I. Is de regering Ortega-Murillo links?
Ondanks haar revolutionaire retoriek, heeft de Nicaraguaanse regering een beleid gevoerd dat afwijkt van de socialistische wortels van de Sandinisten.
Drie jaar nadat de regering van president Daniel Ortega en zijn vrouw, vice-president Rosario Murillo, met geweld een massale volksopstand onderdrukte waarbij honderden doden vielen en tienduizenden anderen in ballingschap gingen, haalt Nicaragua opnieuw de internationale krantenkoppen terwijl het land afglijdt naar een nieuwe politieke crisis in de aanloop naar de verkiezingen van 7 november.
In de afgelopen maanden heeft de regering zeven presidentskandidaten van de oppositie en tientallen andere oppositieleiders gearresteerd en zonder aanklacht vastgehouden op grond van draconische nationale veiligheidswetten die begin 2021 werden uitgevaardigd en die de habeas corpus buiten werking stelden. Onder de gearresteerden, de onderduikers of de ballingen sinds het begin van de laatste campagne bevinden zich een aantal historische revolutionaire leiders, onder wie de legendarische guerrillacommandanten Dora María Téllez en Hugo Torres. Beiden namen deel aan de overval op het Nationaal Paleis in 1978 die de dictatuur van Somoza dwong 60 politieke gevangenen vrij te laten en Torres nam ook deel aan de gewaagde overval op het Kerstfeest in 1974 die Somoza dwong Daniel Ortega uit de gevangenis vrij te laten.
De revolutie van de jaren ’80 onder leiding van het Sandinistisch Nationaal Bevrijdingsfront (FLSN) inspireerde progressieven over de hele wereld, maar de crisis veroorzaakt nu diepe kloven binnen de internationale linkervleugel. Net als in de nasleep van de protesten van 2018, blijven grote delen van links volhouden dat Nicaragua een hernieuwd revolutionair proces doormaakt onder leiding van Ortega-Murillo en dat de Verenigde Staten erop uit zijn het regime omver te werpen. Zij wijzen op de sociale programma’s die door Ortega werden ingevoerd zodra hij in 2007 opnieuw aan de macht kwam en op de Amerikaanse financiering van een aantal Nicaraguaanse organisaties die verbonden zijn met de anti-Sandinistische oppositie.
Wat is er nog links in Nicaragua?
De onophoudelijke Amerikaanse interventie gedurende de jaren ’80, met inbegrip van een contrarevolutionaire militaire campagne, een economisch embargo en interne politieke inmenging leidde er uiteindelijk toe dat de Sandinisten in 1990 werden weggestemd. Deze verkiezingsnederlaag stortte de Sandinistische partij in een scherpe interne crisis over programma, ideologische oriëntatie en strategie. De Sandinistische achterban verzette zich in het begin van de jaren ’90 tegen het neoliberale programma dat aan het land was opgelegd door de Verenigde Staten en de internationale financiële instellingen in samenwerking met de plaatselijke kapitalistische klasse en conservatieve politici. Tegelijkertijd verscheen er echter ook een nieuwe Sandinistische elite onder degenen die tijdens de regimewisseling van 1990 aanzienlijke eigendommen hadden verworven door de staatseigendommen, openbare eigendommen en Sandinistische partijmiddelen die het collectieve eigendom van de revolutie vormden aan zichzelf te privatiseren – wat in Nicaragua bekend staat als ‘de piñata’ (het uitdeelfeestje).
Naarmate de jaren ’90 vorderden, begonnen nieuwe Sandinistische landeigenaren en zakenlieden een affiniteit te ontwikkelen met de klassenbelangen van en zich aan te sluiten bij de traditionele bourgeoisie. Gedurende dat decennium en het daaropvolgende decennium verlieten honderden historische Sandinistische leiders samen met duizenden partijleden het FSLN of werden uit het FSLN verdreven omdat de Ortega-factie een ijzeren greep op het partijapparaat kreeg en alle pogingen om de partij te vernieuwen en te democratiseren onderdrukte. Hierdoor werd het FSLN gereduceerd tot een lege huls van de historische partij. De nieuwe Sandinistische elite ging geleidelijk over van het leiden van de volksklassen in hun verzet tegen het neoliberale programma van kapitalistische wederopbouw naar het gebruiken van het slinkende gezag van de partij om deze klassen in bedwang te houden en hun mobilisatie te controleren.
