Johan Seynaeve is econoom en vakbondsmilitant. In onderstaand artikel, dat binnenkort zal verschijnen in die internationale, het theoretisch magazine van onze Duitse zusterorganisatie ISO, biedt hij een historisch overzicht van het systeem van loonindexering in België en de aanvallen waaraan de indexering onderhevig was en is. Het is zeker ook voor Belgische lezers uiterst interessant.

Invoering van de loonindexering in het revolutionair geopolitiek klimaat vlak na WO I

De Loonindexering in België heeft, evenals de invoering van de nationale index van de consumptieprijzen (NICP), haar oorsprong in 1920.(1)In het begin voorzagen slechts 13% van de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) in een automatische koppeling van de lonen aan het indexcijfer. Amper vier jaar later, in 1924, was dat al 73% van de cao’s. Vanaf 1935 werden ook de kinderbijslag en de pensioenen aan de index gekoppeld.

De eerste, verwoestende, imperialistische wereldoorlog, de desintegratie van de vooroorlogse Rijken (Duitsland, Rusland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk en de geslaagde socialistische revolutie in Rusland hadden een naoorlogse geopolitiek klimaat van sociale oproer gecreëerd met (pre-)revolutionaire situaties in Duitsland, Oostenrijk, Hongarije; met nationalistische en antikoloniale opstanden in Ierland, India, Egypte, Soedan, Irak, Algerije en Indochina; met in andere geïndustrialiseerde landen massale stakingsbewegingen en verzet tegen de naoorlogse economische crisis en daling van de koopkracht voor de werkende klasse.

In België was de toestand van de arbeidersklasse lamentabel slecht: In juli 1920 waren de Belgische prijzen met 236% gestegen t.o.v. 1914 (het referentiejaar van de eerste NICP); meer dan de helft van het inkomen ging naar voedsel, vele gezinnen hadden een of meerdere kostwinners verloren in de oorlog, enz. Onmiddellijk na de wapenstilstand braken spontane stakingen uit in de steenkoolmijnen en metaalbedrijven, vitale industriële sectoren bij uitstek. De arbeidsinspectie noteerde alleen al in de eerste zeven maanden van 1919 733 stakingen. De belangrijkste eisen waren een loonsverhoging van 100%, arbeidsduurvermindering (de 8-urige werkdag), een minimumloon en de syndicale erkenning.

Deze stakingen en de dreiging van revolutie maakten dat de bourgeoisie bereid waren tot toegevingen en zodoende zijn positie als heersende klasse veilig te stellen.(2)Voor een uitgebreide bespreking van de Belgische arbeidersbeweging in die periode: zie: Brepoels, J. (2016). Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?: De geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging 1830-2015, p.212 e.v..

De auteur constateert dat in de periode 1918-1921 eisen ingewilligd werden waar de arbeidersklassen al decennialang voor gestreden hadden (Brepoels, 2016, p.211). Het betreft o.a. de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar (in België kregen vrouwen pas in 1948 stemrecht op nationaal en provinciaal vlak); invoering van het wettelijk pensioen op 65 jaar, de achturige werkdag (6 dagen in de week), een wettelijk minimumloon en de afschaffing van het stakingsverbod.

Hij noteert ook de antirevolutionaire houding van de Belgische BWP (lid van de 2de internationale) en de hieraan gelieerde vakbond:

De BWP had haar hele strategie altijd afgestemd op de verovering van het stemrecht. … De parlementaire lijn werd zowel door de vakbeweging als de coöperaties gesteund omdat ze lonend leek. … Er trok weliswaar een stakingsgolf door het land, maar die werd opgevangen door snel uitvoering te geven aan de sociale en politieke consensus die tijdens de oorlog in het Nationaal Comité gegroeid was. … Was de parlementaire actie voor de oorlog nog een middel, dan werd het nu een doel op zich.’ (Brepoels, 2016, pp.208-209
)

Verschillende indexeringsmechanismen per paritair comité

In dezelfde periode werden verschillende paritaire comités – per bedrijfssector georganiseerde overlegorganen tussen syndicale vertegenwoordigers en patronale organisaties – opgericht.(3)Ook hier was het de bedoeling om revolutionaire tendensen tegen te werken: ‘Patroons en arbeidersvertegenwoordigers gingen aan tafel om de sociale onrust het hoofd te bieden. Dat paritair overleg leverde een pak collectieve arbeidsovereenkomsten op. … De verzoeningsbereidheid werd doorgetrokken op sociaal vlak: stakingen werden strikt economisch gehouden en gedepolitiseerd om het tijdelijke machtsevenwicht tussen proletariaat en bourgeoisie niet in gevaar te brengen.’ (Brepoels, 2016, p.209)

Daar werden voor de specifieke sectoren arbeidsovereenkomsten afgesloten. Ook de wijze waarop de lonen aangepast zouden worden aan de inflatie werd daar vastgelegd. Dit maakte dat er verschillende systemen ontstonden per paritair comité. Er bestaan twee grote groepen van systemen:

Een aanpassing van de lonen door het overschrijden van de ‘spilindex’. Hierbij worden de lonen aangepast met 2% op het ogenblik dat de referentie index van consumptieprijzen (4)Verder zullen we zien dat er verschillende referentieprijsindexen zijn waarbij de aanpassing van de lonen aan de inflatie vertraagd en onvolledig gebeurt. met 2% (5)De spilindex in de private sectoren kan ook op een ander percentage vastgelegd zijn; bv. in het paritair comité voor bedienden uit de internationale handel, vervoer en logistiek bedraagt de spilindex 1,4 %. gestegen zijn. Dit wordt toegepast voor ongeveer 50 % van de loontrekkenden uit de private sectoren. Dit is ook het systeem waarop men zich baseert om de pensioenen, sociale uitkeringen en de lonen in het openbaar ambt te indexeren. Maar dit gebeurt met een vertraging: 1 maand na overschrijding van de spilindex voor de pensioenen en de sociale uitkeringen, 2 maanden na overschrijding van de spilindex voor de wedden en de lonen

Voor de andere helft van de loontrekkenden uit de private sectoren gebeurt de indexering op vaste tijdstippen. Dit is in de meeste gevallen (ongeveer 40% van de loontrekkenden) eenmaal per jaar (6)Dit is het geval voor o.a. de arbeiders in de voedingsnijverheid, in de horeca en meer dan 400.000 bedienden in het paritair comité 200., maar het kan ook 6, 4, 3, 2-maandelijks zijn. In slechts 1% van de gevallen is er een maandelijkse aanpassing van de lonen aan de index.(7)Zie: Overzicht van de loonindexering in België en in Europa, p.3 van de Nationale Bank van België; https://www.nbb.be/doc/ts/indexation/annex1.pdf en Technisch verslag van het secretariaat 2021 van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, p.28 https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf Het betreft hier vnl. de loontrekkenden die in multinationale ondernemingen werken (bv. de basislonen in de petroleumnijverheid).

