Waarschijnlijk meer dan andere zaken heeft de Syrische Revolutie internationaal links verward en verdeeld. Velen verwierpen de opstand als een ‘kleurenrevolutie’ georkestreerd door de Verenigde Staten en sommigen werden gewillige woordvoerders voor het regime van Bashar al-Assad in het weergeven van zijn opvattingen en samenzweringstheorieën.
Syrische revolutionairen, principiële linkse mensen en eerlijke journalisten hebben deze leugens in talloze artikelen en boeken tegengesproken. Onder deze literatuur moeten Robin Yassin-Kassab en Leila al-Shami’s Burning country, Yassin Al-Haj Saleh’s The impossible revolution, Gilbert Achcar’s twee delen, The people want en Morbid symptoms, en recentelijk Sam Dagher’s vernietigende beschrijving van de sadistische dictatuur van Syrië, Assad, or we burn the country, worden beschouwd als essentiële lectuur.
Samen bieden ze socialisten zowel een begrip van de Syrische revolutie als een aanpak om solidair te zijn met de Syrische Revolutie en soortgelijke strijd tegen onderdrukkende staten, ongeacht in welke invloedssfeer of ‘kamp’ van de imperiale macht ze zich bevinden.
Het nieuwe boek van Joseph Daher, Syria after the uprisings, is misschien wel de meest gedetailleerde en uitgebreide analyse van de Syrische staat, de oorzaken en het karakter van de revolutie en de redenen voor haar nederlaag en, in de woorden van de ondertitel van het boek, de ‘veerkracht’ van Assad’s regime.
De Patrimoniale Staat
Daher verwerpt analyses die de realiteit van de revolutie verdoezelen door deze, in de retoriek van het regime, te karakteriseren als een geopolitieke strijd tussen staten of, erger nog, als louter een conflict tussen religieuze sekten en etnische groepen. In plaats daarvan stelt hij vanuit een marxistisch standpunt dat elk verslag van de revolutie de ‘politieke en sociaaleconomische dynamiek die aan de basis van het conflict ligt’ moet analyseren.
Dat moet beginnen met een nauwkeurig begrip van het regime dat door Hafez al-Assad is gecreëerd en dat nu wordt geleid door zijn zoon Bashar en de economie waarop het gebaseerd is. Op basis van Gilbert Achcar’s analyse van de staatsvorming in het Midden-Oosten en Noord-Afrika classificeert Daher het regime van de Assads als een patrimoniale staat; de familie is in wezen eigenaar van de staat en verrijkt zichzelf en haar medestanders door middel van staats- en privaat kapitalistisch eigendom van de productiemiddelen.
Ze construeerden het regime rond een kern van geloofsgenoten van de Alawitische minderheid van het land onder de kleine bourgeoisie en de officierskern van het leger. Ook werd een laag van de bourgeoisie en de kleine bourgeoisie van alle sektes en etniciteiten in de staatsbureaucratie opgenomen door middel van staatscontracten en werk in de staatsbureaucratie.
Het regime heeft het land met een ijzeren vuist geregeerd, waardoor wat de Syriërs een ‘koninkrijk van stilte’ noemen, is ontstaan dat democratische vrijheden ontkende, alle oppositiepartijen en onafhankelijke vakbonden verbood en iedereen die in de weg stond gevangen zette, martelde en doodde. Maar het regime regeerde niet alleen met geweld.
Zoals Daher laat zien, ontwikkelde het regime uitgebreide mechanismen voor de integratie van delen van de bevolking via de Baath-partij, de religieuze instellingen van alle sekten, de door de staat gecontroleerde vakbonden en boerenorganisaties, en het verlenen van staatsdiensten.
Het gebruikte ook anti-imperialistische retoriek om de steun van de bevolking te verwerven, zelfs terwijl het weer betrekkingen met de Verenigde Staten en Israël nastreefde.