Toch bleef de leiding van het FSLN zich legitimeren met een revolutionair discours dat niet langer overeenkwam met enig politiek programma of gedrag anders dan dat van het bevorderen van de eigen groepsbelangen en het veiligstellen van een plaats binnen het dominante blok in de nieuwe neoliberale orde. Ortega is opmerkelijk handig gebleken in het gebruik van radicaal klinkende taal en anti-imperialistische retoriek om een snaar van steun te raken bij de internationale linkerzijde.
Maar het is moeilijk te zien wat het regime als revolutionair of socialistisch zou kunnen kwalificeren. Ortega kwam in 2007 opnieuw aan de macht door een pact met de traditionele rechtse oligarchie van het land, de voormalige leden van de gewapende contrarevolutie (bekend als de Contra’s) en de conservatieve katholieke kerkhiërarchie en evangelische sekten. Hij beloofde absoluut respect voor privé-eigendom en onbeperkte vrijheid voor het kapitaal en regeerde vervolgens samen met de kapitalistische klasse, georganiseerd in de Hoge Raad voor het Particulier Bedrijfsleven (COSEP), tot deze laatste met Ortega brak in de nasleep van de protesten van 2018.
Na haar herintreding nationaliseerde de regering opnieuw de gezondheidszorg en het onderwijs, verhoogde ze de sociale uitgaven, investeerde ze in infrastructuur en introduceerde ze andere welzijnsprojecten (uit te delen via FSLN-patronagenetwerken). Deze sociale programma’s waren welkome en belangrijke aanwinsten voor de volksklasse na jaren van meedogenloze privatisering en bezuinigingen. Maar ze veranderden niets aan het in essentie neoliberale model dat was ingevoerd door de drie regeringen die aan Ortega’s terugkeer naar de macht voorafgingen. Ortega-Murillo verdedigde krachtig en gewelddadig de bestaande klasse- en eigendomsverhoudingen en kreeg lof toegezwaaid van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank voor hun pro-kapitalistische, pro-multinationale ondernemingsbeleid, alsook lof van de Verenigde Staten voor hun samenwerking met het Amerikaanse Southern Command, de Drug Enforcement Agency en het Amerikaanse immigratiebeleid.
Intussen heeft de nepotistische binnenste kring van het regime zich verrijkt door plundering van staatsmiddelen, met name door zijn controle over Albanisa, het schimmige financiële en olieconglomeraat dat is opgericht met enkele miljarden dollars aan Venezolaanse subsidies. De acht kinderen Ortega-Murillo fungeren als adviseurs van de president, bezitten of controleren een imperium van particuliere en ogenschijnlijk openbare televisie-, radio- en internetnieuwszenders, beheren openbare investeringsfondsen en beheren een netwerk van familiebedrijven.
De sociale indicatoren verbeterden in de eerste jaren van Ortega’s terugkeer naar de macht, zolang de grondstofprijzen hoog waren, de toevloed van buitenlandse investeringen aanhield, internationale kredieten overvloedig bleven en de kraan van enkele miljarden dollars van de Venezolaanse petro-dollarsubsidie open bleef. Desondanks is het moeilijk om onafhankelijke bevestiging te krijgen van de bewering van de regering – die door haar verdedigers in het buitenland wordt herhaald – dat de armoede met de helft is teruggebracht. De reden hiervoor is dat de Wereldbank de gebruikelijke bron voor deze gegevens is en de Bank op haar beurt vertrouwt op officiële gegevens van de Nicaraguaanse regering. In verslagen waarin melding wordt gemaakt van een verbazingwekkende verbetering van de levensstandaard, zoals in een verslag van de pro-Ortega Council on Hemispheric Affairs in Washington DC, wordt ofwel uitsluitend uitgegaan van beweringen van de Nicaraguaanse regering, of worden eenvoudigweg helemaal geen bronnen voor dergelijke gegevens gegeven.
Het in Managua gevestigde onafhankelijke onderzoeksinstituut International Foundation for the Global Economic Challenge (FIDEG) voert sinds 2009 jaarlijks enquêtes onder huishoudens uit. Deze enquêtes worden door armoedeonderzoekers beschouwd als een betrouwbaardere beoordeling van de armoedecijfers dan het bbp per hoofd van de bevolking en andere vormen van geaggregeerde gegevens. Volgens het FIDEG-verslag van 2020 zijn de armoedecijfers licht gedaald, van 44,8% in 2009 tot 39,0% van de totale bevolking in 2014. Maar in 2015, drie jaar voor de crisis van 2018 waarvan de regering beweert dat die verantwoordelijk is voor de stijgende armoedecijfers, begonnen de armoedecijfers te stijgen tot bijna 45 procent van de totale bevolking in 2019, waarmee de milde winst die in de eerste jaren van het regime van Ortega-Murillo werd geboekt, in feite teniet werd gedaan.