In bepaalde paritaire comités worden enkel de minimumlonen geïndexeerd. Aanvullend kan dan per bedrijf in een collectieve arbeidsovereenkomst (bedrijfs-cao) een automatische loonindexering afgesproken worden voor lonen die hoger zijn dan het minimumloon.

Tot op vandaag zijn er paritaire comités die niet voorzien in een indexeringssysteem: zo’n 8% van de loontrekkenden valt niet onder een indexeringsmechanisme.(8) Technisch verslag van het secretariaat 2021 van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, p.28 https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf

Het is niet zonder belang om te noteren dat, tenzij het loon maandelijks aangepast wordt aan de inflatie, de loonaanpassing steeds achterloopt op de stijging van de consumptieprijzen.(9)Bij hyperinflatie waarbij de prijzen per week of per dag aanzienlijk stijgen volstaat zelfs een maandelijkse aanpassing niet meer. Dit heeft zich bv. voorgedaan na WO I in Duitsland, in Zimbabwe in de jaren 2020 en in Venezuela in de jaren 2010. Afhankelijk van het gebruikte mechanisme en de sterkte van de inflatie zal de achterstand van de lonen op de consumptieprijzen kleiner of groter zijn.

Ter illustratie volgende grafieken waarbij drie systemen van loonindexatie bekeken worden:

Systeem 1: Een maandelijkse aanpassing van de lonen aan de referentieindex (volle lijn)

Systeem 2: Een jaarlijkse aanpassing van de lonen aan de referentieindex (streeplijn)

Systeem 3: Aanpassing van de lonen aan de referentieindex bij het overschrijden van de spilindex (streep-punt-lijn)

Horizontaal staan het aantal maanden (de grafieken bestrijken een periode van 5 jaar); verticaal zijn de maandlonen weergegeven. Het startmaandloon is steeds 2.500 euro.

Grafiek 1: De referentieindex stijgt jaarlijks met 1%

Bij een maandelijkse loonaanpassing wordt de referentie-index volledig gevolgd.

De jaarlijkse aanpassing veroorzaakt een achterstand van de lonen (i.e. een verlies aan koopkracht) t.o.v. de referentie-index, in casu een gecumuleerde achterstand op 5 jaar van 700 EUR.

Aangezien de spilindex pas na 2 jaar overschreden wordt blijven de lonen langer onveranderd dan bij een jaarlijkse aanpassing. Het verlies aan koopkracht is dan ook groter: 1.318,28 EUR op 5 jaar.

Grafiek 2: De referentieindex stijgt jaarlijks met 2%

Bij een maandelijkse loonaanpassing wordt de referentieindex opnieuw volledig gevolgd.

De jaarlijkse aanpassing veroorzaakt een achterstand van de loonaanpassing t.o.v. de referentieindex. In dit geval is de koopkrachtvermindering op 5 jaar 1.425,99 EUR.

De spilindex wordt nu exact na 1 jaar overschreden de lonen kennen eenzelfde verloop als bij een jaarlijkse aanpassing. Het verlies aan koopkracht is dus even groot: 1.425,99 EUR op 5 jaar.

Grafiek 3: De referentieindex stijgt jaarlijks met 5%

De maandelijkse loonaanpassing volgt de referentieindex opnieuw volledig.

De loonaanpassing t.o.v. de referentieindex bij jaarlijkse aanpassing is nu veel trager aangezien de index op 1 jaar tijd met 5% gestegen is terwijl de lonen het gehele jaar onveranderd gebleven zijn. In dit geval is er een koopkrachtverlies op 5 jaar van 3.765,41 EUR.

De spilindex wordt nu ongeveer 2,5 keer per jaar overschreden. De loonachterstand is nu aanmerkelijk minder t.o.v. de jaarlijkse aanpassing maar betekent toch nog een koopkrachtverlies van 1.584,33 EUR op 5 jaar.

Grafiek 4: De referentieindex stijgt jaarlijks met 10%

De 40% loontrekkenden in België behorend tot sectoren waar enkel een jaarlijkse aanpassing van de lonen aan de referentieindex gebeurt, zullen hier een substantieel koopkrachtverlies lijden. Ondanks de automatische loonindexatie is er een koopkrachtverlies op 5 jaar van maar liefst 8.250,08 EUR op een bescheiden bruto maandloon (2500 EUR bij het begin)!

De spilindex wordt nu ongeveer 5 keer per jaar overschreden. Het koopkrachtverlies bedraagt een niet te verwaarlozen 1.642,94 EUR op 5 jaar, bijna 350 euro per jaar.

De loonindexering onder druk sinds de jaren ’70 van vorige eeuw

Na de Tweede Wereldoorlog begon een nieuwe periode van langdurige, hoge groei van de wereldeconomie.(10)In het economisch jargon spreekt men over lange golven opgedeeld in een expansieve fase die bestaat uit verschillende conjunctuurcycli met relatief langere en sterke perioden van hoogconjunctuur en kortere en zwakke cyclische conjunctuurcrises gevolgd door een fase van langdurige vertraagde groei gedurende dewelke de conjunctuurcycli gekenmerkt worden door kortere en zwakke perioden van hoogconjunctuur en sterke en langduriger crisisperioden. Voor een grondige bespreking verwijzen we naar het werk van Ernest Mandel: Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring. In de geïndustrialiseerde landen betkende dit o.a. dat door hoge winstvoeten, massale investeringen, stijgende productiviteit en de toegenomen vraag naar arbeidskrachten, de onderhandelde of soms via actie afgedwongen loonsverhogingen, de koopkracht van de werkende klasse(meestal) deden toenemen. In dit kader was de automatische loonindexering – die toen in verschillende Europese landen nog van toepassing was – voor de kapitalistische klasse geen probleem.(11)Het dient opgemerkt dat in zelfs in deze ‘gouden tijden’ de vakorganisaties er niet toe gekomen zijn om voor alle loontrekkenden een maandelijkse aanpassing van de lonen aan de NICP te verwezenlijken. Het is via loononderhandelingen, in een voor de georganiseerde arbeidersbeweging gunstige situatie, dat voor de (meeste) loontrekkenden de koopkracht toch steeg. Maar dat betekent ook dat de gebrekkige mechanismen van automatische loonindexering niet geschikt waren om gemakkelijk de hierop volgende periode van hoge inflatie aan te kunnen.

