Wat is de theorie van de permanente revolutie? Hoe is de theorie aan de realiteit getoetst? Wat is momenteel de relevantie ervan?

I. Ontstaan van de theorie van de permanente revolutie

De term ‘permanente revolutie’ is afkomstig van Marx en Engels. Tijdens de revolutie van 1848-1849, en nog meer als gevolg van de mislukking ervan, realiseerden ze zich dat in Duitsland de burgerlijke (liberaal-democratische) revolutie en de proletarische revolutie geen historische stadia zouden zijn, gescheiden door een periode van kapitalistische ontwikkeling van enkele tientallen jaren.

‘Totdat alle meer of minder bezittende klassen uit hun heersende posities zijn verdreven’

In Frankrijk had de bourgeoisie de revolutie van 1789 geleid, waarbij het feodalisme en het Ancien Régime omver werden geworpen en het land grotendeels werd herverdeeld. In Duitsland was de bourgeoisie zowel politiek te zwak als te bevreesd voor de opkomende macht van het proletariaat: ze zou zich snel aan de zijde van de reactie scharen. De democratische kleinburgerij zou, als ze een belangrijke rol kon spelen bij het op gang brengen van het revolutionaire proces, daaraan voortijdig een einde willen maken. Daarom was het noodzakelijk voor het proletariaat en de communisten ‘om de revolutie permanent te maken, totdat alle meer of minder bezittende klassen uit hun heersende posities zijn verdreven, totdat het proletariaat de staatsmacht heeft veroverd en totdat de vereniging van de proletariërs voldoende ver is doorgevoerd – niet in één land, maar in de leidende landen van de wereld – zodat de onderlinge wedijver tussen de proletariërs van deze landen verdwijnt en op zijn minst de belangrijkste productiemiddelen in de handen van de arbeiders zijn geconcentreerd.'(1)Zie.

Hoewel het van essentieel belang was dat de proletariërs actief deelnamen aan de omverwerping van het Anciens Régime en de democratische revolutie, moesten ze ernaar streven dit proces te intensiveren en te radicaliseren, totdat het werd omgevormd tot een communistische revolutie. Van meet af aan moesten ze zich bewust worden van hun klassenbelangen – die uiteindelijk vereenzelvigd worden met de afschaffing van alle klassenheerschappij – hun eigen eisen naar voren brengen en zich autonoom organiseren, om zo de kiem van een dubbele macht te leggen: ‘Naast de nieuwe officiële regeringen moeten ze tegelijkertijd hun eigen revolutionaire arbeidersregeringen oprichten, hetzij in de vorm van plaatselijke uitvoerende comités en raden, hetzij door middel van arbeidersclubs of -comités, zodat de burgerlijk-democratische regeringen niet alleen onmiddellijk de steun van de arbeiders verliezen, maar van meet af aan onder toezicht komen te staan en bedreigd worden door autoriteiten waarachter de hele massa van de arbeiders staat.'(2)Zie.

Voor Marx en Engels ‘moest hun strijdkreet zijn: revolutie te allen tijde!’ In Duitsland werd de strategische hypothese van Marx en Engels niet bevestigd: er kwam geen revolutie tot 1918, en het was ‘van bovenaf’ dat de nationale eenwording tot stand kwam en er zeer gedeeltelijke liberale hervormingen werden ingevoerd, zij het onder druk van de arbeidersbeweging. Het was in Rusland dat de notie van permanente revolutie zijn volle historische relevantie zou krijgen.

Trotski en de ‘gecombineerde en ongelijke ontwikkeling’

Trotski begon al in 1904 (met de tekst ‘Voor 9 januari’) en vooral na de revolutie van 1905 (in Resultaten en vooruitzichten, 1906) de permanente revolutie te theoretiseren. Net als Marx en Engels voor Duitsland, hoewel hij toen geen directe kennis had van hun teksten over dit onderwerp, was Trotski van mening dat van de Russische bourgeoisie niet verwacht mocht worden dat ze een echte liberale en democratische revolutie zou leiden. De democratische taken zouden kunnen worden uitgevoerd onder leiding van het proletariaat, steunend op de boerenmeerderheid en zouden daarom niet gescheiden kunnen worden van proletarische taken (in de eerste plaats de socialisatie van de belangrijkste productiemiddelen). Dit houdt verband met zijn analyse van het Russische kapitalisme. De late ontwikkeling van het kapitalisme, de ondergeschikte plaats van Rusland in de imperialistische hiërarchie, het belang van de economische rol van de staat en de aanwezigheid van buitenlands kapitaal dat de Russische arbeiders rechtstreeks uitbuitte, verklaarden zowel de zwakte van de nationale bourgeoisie, de relatief grote ontwikkeling van een geconcentreerd proletariaat (ook al was het een minderheid in vergelijking met de boerenstand) als ook de mogelijkheid van een snelle economische ontwikkeling vanwege het niveau van de bestaande technieken en productiekrachten.