Het perfectioneerde een strategie van verdeel en heers, waarbij sektes en etniciteiten tegen elkaar werden uitgespeeld om verenigd volksverzet te voorkomen. Het regime deed zich voor als beschermers van de Alawieten en andere religieuze minderheden tegen de soennitische meerderheid, terwijl het de verdeeldheid tussen de Arabische meerderheid van het land en de onderdrukte Koerdische minderheid op dezelfde manier manipuleerde.
Neoliberalisme veroorzaakt grieven
Al deze mechanismen creëerden wat een stabiel regime leek te zijn. Maar nadat hij zijn vader opgevolgd was, voerde Bashar al-Assad markthervormingen door, waarbij hij lof kreeg van Hillary Clinton en het Internationaal Monetair Fonds, maar de structuren van het regime in het gedrang bracht.
Hij liet de privatisering van staatsbedrijven ten goede komen aan zijn vrienden en familie, sneed in de werkgelegenheid van de overheid en de diensten van de staat en stelde Syrië open voor de wereldeconomie. Deze maatregelen verrijkten de Allawi-elite basis van het regime steeds sterker, maar verarmden de arbeiders en boeren en sneed de weg naar vooruitgang af voor delen van de middenklasse, met name voor studenten.
Net als de andere regimes in de regio zat de staat van Assad op een vulkaan van opgekropte politieke en economische grieven. Daher merkt op: ‘De afwezigheid van democratie en de toenemende verarming van grote delen van de Syrische samenleving in een klimaat van corruptie en toenemende sociale ongelijkheid, maakten de weg vrij voor de volksopstand, die dus niet meer dan een vonk nodig had’.
De Volksrevolutie
De Arabische lente zorgde voor die vonk, die een opstand in Syrië tot ontploffing bracht waar verschillende klassen bij betrokken waren en omvatte een klein deel van de bourgeoisie, een grotere laag van de middenklasse studenten, en arme – voornamelijk soennitische – arbeiders in provinciesteden en de buitenwijken van de belangrijkste steden zoals Aleppo. Deze klassenstrijders organiseerden massale demonstraties in het hele land.
Daher geeft geen romantisch beeld van deze opstand, maar een evenwichtig portret dat zowel op de sterke als op de zwakke punten wijst. Hij merkt op dat, terwijl de protesten zich concentreerden op de soennitische bevolking, alle sektes en etnische groepen betrokken waren en dat ze eenheid tegen het regime beloofden met de slogan: ‘Het Syrische volk is één’.
De beweging eiste aanvankelijk bescheiden hervormingen, maar toen ze geconfronteerd werd met massale staatsrepressie werd ze revolutionair en riep ze, net als alle opstanden in de Arabische lente, op tot de val van het regime. De beweging eiste democratie, gelijkheid en vrouwenrechten.
Om de opstand te verenigen, hebben activisten lokale coördinatiecomités en lokale raden in het leven geroepen. Deze vertegenwoordigden weliswaar pogingen om een alternatief voor de staat van Assad op te bouwen, maar ze waren niet aanwezig op de werkplekken en hun leiders waren vaak niet gekozen, maar in plaats daarvan zelf aangetreden en waren vaak activisten uit de middenklasse.
De revolutie struikelde over de diepe verdeeldheid die het regime tegen de bevolking heeft gebruikt. Zo documenteert Daher hoe sommige soennieten sektarische leuzen voerden tegenover Allawieten en hoe sommige Arabieren de Koerdische eisen voor zelfbeschikking verwierpen.
Gedwongen militarisering
Het regime verwierp de eisen van de opstand en probeerde deze met alle macht van de politie en het leger te verpletteren. De revolutionairen hadden geen andere keuze dan zich te bewapenen uit zelfverdediging, maar toen ze dat deden, stuitten ze op verschillende problemen, die ze volgens Daher nooit hebben kunnen overwinnen.
Ze creëerden het Vrije Syrische Leger (FSA) grotendeels uit lokale vrijwilligers en duizenden deserteurs uit het leger die geweren en materieel meenamen. De combinatie van de volksopstand en het FSA maakte de bevrijding van hele delen van het land mogelijk.