Ook in de huidige periode van hoge inflatie leidt dit tot een substantieel verlies aan koopkracht, zeker voor de ongeveer 40% loontrekkenden in de private sector die slechts jaarlijkse een loonindexering bekomen.

Sinds de jaren 70 van de vorige eeuw is de wereldeconomie verzeild geraakt in een langdurige periode van vertraagde groei.

In eerste instantie werd geprobeerd dit te verhelpen met de na de 2de wereldoorlog gebruikelijke Keynesiaanse recepten. Deze pogingen verzandden in stagflatie (een stagnatie van de groei gecombineerd met inflatie, zie grafiek 5).(12) Tot op vandaag leeft het idee bij Keynesiaanse economen en sociaaldemocraten dat het de Keynesiaanse politiek was die de naoorlogse boom veroorzaakte en dat het neoliberale beleid dat vanaf de het einde van de jaren 70 van vorige eeuw ingang vond een foute politiek was die de economische ontwikkeling geschaad heeft.

Oorzaak en gevolg worden hier omgekeerd: het is juist de expansieve fase die een Keynesiaanse aanpak in het algemeen gesproken de meest adequate economische politiek maakte in een kapitalistische economisch kader.

Op het ogenblik dat deze expansieve fase onderhevig aan de interne tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze begin jaren 70 omsloeg in de eerste veralgemeende en gesynchroniseerde recessie verergerde de Keynesiaanse economische politiek de economische stagnatie en inflatietendensen:

… rising employment affected the industrial reserve army, thereby contributing to increased labour costs while facilitating workers’ resistance to high work intensity. The general application of new technologies tended to reduce productivity gains and to eliminate surplus profits. And deepened integration of the goods and capital markets of the industrialised capitalist countries sharpened international competition.

In the longer run, these factors exerted a downward pressure on profit rates … which in turn tended to discourage productive investment and hence restrain economic growth. …

Keynesian interventions could not, in the end, counter these tendencies: credit expansion led to accelerated inflation, put financial stability at risk, and undermined … the international monetary system set up at Bretton Woods. Deficit spending … lost its effectiveness as new technologies became ubiquitous, productivity growth slowed down, and declining profitability deterred large-scale private productive investment. In the general context of slower economic growth combined with a still combative labour force, Keynesian policies aimed at stimulating growth failed to achieve their objectives and instead led to rapidly rising government deficits and public debt while reinforcing inflationary pressures.” Clara Seynaeve, Keynesian stabilisation policies: the demise of Keynesian economics in the context of the 1970s recession; p.2; Memoire, année académique 2020-2021; ULB

Grafiek 5: Inflatie 1960-1985 (jaarlijks %)

Bron: OECD, 2021 (inflation dataset)

De loonindexering deed de loonkost automatisch stijgen, versterkte de inflatie, die opnieuw de loonkost deed stijgen en zo de dreiging van een loon-prijsspiraal met zich meebracht.(13) In tegenstelling tot wat de ‘cost-push inflation’ theorie stelt leidt een stijging van de kosten (door stijging van de lonen, grond- en hulpstoffen, …) niet op zich, tot een veralgemeende stijging van de prijzen, wel vermindert dit de winst (zie Marx, K. (2005). Wages, price and profit).

Alleen als er een overschot aan liquide middelen gecreëerd wordt kunnen de concerns door prijsverhogingen de gestegen productiekosten afwentelen op de consument (zie Mandel, E (1976). Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring; p.344 e.v.
)

In het hierop volgende decennium gooide de heersende klasse het over een andere boeg: De slagkracht van de vakbeweging was in veel gevallen verzwakt door de gestegen structurele werkloosheid (zie grafiek 6).

Figure 6: Unemployment rate in Belgium and G7

Bron: Belgostat (Belgium); OECD, (G7: USA, Japan, Duitsland, Frankrijk, UK, Italië, Canada)

De klassencollaboratie van na de 2de wereldoorlog ging op de schop daar waar het kon, in de eerste plaats in de VSA en UK (onder de regeringen van resp. Reagan en Thatcher). Daar waar de arbeidersbeweging (nog) te sterk stond, werden beetje voor beetje aan de na de Tweede Wereldoorlog opgebouwde verworvenheden geknaagd.

In Europa werd ook de automatische indexering in vraag gesteld. In de loop van de decennia volgend op de systeemcrisis van de jaren 70 is het aantal loontrekkenden in Europa met een of andere vorm automatische aanpassing van de lonen aan de levensduurte stelselmatig gedaald. In vele landen is het systeem gewoon afgeschaft.(14)Dit is o.a. het geval in Denemarken, Frankrijk, Italië, Nederland en Spanje. Zie Wage indexation in the European Union; European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2010; https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef1022en.pdf In andere landen worden loonindexeringen nog enkel via collectieve arbeidsovereenkomsten in de private sector vastgelegd.

Alleen in België, Cyprus, Malta en Luxemburg is er vandaag nog een automatisch loonindexatie voor een belangrijk deel van de loontrekkenden in de private sector. Het betreft slechts 3% van het totaal aantal tewerkgestelden in de private sector in de eurolanden.(15)Zie ECB Economic Bulletin, Issue 7 / 2021, pp63-66; https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/ecbu/eb202107.en.pdf

Maar ook in België werd het systeem van de automatische indexering uitgehold.