De winst voor het multinationale kapitaal
Het regime heeft geen enkel beleid ontwikkeld dat typisch wordt geassocieerd met een socialistisch georiënteerde agenda. Op het platteland wordt de landbouwsector gedomineerd door de multinationale agro-industrie. In de eerste jaren van haar terugkeer naar de macht verleende de Sandinistische regering beperkte steun aan de boerensector via een cliëntelistisch model van aalmoezen. Maar landhervorming was helemaal niet aan de orde. In plaats daarvan maakte de kapitalistische ontwikkelingsstrategie de boerenbevolking ondergeschikt aan de agro-industrie. Ontheemde boeren werden aangemoedigd om op te trekken naar wat overbleef van het agrarisch gebied in de minder bevolkte oostkant van het land en dat te koloniseren. In de loop van de kapitalistische ontwikkeling in Latijns-Amerika is dit het bekende patroon van de accumulatie van plattelandskapitaal. Tegen het midden van de jaren 2010 drong de kolonisatie verder door in de Atlantische regio, waar de inheemse en Afro-afkomstige bevolkingsgroepen geconcentreerd zijn, waarbij hun gemeenschapsgronden werden aangetast en geschonden, de lokale autonomie werd verstoord en een escalatie van etnische conflicten werd aangewakkerd die heeft geleid tot talrijke moorden en ontheemding van deze bevolkingsgroepen.
Het bankwezen, de landbouw, de industrie, de import en de export worden gecontroleerd door lokale en multinationale kapitalistische conglomeraten; 96% van de bezittingen in het land zijn in handen van de particuliere sector. Er is geen controle op het kapitaal, geen progressief belastingbeleid (integendeel, het belastingbeleid is regressief) en geen tolerantie voor autonome mobilisatie door de volkssectoren. Het regime heeft routinematig het leger, de politie en paramilitaire troepen ingezet om deze mobilisaties met geweld te onderdrukken wanneer ze plaatsvonden, inclusief pogingen van maquiladora-arbeiders om onafhankelijke vakbonden te vormen en te strijden voor hogere lonen, boeren die zich verzetten tegen het milieurampzalige plan om een kanaal door het land aan te leggen en mijnwerkers en gemeenschapsactivisten die protesteerden tegen concessies aan multinationale mijnbouwbedrijven en tegen een ontwikkelingsbeleid dat schadelijk is voor het milieu.
Ondertussen zijn de inkomsten uit de vennootschapsbelasting vanaf 2010 sterk gedaald. Volgens gegevens van de Wereldbank zijn deze inkomsten uit vennootschapsbelasting de op één na laagste in Centraal-Amerika, na El Salvador. Genereuze investeringsstimulansen en concessies aan multinationale ondernemingen zijn onder meer belastingvrijstellingen voor tien jaar over de hele linie. Wet 480, die het Nicaraguaanse kanaalontwikkelingsproject goedkeurde, verleende een in Hongkong gevestigd bedrijf ‘exclusieve concessies [die] 50 jaar zullen duren vanaf het begin van de werkzaamheden’ en die met nog eens 50 jaar kunnen worden verlengd. Nicaragua werd een toevluchtsoord voor multinationaal kapitaal juist omdat de regering de ideale omstandigheden creëerde voor de bedrijfswinsten, met inbegrip van het instellen van interne arbeidsdiscipline en stabiliteit en de laagste lonen in heel Latijns-Amerika buiten Cuba.
In dit opzicht lijkt het Ortega-Murillo model meer op het tripartiete corporatisme dat werd ontwikkeld door de Partido Revolucionario Institucional (PRI) die lange tijd Mexico regeerde. In dit model trekken cliëntelistische netwerken sectoren uit de volksklasse aan, terwijl de leiding van de officiële vakbonden, boerenorganisaties en gemeenschapsorganisaties is geïntegreerd in het heersende apparaat en een strakke controle uitoefent op elke onafhankelijke mobilisatie vanuit de basis.