In het begin was het FSA niet-sektarisch en zette het zich in voor democratie en bevrijding. Maar het werd nooit een gecentraliseerde militaire macht en het ontbrak aan interne financieringsbronnen. Wanhopig op zoek naar hulp, wendden zij zich tot buitenlandse mogendheden, waaronder de Golfstaten, Turkije en de buitenlandse formaties die zij steunden, zoals de Syrische Nationale Raad (SNC) en zijn opvolgers.
De afhankelijkheid van de FSA van deze internationale actoren verergerde de interne verdeeldheid binnen de revolutie. Zij deelden niet de democratische aspiraties van de revolutie, maar streefden hun eigen geopolitieke en sektarische doelen na.
De SNC, gesponsord door Qatar en Turkije, werd gedomineerd door de Moslimbroederschap die een sektarisch beleid voerde ten opzichte van Allawiten en een onverdraagzaam beleid ten opzichte van de Koerden. Op dezelfde manier versterkte Saoedi-Arabië andere islamitische fundamentalistische stromingen in het verzet zich tegen religieuze minderheden en de Koerden.
Zoals Daher opmerkt, ‘het niet vormen van een onafhankelijke en georganiseerde sociale en politieke macht met bepaalde vormen van centralisatie creëerde een vacuüm waarin andere interne en externe actoren in staat waren om in te grijpen en de oppositie, gewapend en civiel, als instrument in te zetten ten nadele van de protestbeweging’.
De veerkracht van Assad’s staat
Ondanks het verlies van hele delen van het land aan de revolutie, laat Daher zien dat Assad’s staat nooit is gebroken. Zijn cliëntelisme leidde ertoe dat hij de loyaliteit van het grootste deel van de bourgeoisie van alle denominaties behield en de delen die wel met hem braken ontvluchtten het land.
Het regime handhaafde ook de loyaliteit, of op zijn minst de passiviteit, van het grootste deel van de middenklasse van de beroepsbevolking die in dienst is van de staat. Hoewel ze te leiden hadden van de onderdrukking van hun rechten door de dictatuur, stelden ze hun stabiele leven niet in de waagschaal door zich aan te sluiten bij de revolutie en de verarmde arbeidersklasse die die voortstuwde.
Zo hielden de klassenbasis en de staatsbureaucratie van het regime stand. Ongelooflijk genoeg slaagde de staat erin om tijdens het conflict in het hele land diensten te verlenen.
Bovendien bleef de kern van de militaire leiding van het regime, die voornamelijk uit Alawieten bestond, maar ook soennieten omvatte, solide. Het verloor wel tienduizenden soennitische gewone soldaten en het vertrouwde de overgeblevenen niet. Maar de luchtmacht heeft nooit geaarzeld en Assad heeft die gebruikt om de FSA en de revolutionaire burgers onophoudelijk te bombarderen.
Gewapend sektarisme…
Met de staat en zijn basis in de heersende- en middenklasse intact, probeerde Assad de opstand te verdelen langs sektarische en etnische lijnen. Vanaf het begin schilderde hij de revolutie af als een door het buitenland gesteunde soennitische fundamentalistische bedreiging voor de religieuze minderheden in het land.
Hij stelde zich op als hun seculiere verdediger. Natuurlijk was dit een leugen en Daher legt dit bloot; het regime had lange tijd versies van alle conservatieve religieuze instellingen gesteund en, erger nog, hij nodigde jihadisten uit om Syrië te gebruiken als uitvalsbasis voor operaties tegen de Amerikaanse bezetting van Irak.
Assad heeft zelfs belangrijke jihadistische leiders uit zijn kerkers bevrijd in de hoop dat zij milities zouden vormen die de oorspronkelijke multi-sektarische en multi-etnische eenheid van de revolutie zouden breken en een bedreiging zouden vormen voor religieuze en Koerdische minderheden. Toen ze dat eenmaal deden, kon hij beweren dat hij geen andere keuze had dan zijn eigen oorlog tegen het terrorisme te voeren.
Met de opkomst van ISIS, het bastaardkind van de Amerikaanse bezetting van Irak, had Assad zijn perfecte alibi. Maar Assad voerde nooit een oorlog tegen ISIS of de andere islamitische fundamentalistische krachten, maar viel in plaats daarvan meedogenloos de revolutionairen aan.