Overzicht van ingrepen in het Belgisch indexeringsmechanisme vanaf begin jaren ‘80

  • Invoering van de forfaitaire indexering tussen 1982 en augustus 1983: het deel van het loon boven het gewaarborgd maandinkomen wordt niet meer geïndexeerd.(16)Het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) of interprofessioneel minimumloon geldt voor alle sectoren. Dat betekent dat een werknemer in geen enkele sector of onderneming minder loon mag krijgen dan dit vastgestelde bedrag. In februari 1982 was dit 27.357 frank (678 EUR). Ter vergelijking: in december 2021 bedroeg dit 1.712,24 EUR. De maatregel werd voorafgegaan een verbod op loonindexering van het volledig loon zodra het groter was dan het gewaarborgd maandinkomen in de periode van februari tot eind mei 1982.
  • Invoering van de ‘afgevlakte NICP’ in augustus 1983: de referentieindex is niet meer de NICP zelf, maar het gemiddelde van datzelfde indexcijfer van de laatste vier maanden. Hierdoor ontstaat een vertraging van de aanpassing van de lonen aan de gestegen consumptieprijzen en dus meer koopkrachtverlies.
  • De drie indexsprongen: op 1 april 1984, 1 januari 1985 en 1 januari 1987 werden de bestaande sectorale stelsels van koppeling van de lonen aan de afgevlakte NICP telkens met 2% ‘geneutraliseerd’.(17)De nieuwe referentie-index is dan gelijk aan de afgevlakte NICP verminderd met 2% (door de vermenigvuldiging met 0,98). Deze substantiële loonmatiging moest door de ondernemingen doorgestort worden aan de sociale zekerheid.
  • Introductie van de gezondheidsindex (1994): de prijsbewegingen voor tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel werden uit de index gehaald.(18)In 1993 werden BTW en accijnzen op tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel substantieel verhoogd in Dit kaderde in de ‘Maribel-bis operatie’ van 1993 waarbij de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid verminderd werden. De hierdoor gecreëerde put in de sociale zekerheid werd opgevuld door een verhoging van de BTW en accijnzen op tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel. Om te verhinderen dat de hierdoor veroorzaakte prijsverhogingen voor deze producten zou wegen op de loonkost werden deze producten uit de referentie-index gehaald. De toenmalige regering verpakte deze maatregel als een maatregel om de gezondheid te bevorderen. De nieuwe referentie-index werd de afgevlakte gezondheidsindex (in plaats van de afgevlakte NICP). Deze operatie kwam overeen met een nieuwe indexsprong van 1,2%. Maar de bekomen loonmatiging werd niet doorgestort naar de sociale zekerheid. Het verlies aan koopkracht van de werkende klasse betekende een even grote toename van de winsten voor het kapitaal. Het hoeft geen betoog dat, ook vandaag, met de fenomenaal gestegen energieprijzen de koppeling van de lonen aan de afgevlakte gezondheidsindex een niet onbeduidend koopkrachtverlies veroorzaakt.

Figure 7 Moderation of wage indexation due to the introduction of the health index (1988=100)

  • Inlassen van ‘all-in clausules in collectieve arbeidsovereenkomsten van 2007-2008: In 1996 werd een maximummarge voor loonstijgingen wettelijk vastgelegd.(19)Deze marge, vastgelegd in de ‘loonnormwet’, werd vastgesteld op grond van de verwachte loonkostenontwikkelingen bij de drie belangrijkste handelspartners – Duitsland, Frankrijk en Nederland. Ze dient als norm voor de loonsverhogingen die op het niveau van de bedrijfstakken en ondernemingen worden afgesproken (de ‘loonnorm’). De all-in clausules moesten verhinderen dat door de automatische loonindexering de lonen zouden stijgen boven de maximummarge. Collectieve arbeidsovereenkomsten met ‘all-in clausules werden afsloten voor 25% van de loontrekkenden in de private sector.(20)De interprofessionele akkoorden afgesloten in volgende periodes maakten dat geen all-in clausules meer konden toegepast worden.
  • In 2015 volgde een nieuwe indexsprong van 2%. De impact van de loonblokkering met 2% is net als bij de vorige indexsprongen permanent. In tegenstelling tot de periode 1984-87 werd de bekomen loonmatiging niet doorgestort naar de sociale zekerheid. Het verhoogde enkel de winsten.(21)Accelerating unit labour costs exert upward pressures on prices but stylised facts suggest that, in the past, movements in unit labour costs were partly offset by changes in profit margins. The latter had expanded strongly up to 2016, as the reduction in unit labour costs was not entirely passed on to consumer prices. The current projections suggest that profit margins will not grow anymore but remain broadly constant up to 2022 at a level that exceeds the historical average.” (NBB, Economic Review, december 2019, p. 21)

De loonnormwet

Ondanks de automatische loonindexering werd de koopkracht van de loontrekkenden in België ondermijnd door de invoering in 1996 van de ‘wet tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen’. Deze wet, op initiatief van de toenmalige regering (een coalitie van christen- en sociaaldemocraten) geeft de kapitalistische klasse de garantie dat de lonen in België niet sneller zullen stijgen dan de lonen in de buurlanden.

In 2017 werd het mechanisme nog verstrengd. De voorheen indicatieve loonmarge werd een wettelijk maximum. Daarenboven wordt de verlaging van de sociale zekerheidsbijdragen voor de werkgever vanaf 2016 (de ‘taks shift’, het betreft een globale vermindering van de loonkost in de private sector van ongeveer 3 miljard EUR per jaar) niet meegerekend bij het bepalen van de Belgische loonkost gebruikt voor het vergelijken met de loonkost in de naburige landen.

In de tabel hieronder vind je de loonnormen die bij het interprofessionele overleg tussen vakbonden en patronaat nageleefd moesten worden.

Uit onderstaande cijfers van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (22)Gegevens uit ‘CRB 2019-0101 Technisch verslag over de maximaal beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling’ tabel 2-3, p11; Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; https://www.ccecrb.fgov.be/p/nl/599/technisch-verslag-2018-over-de-maximaal-beschikbare-marge

Zoals hierboven vermeld is er in deze tabel geen rekening gehouden met de verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid. Als dit wel was gebeurd zou de loonkost in België nog lager zijn uitgevallen in vergelijking met de buurlanden.
blijkt dat, ondanks de loonindex, de loonkost in België in vergelijking met de naburige landen in de afgelopen jaren niet is toegenomen.