Dit model werkte in Nicaragua tot de economische crisis vanaf 2014 toesloeg. De crisis moet worden geplaatst in de context van de tegenstrijdigheden van de kapitalistische ontwikkeling in Latijns-Amerika en wereldwijd in dit tijdperk van globalisering. Net als de rest van Latijns-Amerika – onder zowel linkse als rechtse regeringen – kende Nicaragua vanaf de jaren negentig tot in de tweede helft van de jaren 2010 een enorme expansie van lokale en multinationale bedrijfsinvesteringen in mijnbouw, houtkap, agroindustrie, toerisme en industriële maquiladora-productie. Toen de economische problemen toenamen en de groeicijfers vanaf het midden van de jaren 2010 daalden, sloot de regering overeenkomsten met internationale financiële instellingen om de neoliberale bezuinigingsmaatregelen uit te breiden. Een van die maatregelen – verlaging van de pensioenen en verhoging van de pensioenbijdragen door werknemers en werkgevers – was de vonk die de protesten van april 2018 aanvankelijk deed oplaaien.
II. Probeert de VS de regering Ortega-Murillo omver te werpen?
Nu de verkiezingen die gepland staan voor 7 november naderen, zinkt Nicaragua opnieuw weg in politieke onrust. De onderdrukking die eerder dit jaar begon door de regering van president Daniel Ortega en zijn vrouw, vicepresident Rosario Murillo, heeft tot nu toe zeven presidentskandidaten en enkele tientallen andere politieke tegenstanders, journalisten, studentenleiders en mensenrechtenactivisten zonder proces in de gevangenis doen belanden, waar ze zich voegen bij de ongeveer 130 andere politieke gevangenen die sinds de massaprotesten in 2018 worden vastgehouden. De repressie heeft ook honderden anderen gedwongen om het land te ontvluchten, waar ze zich voegen bij meer dan 100.000 anderen die in politieke ballingschap zijn gevlucht sinds de protesten in 2018 en de gewelddadige repressie ervan.
De Sandinistische Revolutie van 1979, die de dictatuur van Somoza omver wierp, won de brede solidariteit van progressieven en links over de hele wereld. Maar nu veroorzaakt de crisis diepe scheuringen binnen Amerikaans en internationaal links. Het regime heeft het harde optreden gerechtvaardigd met de bewering dat de gearresteerden buitenlandse agenten zijn die deel uitmaken van een Amerikaanse samenzwering om een staatsgreep te plegen. Ter ondersteuning van deze bewering wijzen belangrijke delen van de internationale linkervleugel op de Amerikaanse financiering van Nicaraguaanse oppositie-organisaties. Hoewel de Verenigde Staten inderdaad bepaalde oppositiegroeperingen financieren, is er in deze linkse betogen een opvallende afwezigheid van enige aandacht voor de interne tegenstellingen in Nicaragua die in de eerste plaats aanleiding hebben gegeven tot de crisis, zoals ik in deel I van deze analyse heb laten zien.
Samen met enkele honderden andere Amerikaanse burgers en enkele duizenden internacionalistas uit de hele wereld, nam ik in de jaren tachtig deel aan het revolutionaire proces. En begin juli sloot ik me aan bij meer dan 500 Nicaraguaanse solidariteitswerkers in de Verenigde Staten door een petitie te ondertekenen die verklaarde: ‘de misdaden van de Amerikaanse regering – in heden en verleden – zijn niet de oorzaak van, noch rechtvaardigen of verontschuldigen ze de misdaden tegen de menselijkheid gepleegd door het huidige regime van Daniel Ortega en Rosario Murillo.’ De brief riep de Nicaraguaanse regering op ‘om de meer dan 130 politieke gevangenen vrij te laten, de draconische nationale veiligheidswet op grond waarvan deze personen werden gearresteerd in te trekken en nietig te verklaren en te onderhandelen over electorale hervormingen om vrije en eerlijke verkiezingen te waarborgen.’
VS-financiering voor de oppositie
Degenen die beweren dat de Amerikaanse regering contrarevolutionaire ‘regimeverandering’ in Nicaragua bevordert, wijzen op de miljoenen dollars die het U.S. Agency for International Development (USAID) via de National Endowment for Democracy (NED) uitgeeft aan niet-gouvernementele organisaties, mediakanalen en ondernemersorganisaties die banden hebben met de oppositie. Naar mijn mening zouden progressieven NED-activiteiten waar ook ter wereld moeten veroordelen en er is niets positiefs aan wat de Verenigde Staten in Nicaragua doen. Desalniettemin wordt deze NED-financiering door sommigen ter linkerzijde opgevat als een teken van een operatie om het regime te veranderen, zonder enig begrip of analyse van wat men daarmee wil bereiken.