Verdeeldheid Arabieren en Koerden
Daher laat verder zien hoe het regime het falen van de Arabische strijdkrachten om het recht op zelfbeschikking van de Koerden te verdedigen, heeft uitgebuit om een mogelijk verenigd front tussen de twee groepen te voorkomen. Hij laat zien hoe het regime deze verdeeldheid lange tijd heeft gemanipuleerd.
De Koerdische Arbeiderspartij (PKK) werd toegestaan haar operaties tegen Turkije in Syrië te ontwikkelen op voorwaarde dat zij nooit eisen zou stellen om de belangen van de Syrische Koerden te behartigen en hij heeft de groep vervolgens in 1998 verbannen om Turkije tegemoet te komen. Op die manier werd de groep cynisch neergezet als een voorvechter van de Koerden in het buitenland, terwijl ze hun de taalrechten en burgerschap in eigen land ontzegd werd.
De PKK vormde uiteindelijk een Syrische zustergroep, de Democratische Unie Partij (PYD), die door het regime op brute wijze werd onderdrukt. De Syrische revolutie gaf de Koerden de ruimte om in opstand te komen en de PYD vestigde zich uiteindelijk als de hegemonische beweging.
Om Arabische en Koerdische eenheid te voorkomen, gaf Assad grondgebied aan de PYD, waar zij hun semi-autonoom gebied genaamd Rojava vestigden. Hoewel dit ondenkbaar was geweest zonder de Syrische revolutie, heeft de PYD de solidariteit met de revolutie nooit vergroot, omdat ze er de voorkeur aan gaf haar eigen eenpartijstaat te consolideren.
Daher stelt dat hoe progressief Rojava op sommige punten ook was, met name in vrouwenrechten, het niet democratisch of inclusief was. In feite werd het door de Koerden en vooral door de Arabieren in Rojava meer gezien als een minder kwaad dan Assad en zijn islamitische fundamentalistische tegenstanders.
Imperialistische en regionale machten komen tussenbeide
Het regime zou echter waarschijnlijk zijn gevallen als de imperialistische en regionale mogendheden, met name Rusland, Iran en zijn gevolmachtigde Hezbollah, niet hadden ingegrepen. Elk van hen deed dat om andere redenen en met een ander doel.
Rusland, zo betoogt Daher, hield zich vooral bezig met het behoud van de relatie met zijn historische bondgenoot in Syrië, het behoud en de modernisering van zijn enige marinebasis in de regio, het gebruik van de inzet van zijn troepen om de wapenverkoop op te voeren en het projecteren van zichzelf als een macht in de regio en op internationaal niveau tegenover de Verenigde Staten. Rusland steunde het regime met zijn luchtmacht die zich met een overweldigende kracht op de revolutionaire strijdkrachten wierp.
Iran steunde Assad om naast Irak een andere bondgenoot te verwerven en een as van staten te vormen tegen de Verenigde Staten en de Golfmonarchieën. Daher laat zien hoe het enorme bedragen heeft geïnvesteerd, het regime heeft geholpen bij de opbouw van milities ter vervanging van het onbetrouwbare leger van Syrië en Hezbollah heeft ingezet om deze te ondersteunen, waardoor het regime het tij ter plaatse heeft kunnen keren.
Ook de Verenigde Staten, de Golfmonarchieën en Turkije kwamen tussenbeide, elk met hun eigen imperialistische en regionale doelstellingen, die geen van allen de belangen van de revolutie dienden.
In tegenstelling tot de samenzweringstheorieën ter linkerzijde is de Amerikaanse strategie nooit gericht geweest op regimeverandering, maar op het behoud van het regime. In eerste instantie was het de bedoeling om Assad te vervangen door een van zijn generaals, om dat doel later te laten varen en zich volledig te richten op het bombarderen van ISIS en het steunen van de PYD en de Syrische Democratische Krachten als haar gevolmachtigde grondtroepen in deze strijd.