Vanaf 2017 is de loonkost in België t.o.v. de gemiddelde loonkost in de buurlanden zelfs gedaald t.o.v. de situatie in 1996.(23)Gegevens uit Technisch verslag van het secretariaat 2021, tabel 17-2,p.45; Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf

In deze laatste tabel wordt wel rekening gehouden met de effecten van de taks shift.

Onder het voorwendsel de economische groei en werkgelegenheid in België te willen stimuleren verbergt deze wet de eigenlijke bedoeling: de meerwaardevoet garanderen.

De loonkost (24)Het begrip ‘loonkost’ is op zich geen neutraal gegeven, maar bekijkt loon met de bril van de kapitaalbezitter (een kleine minderheid in de samenleving), namelijk als een negatief gegeven, iets dat hun winst en kapitaalaccumulatie hindert. Voor de werkende klasse, diegene die de waarde creëren is loon het inkomen waarmee ze de bestaansmiddelen van zichzelf en hun gezin kunnen kopen. Vanuit dit perspectief, het perspectief van de meerderheid van de bevolking, is loon vanzelfsprekend een positief gegeven. vergelijken met en beperken in functie van andere landen is de loonvorming bekijken vanuit het belang van de kapitalistische klasse, i.e. voorkomen dat de concurrentiestrijd met andere, buitenlandse kapitalen ten koste van de winst gaat. Het belang van de meerderheid in de samenleving, namelijk het behouden en het laten toenemen in functie van de stijgende productiviteit van de koopkracht moet hieraan opgeofferd worden.

Het bevestigt de marxistische stelling dat de overheid geen boven de klassenbelangen verheven instantie is maar een instrument in handen van de heersende klasse.(25)Zo was de antieke staat vóór alles een staat van slavenhouders ter onderdrukking van slaven, zoals de feodale staat het orgaan was van de adel tot onderdrukking van lijfeigenen en boeren, en zoals de moderne parlementaire staat een werktuig is tot uitbuiting van de loonarbeid door het kapitaal’ Friedrich Engels, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat: ‘En de moderne staat is op zijn beurt slechts de organisatie, die de burgerlijke maatschappij zich verschaft om de algemene uitdrukkelijke voorwaarden van de kapitalistische productiewijze in stand te houden … De moderne staat is, hoe zijn vorm ook moge zijn, in wezen een kapitalistische machine, …’ Friedrich Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap

Een volwaardige automatische loonindexering is nodig

Het bestaan van een automatische loonindexering in België heeft niet kunnen beletten dat de koopkracht van de werkende bevolking hier in de loop van de voorbije decennia aangetast werd door verschillende overheidsinterventies zoals de loonnormwet, de talloze verminderingen van de sociale zekerheidsbijdragen, het niet moeten doorstorten van bedrijfsvoorheffingen op de lonen van talrijke categorieën loontrekkenden, de hierboven vermelde ingrepen in de indexeringsmechanismen, enz.

Sinds enkele maanden neemt de inflatie wereldwijd (26)Voor miljoenen mensen in de derde wereld is de situatie zelfs levensbedreigend geworden: ‘Ripple effects of the war in Ukraine have been reverberating globally against the backdrop of a gradual and uneven economic recovery from the COVID-19 pandemic, steadily increasing food and energy prices, and deteriorating macroeconomic conditions.Disruptions to the Ukrainian agricultural sector and constrained exports reduce global food supply, further increase global food prices, and finally push up already high levels of domestic food price inflation. Additionally, high fertilizer costs are likely to affect yields and therefore the future availability of food. Adding to the economic instability, civil unrest could emerge in some of the most affected countries in the upcoming months. Finally, humanitarian organizations are seeing sharp cost increases for their operations and reduced global attention risking to translate into increasing funding shortages. Targeted humanitarian action is urgently needed to save lives and livelihoods in the 20 hunger hotspots. Moreover, in six of these hotspots – Afghanistan, Ethiopia, Nigeria, Somalia, South Sudan and Yemen – humanitarian actions are critical to preventing starvation and death.’ FAO June to September 2022 Outlook, p.5; https://www.fao.org/3/cc0364en/cc0364en.pdf vormen aan die doen herinneren aan de stagflatie periode van de jaren 1970.(27) Het zou te ver gaan om hier de oorzaken van deze inflatoire opstoot te ontleden. In verband met de stijging van de energieprijzen verwijzen we graag naar het artikel Stijgende energieprijzenmeer dan symbool van falende transitie; Clara Seynaeve; https://www.sap-rood.org/stijgende-energieprijzen-meer-dan-symbool-van-falende-transitie/

Bron: World Economic Situation and Prospects: June 2022 Briefing, No. 161; UN DESA

Het gevolg is een daling van de koopkracht, ook in de geïndustrialiseerde landen.

De automatische aanpassing van de lonen aan de index zoals deze vandaag in België is geconstrueerd is onvoldoende om de sterk gestegen consumptieprijzen te compenseren. Vooral voor de 40% van de loontrekkenden die slechts een jaarlijkse aanpassing kennen en dus moeten wachten tot volgend jaar vooraleer hun loon aangepast wordt aan de referentieindex.

De gestegen inflatie zet het patronaat er anderzijds toe aan om haar klaagzang over de stijgende loonkosten te versterken. Stijn Baert, economist en lid van de indexcommissie stelt dat de automatische indexering de stijgende loonkosten veroorzaakt die de concurrentiekracht van onze bedrijven ondermijnen en waardoor banen verloren kunnen gaan.(28)De Tijd van 30 mei 2022; https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/econoom-stijn-baert-steigerende-inflatie-ondermijnt-concurrentiekracht/10392257 We kunnen hier in de komende maanden een nieuw offensief verwachten.

Ondertussen vragen de syndicale organisaties een herziening van de loonnormwet zodat er onderhandeld kan worden over loonsverhoging zonder de huidige beperkingen. In dit kader plannen de drie grote vakorganisaties (de sociaaldemocratische, christendemocratische en liberale vakbonden) een manifestatie op 20 juni 2022.