Dit is wat hij later (met name in zijn Geschiedenis van de Russische Revolutie, 1930) ‘gecombineerde en ongelijke ontwikkeling’ zou noemen: er is een ongelijkheid in ontwikkeling tussen Rusland en de geavanceerde kapitalistische landen, wat een ‘gecombineerde’ ontwikkeling impliceert, in die zin dat we de combinatie zien van opmerkelijk uiteenlopende ontwikkelingsniveaus (variërend van de extreme achterlijkheid van het platteland tot de ultramoderne fabrieken in Petrograd). Het door Trotski gelegde verband tussen gecombineerde en ongelijke ontwikkeling en permanente revolutie in het geval van Rusland werd vervolgens veralgemeend tot de verschillende landen die in het kader van het imperialisme werden overheerst.(3)Het geval China, door Trotski zelf besproken, is paradigmatisch; zie Pierre Rousset, The Chinese Experience and the Theory of Permanent Revolution. Hier bleef het volbrengen van ‘burgerlijke’ revolutionaire taken, zoals de afschaffing van feodale verhoudingen en radicale landbouwhervormingen, de verovering van werkelijke nationale onafhankelijkheid en bevrijding van het imperialisme, of de vestiging van democratische instellingen bestaan.

Permanente revolutie tegenover ‘socialisme in één land’

Hoewel de Russische Revolutie Trotski’s opvattingen grotendeels bevestigde, laaide in het midden van de jaren twintig een debat op, waarin het socialisme in één land van Stalin en Boecharin tegenover Trotski’s idee kwam te staan dat het noodzakelijk was de revolutie permanent te maken, niet alleen tot de afschaffing van de klassenheerschappij en de volledige socialistische transformatie van de maatschappij, maar tot de triomf van het socialisme op wereldschaal. Na zijn nederlaag stelde Trotski zijn meest volledige theorie van het begrip en de strategie van de permanente revolutie voor, in een boek dat voor het grootste deel in 1929 werd geschreven, De Permanente Revolutie, en onderscheidde er drie aspecten van.

Het eerste (in tegenstelling tot het stagisme) is het permanente karakter van het revolutionaire proces of het ‘overgaan’ van de democratische revolutie in een socialistische revolutie, voor de zogenaamde ‘achtergebleven’ landen. Het tweede aspect (in tegenstelling tot het bureaucratisch statisme) is het permanente karakter van de socialistische revolutie zelf. De socialistische revolutie is in feite nog lang niet voltooid met de machtsovername of het besluit van de staat om de productiemiddelen te socialiseren: ‘Gedurende een periode van onbepaalde duur worden alle maatschappelijke verhoudingen omgevormd in een voortdurende interne strijd’, waarbij de omwentelingen ook betrekking hebben op ‘de economie, de technologie, de wetenschap, het gezin, de zeden en gewoonten’. Het derde aspect (in tegenstelling tot het socialisme in één land) verwijst naar de noodzakelijke uitbreiding (op straffe van degeneratie) van de revolutie op internationale schaal vanwege het mondiale karakter van de economie: ‘De socialistische revolutie begint op de nationale grond, maar daar kan ze niet ophouden. […] De internationale revolutie, ondanks haar tijdelijke tegenslagen en ebben, vertegenwoordigt een permanent proces’. De Oktoberrevolutie verschijnt dus als de ‘eerste fase van de wereldrevolutie, die zich noodzakelijkerwijs over tientallen jaren uitstrekt’.

We zullen hier niet ingaan op het tweede en derde aspect, die volkomen actueel zijn. Het idee dat de socialistische revolutie veel verder zal gaan dan het moment van de machtsovername en de noodzaak om de revolutie te internationaliseren liggen voor de hand. Maar het zou ons te ver voeren om nader in te gaan op de vraag wat er komt kijken bij de articulatie van de nationale en internationale schaal en bij de radicale democratisering van alle sociale verhoudingen.

II. De permanente revolutie als instrument voor de analyse van het imperialisme en als anti-imperialistische strategie

Maakt de notie van permanente revolutie het mogelijk de situaties en revoluties te analyseren van revolutionaire processen in landen die in het kader van het imperialisme worden overheerst?

