, de rol van verkiezingsdeelnames, de taken van een antikapitalistische partij en een strategie om de werkende klasse te winnen voor socialistische oplossingen. We komen hier later nog wel op terug.
Nieuwe kanselier, andere coalitie, ander beleid?
Alhoewel de verkiezingen van 26 september gingen over de samenstelling van de Bondsdag, de Duitse wetgevende vergadering, verliep de hele campagne vooral rond de kwestie van de nieuwe kanselier, het hoofd dus van de uitvoerende macht. De meeste debatten draaiden rond de drie belangrijkste kandidaat-kanseliers: Olaf Scholz voor de SPD, Armin Laschet voor CDU/CSU en Annalena Baerbock voor de Grünen. Aangezien de SPD als winnaar uit de verkiezingen kwam, zou Scholz traditiegetrouw de nieuwe kanselier worden, maar Laschet, de kandidaat-opvolger van Merkel, vindt dat hij daar evenveel recht op heeft (wat wettelijk gezien klopt, er is geen constitutionele regel die het kanselierschap toekent aan de grootste partij; het komt erop aan om door de Bondsdag als zodanig verkozen te worden.) Deze complicatie kan leiden tot nog langere coalitieonderhandelingen, maar men mag er redelijkerwijze van uitgaan dat Olaf Scholz de opvolger wordt van Angela Merkel. En aangezien Scholz zelf aangaf dat hij voorstander is van een coalitie met Grünen en liberalen, is het waarschijnlijk dat er binnen afzienbare tijd in Berlijn een SPD-Grüne-FDP regering komt, een zogenaamde ‘verkeerslicht’-coalitie, genoemd naar de kleuren van de drie betrokken partijen.
Wat valt daarvan te verwachten?
In de spektakeldemocratie is het spektakel afgelopen als de verkiezingen achter de rug zijn; het heet dan een politieke deugd om ‘saai’ te zijn. Misschien komt er nog een act Scholz-Laschet rond het kanselierschap, maar daarna gaat men over tot de orde van de dag, de continuïteit in het beheer van de kapitalistische samenleving. Scholz kondigde het zelf al aan: hij gaat voor een pragmatische regering. Verwacht dus vooral geen aardverschuivingen. Scholz heeft er alles aan gedaan om even pragmatisch over te komen als Angela Merkel, naar verluidt nam hij daarvoor zelfs haar gebaren (de ‘Merkel Raute’) over. Dat houdt in de eerste plaats in: de grote exportmachine ‘Standort Deutschland’ op het goede spoor houden, het concurrentievermogen op peil en de lonen in toom (de eis van een minimum uurloon van 12 € ligt nog altijd 2 € lager dan wat Belgische en Nederlandse bonden eisen).
Wat met de budgettaire orthodoxie? De SPD heeft er zich nooit een tegenstander van getoond, en legde hoogstens wat andere accenten. En als Christian Lindner, het liberale kopstuk minister van financiën zou worden zoals hij het naar verluidt wenst, zou het een waardige opvolger van de in Griekenland beruchte Wolfgang Schäuble zijn. Lindner is voorstander van de ‘Schuldenbremse’, wil de belastingen verlagen met 88 miljard €, en de solidariteitsbijdrage (‘Soli’, vanaf een inkomen van 74.000 € per jaar) afschaffen. Scholz zelf kwam als minister van financiën in opspraak wegens lichtzinnig omspringen bij het financieel geknoei in de Cum-Ex en Wirecard zaak, zodat een echt antifraudebeleid ook niet meteen op het programma staat.
Een tweede belangrijke vraag is: zou de nieuwe coalitie een halt kunnen toeroepen aan de toenemende militarisering van de Europese Unie en de rol van de Bondsrepubliek daarin? Het antwoord is helaas: neen. Scholz zelf stelde als eis aan Die Linke dat ze, om toe te kunnen treden tot een (hoogst hypothetische) rood-rood-groene coalitie, haar verzet tegen de NATO en het buitenlands militair optreden van Duitsland zou opgeven; hij is ook voor een verhoging van het legerbudget.
De NATO-trouw en het militaristisch denken van de Grünen is zelfs nog meer uitgesproken dan dat van de SPD. Grünen worden niet gehinderd door enige herinnering aan een Oost-West ontspanningspolitiek zoals die door voormalig SPD-leider Brandt beoefend werd; de ‘dreiging’ uit Moskou moet voor de Grünen krachtig beantwoord worden.
Onder die omstandigheden hoeft het niet te verbazen dat de catastrofale afwikkeling van het militair optreden in Afghanistan, nochtans in volle verkiezingsperiode, geen thema was van de campagne. En voor de Grünen was de fel stijgende energiefactuur voor de gezinnen evenmin een reden om het over de sociale aspecten van een energietransitie te hebben.
Het Berlijns referendum
Samen met de Bondsdagverkiezingen had in Berlijn (één van de 16 Duitse deelstaten) een referendum plaats dat was afgedwongen door de huurderscollectieven, zoals Deutsche Wohnen & Co enteignen. Het referendum gaat over de onteigening van delen van de kapitalistische woonmarkt, als antwoord op de steeds nijpender huisvestingsproblematiek.
(‘Deutsche Wohnen’ is een beursgenoteerd bedrijf dat in Berlijn alleen al meer dan 100.000 woningen bezit). Deze collectieven hadden een eerste overwinning behaald waarbij de Berlijnse Senaat de huurprijzen voor vijf jaar bevroor. Maar het Duits Grondwettelijk Hof verklaarde in april 2021 deze maatregel ongrondwettig. De huurderscollectieven zetten daarop een campagne in om via een referendum de onteigening af te dwingen; dat vereiste het verzamelen van 175.000 handtekeningen op een korte termijn, een uitdaging die met succes bekroond werd. En bij het referendum van 26 september stemden meer dan een miljoen Berlijners (56,1%) voor deze onteigening.
Het referendum is niet bindend, maar de Senaat, die na 26 september door de SPD aangevoerd wordt, kan zich moeilijk aan de druk onttrekken. De weg is nog lang, maar met vastberaden collectieven zoals deze in Berlijn is het doel niet onbereikbaar. Misschien was dit nog een van de beste ontwikkelingen op 26 september 2021…
Herman Michiel is actief in Ander Europa. Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Ander Europa.