De eis is defensief – hiermee wordt de koopkracht duidelijk niet hersteld – en de ingezette middelen onvoldoende om ze te kunnen verwezenlijken

Om de koopkracht echt te herstellen moet er een maandelijkse aanpassing van de lonen aan de maandelijks (29)Om de koopkracht van de werknemers te beschermen bij galopperende en hyperinflatie, moet de loonindexatie schaal wekelijks of zelfs dagelijks worden toegepast, en niet alleen maandelijks. berekende NICP (30)De NICP moet er een gebaseerd zijn op prijzen van een korf aan consumptiegoederen die representatief is voor de consumptie bij de bevolking. In dit verband lijkt het sociaal rechtvaardig te zijn om overwicht te geven aan die producten die bij de laagste inkomensgroepen zwaar doorwegen in het budget. zijn.

Daarnaast moeten niet alleen de lonen, sociale uitkeringen geïndexeerd worden volgens de NICP, maar ook de marginale aanslagvoeten, belastingvrije sommen en bijkomende fiscale vrijstellingen, aftrekken en verminderingen.(31)De eis tot indexering hiervan betekent niet dat we akkoord gaan met de huidige fiscale toestand. Integendeel een meer sociaal rechtvaardige bepaling van zowel marginale aanslagvoeten, belastingvrije sommen en bijkomende fiscale vrijstellingen, aftrekken en verminderingen in de Belgische fiscale wetgeving is absoluut nodig.

Alleen het omverwerpen van het kapitalistisch regime kan de inflatie definitief bedwingen

Permanente inflatie is een van de hoofkenmerken van het laatkapitalisme.

Permanente inflatie is het voor het laatkapitalisme specifieke mechanisme, om ook in tijden van relatief snelle kapitaalaccumulatie en relatief hoge werkgelegenheid een scherpe daling van de meerwaarde- en winstvoet af te remmen(32)Ernest Mandel, Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring, p. 345.

In het artikel La défense du pouvoir d’achat des travailleurs contre l’inflation et la vie chère (1974) poneert Ernest Mandel dat ‘de enige omstandigheden waaronder het hedendaagse kapitalisme in het beste geval de inflatie zou kunnen matigen rampzalige omstandigheden voor de arbeidersklasse zou betekenen: massale werkloosheid en bevriezing van de lonen. Maar zelfs in dat geval zou de inflatoire helse machine slechts vertraagd en niet voorgoed stoppen.

We kunnen niet anders dan vaststellen dat de reële gevolgen van de anti-inflatoire politiek op maat van de kapitalistische klasse vanaf de jaren 1980 – permanent hoge werkloosheid en loonblokkeringen – en de huidige heropflakkerende inflatie in een periode van relatieve krapte op de arbeidsmarkt, deze theoretische beschouwingen bevestigen.

Willen we definitief afrekenen met het spook van de inflatie en de negatieve gevolgen hiervan op de koopkracht van de werkende klasse dan kunnen we niet anders dan verder gaan dan de strijd voor een volwaardige aanpassing van de lonen aan de consumptieprijzen:

De verantwoordelijkheid van de grote kapitalistische ondernemingen, de banken en de burgerlijke staat voor de systematische organisatie van de prijsstijgingen moet concreet worden opgespoord en aan de kaak gesteld. De controle van de werknemers over de berekening van de kostprijzen in de productiebedrijven; de controle van de werknemers over de tussenpersonen tussen de productiecentra en de verkoop aan de eindverbruiker, moet het mogelijk maken de winstmarges en het parasitisme, alsook de speculatie, die de bronnen van de inflatie zijn, aan het licht te brengen.

De eis tot nationalisatie, zonder schadeloosstelling of uitkoop, van de grote trusts en financiële tussenpersonen die verantwoordelijk zijn voor de inflatie en hun beheer onder arbeiderscontrole, wordt dan het voornaamste antwoord van de arbeidersbeweging tegen de inflatie in haar geheel.

Uit La défense du pouvoir d’achat des travailleurs contre l’inflation et la vie chère (Ernest Mandel, 1974)

Het spreekt voor zich dat een ideologisch offensieve houding van de arbeidersbeweging en een langdurige mobilisatie van de gehele werkende klasse hiervoor onmisbaar is.

Voetnoten

Voetnoten
1 In het begin voorzagen slechts 13% van de collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) in een automatische koppeling van de lonen aan het indexcijfer. Amper vier jaar later, in 1924, was dat al 73% van de cao’s. Vanaf 1935 werden ook de kinderbijslag en de pensioenen aan de index gekoppeld.
2 Voor een uitgebreide bespreking van de Belgische arbeidersbeweging in die periode: zie: Brepoels, J. (2016). Wat zoudt gij zonder ’t werkvolk zijn?: De geschiedenis van de Belgische arbeidersbeweging 1830-2015, p.212 e.v..

De auteur constateert dat in de periode 1918-1921 eisen ingewilligd werden waar de arbeidersklassen al decennialang voor gestreden hadden (Brepoels, 2016, p.211). Het betreft o.a. de invoering van het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen vanaf 21 jaar (in België kregen vrouwen pas in 1948 stemrecht op nationaal en provinciaal vlak); invoering van het wettelijk pensioen op 65 jaar, de achturige werkdag (6 dagen in de week), een wettelijk minimumloon en de afschaffing van het stakingsverbod.

Hij noteert ook de antirevolutionaire houding van de Belgische BWP (lid van de 2de internationale) en de hieraan gelieerde vakbond:

De BWP had haar hele strategie altijd afgestemd op de verovering van het stemrecht. … De parlementaire lijn werd zowel door de vakbeweging als de coöperaties gesteund omdat ze lonend leek. … Er trok weliswaar een stakingsgolf door het land, maar die werd opgevangen door snel uitvoering te geven aan de sociale en politieke consensus die tijdens de oorlog in het Nationaal Comité gegroeid was. … Was de parlementaire actie voor de oorlog nog een middel, dan werd het nu een doel op zich.’ (Brepoels, 2016, pp.208-209