Het NED-programma in Nicaragua verschilt van de programma’s in landen als Cuba, Venezuela of Iran, waar ze een onderdeel vormen van allesomvattende destabilisatiecampagnes. NED-financiering in Nicaragua begon in het midden van de jaren tachtig en is nooit opgehouden. Het is niet nieuw voor de periode Ortega-Murillo. In de jaren tachtig was het onderdeel van de contrarevolutionaire strategie. Vanaf 1990 en daarna heeft het NED-programma getracht de pro-neoliberale/kapitalistische krachten te versterken, deze te helpen de hegemonie in de burgermaatschappij te bereiken, de multinationale kapitalistische agenda in het land te bevorderen en elke radicalisering van de basis te voorkomen. De beschuldiging dat deze financiering gericht is op het omverwerpen van de regering is moeilijk vol te houden, gezien het feit dat Ortega heeft geregeerd met dezelfde krachten die door de NED worden gesteund.
Begin jaren negentig schreef ik de eerste twee boeken waarin ik de oorsprong en modus operandi over de hele wereld blootlegde van wat toen een weinig bekend agentschap was dat verbonden was aan USAID. Ik liet zien dat de NED in verschillende landen verschillende doelen nastreeft, afhankelijk van de algemene doelstellingen van het buitenlands beleid van Washington in elk land. In sommige landen waren of zijn NED-programma’s onderdeel van grotere campagnes om gevestigde regeringen omver te werpen, zoals bij de zogenaamde ‘gekleurde revoluties’ in Oost-Europa en voormalige Sovjetrepublieken, in Nicaragua in de jaren tachtig, of in Venezuela nu. In andere landen waar volkskrachten strijden tegen dictaturen en autoritaire regimes, zoals in Zuid-Afrika tot de val van de apartheid in 1994, Egypte tijdens de Arabische Lente, of in Honduras op dit moment, proberen NED-programma’s de hegemonie van de elite binnen deze massabewegingen voor democratisering te versterken om radicalisering van de basis te voorkomen en te zorgen voor uitkomsten die verenigbaar zijn met de mondiale kapitalistische orde.
De NED runt programma’s in zo’n 100 landen over de hele wereld, waarvan de meerderheid bondgenoten van de VS zijn, zoals de andere Centraal-Amerikaanse republieken. Volgens de NED-database bedroegen haar programma’s in Nicaragua de afgelopen vijf jaar in totaal iets minder dan 6 miljoen dollar. Een vergelijkbaar bedrag heeft de NED in deze periode van vijf jaar uitgegeven in Colombia, zijn meest nauwe bondgenoot in Zuid-Amerika en in Guatemala en Honduras. In dezelfde periode heeft het 12 miljoen dollar uitgegeven aan Kenia, zijn naaste bondgenoot in Oost-Afrika; ongeveer 8,5 miljoen dollar aan zijn bondgenoot Egypte; ongeveer 8 miljoen dollar aan de Filippijnen; 8,5 miljoen dollar aan Mexico, enzovoort. Daarentegen bedroegen de uitgaven in Cuba – onderdeel van een expliciet contrarevolutionair programma – in deze periode 25 miljoen dollar.
In tegenstelling tot de verwoestende destabilisatiecampagne van Washington tegen Venezuela en Cuba, die gepaard gaat met algehele economische blokkades en sancties, blijft Nicaragua tot op heden deel uitmaken van de Midden-Amerikaanse Vrijhandelsovereenkomst (CAFTA) en zijn de Verenigde Staten Nicaragua’s voornaamste leverancier van aardolie. De toen aantredende regering Ortega verwelkomde het CAFTA-pact in 2006, op een moment dat sociale bewegingen in heel Midden-Amerika er op grote schaal tegen protesteerden. Nicaragua heeft niet te maken met handelssancties en de handel met de Verenigde Staten, de belangrijkste handelspartner van het land, neemt een hoge vlucht met een bedrag van meer dan 5 miljard dollar in 2020. Ondanks de NICA-wet van 2018, die dreigde zich te verzetten tegen leningen aan Nicaragua door de internationale financiële instellingen, is de kraan van de internationale hulp wagenwijd open blijven staan. In 2020 keurde het Internationaal Monetair Fonds (IMF) een noodlening van 185 miljoen dollar aan Nicaragua goed, terwijl de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank er nog eens 43 miljoen dollar tegenaan gooide. Tegelijkertijd keurde de Wereldbank vorig jaar een lening van 20 miljoen dollar goed en opende begin 2021 een kredietlijn van 80 miljoen dollar. Nicaragua heeft ook niet te maken met militaire of paramilitaire agressie van Washington.