Israël verhief nauwelijks een vinger tegen het regime en eiste slechts dat de VS actie zou ondernemen om Assad’s gebruik van chemische wapens tegen te houden en Hezbollah aan te vallen, wat het beschouwt als een bedreiging voor zijn koloniale project. Het had er geen bezwaar tegen dat Assad de macht zou behouden, want zoals premier Benjamin Netanyahu zei: ‘We hebben geen probleem gehad met het Assad-regime, er is 40 jaar lang geen enkele kogel afgevuurd op de Golan-hoogte’.
Qatar steunde de reactionaire Moslimbroederschap in de hoop zichzelf te kunnen profileren als een regionale macht in concurrentie met Saoedi-Arabië, dat andere fundamentalistische elementen in de buitenlandse en interne krachten steunde. Beide hoopten Iran als regionale macht te verzwakken.
Turkije, dat uitgebreide economische betrekkingen had aangeknoopt met het regime van Assad, brak met het regime en steunde de islamitische fundamentalistische krachten, maar na de opkomst van de PYD verlegde het land zijn focus volledig naar de vernietiging van Rojava, waarvan ze vreesden dat het een uitvalsbasis zou worden voor een hernieuwde strijd voor Koerdische zelfbeschikking.
Nu de Syrische revolutie is verslagen, heeft het regime het grootste deel van het land heroverd en staat het klaar om te profiteren van de invasie van Turkije, waarvoor zowel Rusland als de Verenigde Staten het groene licht hebben gegeven, om de capitulatie van de PYD af te dwingen.
De prijs van Assad’s contrarevolutie is niet minder dan catastrofaal – de vernietiging van hele steden en buurten, de dood van 2,3 miljoen mensen, de ontheemding van meer dan 12 miljoen mensen – de helft van de vooroorlogse bevolking van het land – en de 5,5 miljoen vluchtelingen in erbarmelijke omstandigheden, vooral in de andere landen van de regio.
Het regime is begonnen met de uitvoering van een ‘schokdoctrine met sektarische kenmerken’ om Syrië weer op te bouwen. Het heeft de wederopbouwcontracten verdeeld onder de trouwe bourgeoisie, vooral onder de Alawieten, om land te herontwikkeling dat in beslag is genomen van de grotendeels soennitische bevolkingsgroepen die zijn gevlucht, voor huisvesting en winkelgebieden voor de elites.
Een tijdperk van revolutie
Assad’s overwinning garandeert geenszins stabiliteit. Zoals Daher stelt, ‘zijn de omstandigheden die tot de opstanden hebben geleid nog steeds aanwezig. Het regime heeft ze zelfs nog verder uitgediept en is nog ver verwijderd van een oplossing. Damascus en andere regionale hoofdsteden geloven dat ze hun despotische regels en bevelen tot elke prijs kunnen handhaven door het voortdurende gebruik van massaal geweld tegen hun bevolking. Dit is gedoemd te mislukken en er zijn nieuwe explosies van volkswoede te verwachten, zoals de nieuwe en massale protesten in Soedan en Algerije laten zien’.
Het ontbrekende element in dit langdurige revolutionaire proces is echter de subjectieve kracht, de organisaties, partijen en vakbonden die gewapend zijn met de politiek om de strijd voor democratie en gelijkheid te leiden. Maar zoals hij opmerkt, zal de ‘revolutionaire opstand van 2011… met zijn uitgebreide archief, in het volksgeheugen blijven en een cruciale hulpbron zijn voor degenen die zich in de toekomst verzetten’.
Dahers boek maakt deel uit van dat archief en moet worden gelezen door activisten en socialisten, niet alleen in Syrië en het Midden-Oosten en Noord-Afrika, maar in de hele wereld. Het kan de politieke krachten helpen lering te trekken uit de laatste golf van opstanden, zodat ze de volgende keer een betere kans op overwinning hebben.
Joseph Daher, Syria after the uprisings: the political economy of state resilience. Haymarket Books, 2019, 386 pagina’s, 29$ paperback.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Solidarity. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.