3 Ook hier was het de bedoeling om revolutionaire tendensen tegen te werken: ‘Patroons en arbeidersvertegenwoordigers gingen aan tafel om de sociale onrust het hoofd te bieden. Dat paritair overleg leverde een pak collectieve arbeidsovereenkomsten op. … De verzoeningsbereidheid werd doorgetrokken op sociaal vlak: stakingen werden strikt economisch gehouden en gedepolitiseerd om het tijdelijke machtsevenwicht tussen proletariaat en bourgeoisie niet in gevaar te brengen.’ (Brepoels, 2016, p.209
4 Verder zullen we zien dat er verschillende referentieprijsindexen zijn waarbij de aanpassing van de lonen aan de inflatie vertraagd en onvolledig gebeurt.
5 De spilindex in de private sectoren kan ook op een ander percentage vastgelegd zijn; bv. in het paritair comité voor bedienden uit de internationale handel, vervoer en logistiek bedraagt de spilindex 1,4 %.
6 Dit is het geval voor o.a. de arbeiders in de voedingsnijverheid, in de horeca en meer dan 400.000 bedienden in het paritair comité 200.
7 Zie: Overzicht van de loonindexering in België en in Europa, p.3 van de Nationale Bank van België; https://www.nbb.be/doc/ts/indexation/annex1.pdf en Technisch verslag van het secretariaat 2021 van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, p.28 https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf
8 Technisch verslag van het secretariaat 2021 van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, p.28 https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf
9 Bij hyperinflatie waarbij de prijzen per week of per dag aanzienlijk stijgen volstaat zelfs een maandelijkse aanpassing niet meer. Dit heeft zich bv. voorgedaan na WO I in Duitsland, in Zimbabwe in de jaren 2020 en in Venezuela in de jaren 2010.
10 In het economisch jargon spreekt men over lange golven opgedeeld in een expansieve fase die bestaat uit verschillende conjunctuurcycli met relatief langere en sterke perioden van hoogconjunctuur en kortere en zwakke cyclische conjunctuurcrises gevolgd door een fase van langdurige vertraagde groei gedurende dewelke de conjunctuurcycli gekenmerkt worden door kortere en zwakke perioden van hoogconjunctuur en sterke en langduriger crisisperioden. Voor een grondige bespreking verwijzen we naar het werk van Ernest Mandel: Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring.
11 Het dient opgemerkt dat in zelfs in deze ‘gouden tijden’ de vakorganisaties er niet toe gekomen zijn om voor alle loontrekkenden een maandelijkse aanpassing van de lonen aan de NICP te verwezenlijken. Het is via loononderhandelingen, in een voor de georganiseerde arbeidersbeweging gunstige situatie, dat voor de (meeste) loontrekkenden de koopkracht toch steeg. Maar dat betekent ook dat de gebrekkige mechanismen van automatische loonindexering niet geschikt waren om gemakkelijk de hierop volgende periode van hoge inflatie aan te kunnen.

Ook in de huidige periode van hoge inflatie leidt dit tot een substantieel verlies aan koopkracht, zeker voor de ongeveer 40% loontrekkenden in de private sector die slechts jaarlijkse een loonindexering bekomen.

12 Tot op vandaag leeft het idee bij Keynesiaanse economen en sociaaldemocraten dat het de Keynesiaanse politiek was die de naoorlogse boom veroorzaakte en dat het neoliberale beleid dat vanaf de het einde van de jaren 70 van vorige eeuw ingang vond een foute politiek was die de economische ontwikkeling geschaad heeft.

Oorzaak en gevolg worden hier omgekeerd: het is juist de expansieve fase die een Keynesiaanse aanpak in het algemeen gesproken de meest adequate economische politiek maakte in een kapitalistische economisch kader.

Op het ogenblik dat deze expansieve fase onderhevig aan de interne tegenstellingen van de kapitalistische productiewijze begin jaren 70 omsloeg in de eerste veralgemeende en gesynchroniseerde recessie verergerde de Keynesiaanse economische politiek de economische stagnatie en inflatietendensen:

… rising employment affected the industrial reserve army, thereby contributing to increased labour costs while facilitating workers’ resistance to high work intensity. The general application of new technologies tended to reduce productivity gains and to eliminate surplus profits. And deepened integration of the goods and capital markets of the industrialised capitalist countries sharpened international competition.

In the longer run, these factors exerted a downward pressure on profit rates … which in turn tended to discourage productive investment and hence restrain economic growth. …

Keynesian interventions could not, in the end, counter these tendencies: credit expansion led to accelerated inflation, put financial stability at risk, and undermined … the international monetary system set up at Bretton Woods. Deficit spending … lost its effectiveness as new technologies became ubiquitous, productivity growth slowed down, and declining profitability deterred large-scale private productive investment. In the general context of slower economic growth combined with a still combative labour force, Keynesian policies aimed at stimulating growth failed to achieve their objectives and instead led to rapidly rising government deficits and public debt while reinforcing inflationary pressures.” Clara Seynaeve, Keynesian stabilisation policies: the demise of Keynesian economics in the context of the 1970s recession; p.2; Memoire, année académique 2020-2021; ULB

13 In tegenstelling tot wat de ‘cost-push inflation’ theorie stelt leidt een stijging van de kosten (door stijging van de lonen, grond- en hulpstoffen, …) niet op zich, tot een veralgemeende stijging van de prijzen, wel vermindert dit de winst (zie Marx, K. (2005). Wages, price and profit).

Alleen als er een overschot aan liquide middelen gecreëerd wordt kunnen de concerns door prijsverhogingen de gestegen productiekosten afwentelen op de consument (zie Mandel, E (1976). Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring; p.344 e.v.