De voornaamste zorg van Washington is, volgens mijn analyse, niet om zich te ontdoen van Ortega, maar om, in het licht van een crisis die is voortgekomen uit interne tegenstellingen, de belangen van het multinationale kapitaal in het land en de hegemonie van het kapitaal over elk politiek project na Ortega te beschermen. Wat de Verenigde Staten het meest vrezen is een instabiel en onvoorspelbaar machtsvacuüm dat een bedreiging zou kunnen vormen voor de kapitalistische belangen in het land en de beleidsdoelstellingen van de VS ten aanzien van de regio. Het probleem is echter dat de traditionele politieke rechterzijde in Nicaragua geen enkele samenhangende strategie heeft en in een staat van politieke desorganisatie verkeert, waardoor het aan het bedrijfsleven en haar organisaties wordt overgelaten om een soort overgangsproces op gang te brengen. Dit bedrijfsleven, haar agentschappen en denktanks hebben de meeste Amerikaanse financiering ontvangen en overwegen nu toenadering tot Ortega-Murillo.
Afhankelijk van hoe de gebeurtenissen zich ter plaatse ontwikkelen en naarmate de crisis zich verdiept en de politieke spanningen tussen de VS en Nicaragua toenemen kan het beleid van de VS veranderen. Dit jaar heeft USAID, als onderdeel van haar Centraal-Amerikaans regionaal veiligheidsinitiatief (CARSI), dat middelen toewijst aan regeringen, de particuliere sector en niet-gouvernementele organisaties, 3 miljoen dollar extra gereserveerd voor Nicaraguaanse maatschappelijke organisaties, volgens een USAID-mededeling aan het Congres over CARSI-kredieten van 23 februari 2021 (CN #129). Er zij echter op gewezen dat buiten de NED, de USAID-financiering voor Nicaragua gedurende de 13 jaar dat Ortega aan de macht is, van 2007 tot 2020, honderden miljoenen dollars bedroeg. Het overgrote deel van dit bedrag is naar de regering zelf gegaan: naar gezondheids- en onderwijsprogramma’s, export-importsteun, voedselhulp en grondstoffenondersteuning, drugsbestrijdingsoperaties, technische bijstand voor ontwikkelingsprogramma’s van de regering, enzovoort. Het is derhalve eenvoudigweg niet houdbaar om te beweren dat USAID-programma’s in Nicaragua gericht zijn op ‘regime change’.
Rechtse krachten en traditionele conservatieve elites hebben hegemonie verworven over de oppositie. De volkssectoren zitten sinds 2018 klem tussen de corrupte en repressieve regering Ortega en de traditionele oligarchie, gesteund door internationale rechtse krachten, die zich nooit heeft geconformeerd aan het Sandinistische monopolie van de politieke macht en van de volksopstand gebruik wilde maken om die macht directer aan zichzelf terug te geven. Het is zowel ironisch als tragisch dat de jongeren die in 2018 de straat opgingen om te protesteren, meestal de zonen en dochters waren van een vroegere generatie Sandinisten die deelnamen aan de revolutie van de jaren 1980. Ironisch omdat ze door het regime werden veroordeeld als contrarevolutionaire pionnen van een mislukte ‘Amerikaanse staatsgreep’ en tragisch omdat de repressie tegen hen hielp de weg vrij te maken voor de conservatieve hegemonie over de oppositie.
Het neoliberalisme dat een toekomstige rechtse regering ongetwijfeld zal voortzetten of zelfs nog verder zal uitdiepen, mag voor internationaal links geen voorwendsel zijn om zich achter het neoliberalisme, de repressie en het autoritarisme van het Ortega-Murillo regime te scharen. Progressieven moeten een principieel links standpunt innemen ten aanzien van de complexe politieke realiteit in Nicaragua.
William I. Robinson is Distinguished Professor of Sociology, Global, and Latin American Studies aan de University of California in Santa Barbara. Hij werkte in Managua voor het Nicaraguaanse persagentschap en het Nicaraguaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken in de jaren 1980 en was docent aan de Centraal-Amerikaanse Universiteit in Managua tot 2001.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk in twee delen op Nacla. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.