14 Dit is o.a. het geval in Denemarken, Frankrijk, Italië, Nederland en Spanje. Zie Wage indexation in the European Union; European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions, 2010; https://www.eurofound.europa.eu/sites/default/files/ef_publication/field_ef_document/ef1022en.pdf
15 Zie ECB Economic Bulletin, Issue 7 / 2021, pp63-66; https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/ecbu/eb202107.en.pdf
16 Het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen (GGMMI) of interprofessioneel minimumloon geldt voor alle sectoren. Dat betekent dat een werknemer in geen enkele sector of onderneming minder loon mag krijgen dan dit vastgestelde bedrag. In februari 1982 was dit 27.357 frank (678 EUR). Ter vergelijking: in december 2021 bedroeg dit 1.712,24 EUR. De maatregel werd voorafgegaan een verbod op loonindexering van het volledig loon zodra het groter was dan het gewaarborgd maandinkomen in de periode van februari tot eind mei 1982.
17 De nieuwe referentie-index is dan gelijk aan de afgevlakte NICP verminderd met 2% (door de vermenigvuldiging met 0,98).
18 In 1993 werden BTW en accijnzen op tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel substantieel verhoogd in Dit kaderde in de ‘Maribel-bis operatie’ van 1993 waarbij de patronale bijdragen aan de sociale zekerheid verminderd werden. De hierdoor gecreëerde put in de sociale zekerheid werd opgevuld door een verhoging van de BTW en accijnzen op tabak, alcoholische dranken, benzine en diesel. Om te verhinderen dat de hierdoor veroorzaakte prijsverhogingen voor deze producten zou wegen op de loonkost werden deze producten uit de referentie-index gehaald. De toenmalige regering verpakte deze maatregel als een maatregel om de gezondheid te bevorderen.
19 Deze marge, vastgelegd in de ‘loonnormwet’, werd vastgesteld op grond van de verwachte loonkostenontwikkelingen bij de drie belangrijkste handelspartners – Duitsland, Frankrijk en Nederland. Ze dient als norm voor de loonsverhogingen die op het niveau van de bedrijfstakken en ondernemingen worden afgesproken (de ‘loonnorm’).
20 De interprofessionele akkoorden afgesloten in volgende periodes maakten dat geen all-in clausules meer konden toegepast worden.
21 Accelerating unit labour costs exert upward pressures on prices but stylised facts suggest that, in the past, movements in unit labour costs were partly offset by changes in profit margins. The latter had expanded strongly up to 2016, as the reduction in unit labour costs was not entirely passed on to consumer prices. The current projections suggest that profit margins will not grow anymore but remain broadly constant up to 2022 at a level that exceeds the historical average.” (NBB, Economic Review, december 2019, p. 21
22 Gegevens uit ‘CRB 2019-0101 Technisch verslag over de maximaal beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling’ tabel 2-3, p11; Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; https://www.ccecrb.fgov.be/p/nl/599/technisch-verslag-2018-over-de-maximaal-beschikbare-marge

Zoals hierboven vermeld is er in deze tabel geen rekening gehouden met de verlaging van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid. Als dit wel was gebeurd zou de loonkost in België nog lager zijn uitgevallen in vergelijking met de buurlanden.

23 Gegevens uit Technisch verslag van het secretariaat 2021, tabel 17-2,p.45; Centrale Raad voor het Bedrijfsleven; https://www.ccecrb.fgov.be/dpics/fichiers/2022-02-10-04-44-06_doc220350nl.pdf

In deze laatste tabel wordt wel rekening gehouden met de effecten van de taks shift.

24 Het begrip ‘loonkost’ is op zich geen neutraal gegeven, maar bekijkt loon met de bril van de kapitaalbezitter (een kleine minderheid in de samenleving), namelijk als een negatief gegeven, iets dat hun winst en kapitaalaccumulatie hindert. Voor de werkende klasse, diegene die de waarde creëren is loon het inkomen waarmee ze de bestaansmiddelen van zichzelf en hun gezin kunnen kopen. Vanuit dit perspectief, het perspectief van de meerderheid van de bevolking, is loon vanzelfsprekend een positief gegeven.
25 Zo was de antieke staat vóór alles een staat van slavenhouders ter onderdrukking van slaven, zoals de feodale staat het orgaan was van de adel tot onderdrukking van lijfeigenen en boeren, en zoals de moderne parlementaire staat een werktuig is tot uitbuiting van de loonarbeid door het kapitaal’ Friedrich Engels, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat: ‘En de moderne staat is op zijn beurt slechts de organisatie, die de burgerlijke maatschappij zich verschaft om de algemene uitdrukkelijke voorwaarden van de kapitalistische productiewijze in stand te houden … De moderne staat is, hoe zijn vorm ook moge zijn, in wezen een kapitalistische machine, …’ Friedrich Engels, De ontwikkeling van het socialisme van utopie tot wetenschap
26 Voor miljoenen mensen in de derde wereld is de situatie zelfs levensbedreigend geworden: ‘Ripple effects of the war in Ukraine have been reverberating globally against the backdrop of a gradual and uneven economic recovery from the COVID-19 pandemic, steadily increasing food and energy prices, and deteriorating macroeconomic conditions.Disruptions to the Ukrainian agricultural sector and constrained exports reduce global food supply, further increase global food prices, and finally push up already high levels of domestic food price inflation. Additionally, high fertilizer costs are likely to affect yields and therefore the future availability of food. Adding to the economic instability, civil unrest could emerge in some of the most affected countries in the upcoming months. Finally, humanitarian organizations are seeing sharp cost increases for their operations and reduced global attention risking to translate into increasing funding shortages. Targeted humanitarian action is urgently needed to save lives and livelihoods in the 20 hunger hotspots. Moreover, in six of these hotspots – Afghanistan, Ethiopia, Nigeria, Somalia, South Sudan and Yemen – humanitarian actions are critical to preventing starvation and death.’ FAO June to September 2022 Outlook, p.5; https://www.fao.org/3/cc0364en/cc0364en.pdf
27 Het zou te ver gaan om hier de oorzaken van deze inflatoire opstoot te ontleden. In verband met de stijging van de energieprijzen verwijzen we graag naar het artikel Stijgende energieprijzenmeer dan symbool van falende transitie; Clara Seynaeve; https://www.sap-rood.org/stijgende-energieprijzen-meer-dan-symbool-van-falende-transitie/
28 De Tijd van 30 mei 2022; https://www.tijd.be/politiek-economie/belgie/algemeen/econoom-stijn-baert-steigerende-inflatie-ondermijnt-concurrentiekracht/10392257
29 Om de koopkracht van de werknemers te beschermen bij galopperende en hyperinflatie, moet de loonindexatie schaal wekelijks of zelfs dagelijks worden toegepast, en niet alleen maandelijks.
30 De NICP moet er een gebaseerd zijn op prijzen van een korf aan consumptiegoederen die representatief is voor de consumptie bij de bevolking. In dit verband lijkt het sociaal rechtvaardig te zijn om overwicht te geven aan die producten die bij de laagste inkomensgroepen zwaar doorwegen in het budget.
31 De eis tot indexering hiervan betekent niet dat we akkoord gaan met de huidige fiscale toestand. Integendeel een meer sociaal rechtvaardige bepaling van zowel marginale aanslagvoeten, belastingvrije sommen en bijkomende fiscale vrijstellingen, aftrekken en verminderingen in de Belgische fiscale wetgeving is absoluut nodig.
32 Ernest Mandel, Het laatkapitalisme: Proeve van een marxistische verklaring, p. 345.