Het geval van de nationale bevrijdingsstrijd

Laten we eerst in herinnering brengen dat Trotski’s ideeën in hoge mate bevestigd werden door processen die anti-imperialistische revolutie en socialistische revolutie combineren: de Chinese revolutie (de nederlaag van 1925-1927 en vervolgens de overwinning in 1949), de bevrijding van Vietnam of de revolutie in Cuba.

Natuurlijk lijken verschillende elementen de permanente revolutie, opgevat als een historische voorspelling, te weerleggen. Hoewel de situaties uiteenlopen, is de onafhankelijkheid van de tussen 1945 en 1975 gekoloniseerde landen, met name in Afrika (met uitzondering van de voormalige Portugese koloniën: Angola, Mozambique, Kaapverdië en Guinee-Bissau), meestal veroverd zonder dat dit tot een socialistisch systeem heeft geleid en zonder dat communistische organisaties de nationale bevrijdingsbeweging hebben overheerst (hoewel hun invloed en banden met de USSR aanzienlijk kunnen zijn geweest). In Algerije werden na de onafhankelijkheid weliswaar gedeeltelijke socialistische maatregelen onder auspiciën van de staat genomen, maar het proces werd niet voltooid, net zomin als in het Egypte van Nasser. Bovendien, zelfs als politieke krachten die beweerden communistisch te zijn een belangrijke rol speelden of zelfs het proces van nationale bevrijding leidden, steunden ze minder op de arbeidersklasse dan op de boerenstand. Bovendien, of deze anti-imperialistische overwinningen nu wel of niet tot (gedeeltelijke of volledige) economische socialisatie leidden, ze leidden niet tot democratische regimes.

De onafhankelijke naties die de kapitalistische structuren niet aanvielen, bevrijdden zich echter niet van de ketenen van het imperialisme. Vervolgens hebben het internationale neoliberale offensief, de schuldenlast, de structurele aanpassingsplannen en de Consensus van Washington, en vervolgens de val van het Sovjetblok, de manoeuvreerruimte waarover de overheerste landen tot in de jaren zeventig beschikten, beperkt. Maar het is deze manoeuvreerruimte die bepaalde op zichzelf gerichte nationale beleidsmaatregelen mogelijk maakt, die erop gericht zijn de imperialistische arbeidsdeling te wijzigen (wat Samir Amin ‘ontkoppeling’ noemt) en eventueel nieuwe samenwerkingsverbanden tussen derdewereldlanden tot stand te brengen.

Natuurlijk zijn sommige landen die ooit in imperialistische termen werden gedomineerd, dat nu niet meer. Maar we kunnen ervan uitgaan dat ze bijzondere trajecten hebben doorgemaakt die niet kunnen worden veralgemeend, bijvoorbeeld gebaseerd op sterke steun van de Verenigde Staten in het kader van de Koude Oorlog (Zuid-Korea, Taiwan), of op de rol van de olie-export (de Golfstaten in de eerste plaats). Het meest complexe geval is dat van China. Door zijn economische groei, waaruit blijkt dat het zich heeft ontworsteld aan de logica van de ‘ontwikkeling van de onderontwikkeling’ (André Gunder Frank), en door zijn politieke macht, kan China niet worden beschouwd als onderworpen aan het imperialisme, ook al kan men discussiëren over de vraag of het voorbestemd is om de mondiale hegemonie van de Verenigde Staten te vervangen. Dat betekent echter niet dat het idee van een permanente revolutie moet worden verworpen, want het is wel degelijk ‘de Chinese revolutie [die] de imperialistische overheersing doorbrak en het land begiftigde met een onafhankelijke arbeidersklasse, vaardigheden, industrie en technologie’, waarmee de voorwaarden werden geschapen voor een verdere kapitalistische ontwikkeling.(4)Pierre Rousset, Daniel Bensaïd, la révolution permanente: questions d’hier et d’aujourd’hui, januari 2012.

Ondanks bepaalde uitzonderingen, complexe gevallen en zeer uiteenlopende situaties die het onmogelijk maken om op mechanische wijze een patroon vast te stellen, blijft de intuïtie die ten grondslag ligt aan het begrip en de strategie van permanente revolutie fundamenteel juist: ‘Zolang er geen echte socialistische/democratische revolutie – in een ‘permanent’ proces – heeft plaatsgevonden, is het onwaarschijnlijk dat de landen van het Zuiden, de naties van het perifere kapitalisme, een begin kunnen maken met een oplossing voor de ‘bijbelse’ problemen (de uitdrukking is van Ernest Mandel) die hen teisteren: armoede, ellende, werkloosheid, flagrante sociale ongelijkheden, etnische discriminatie, gebrek aan water en brood, imperialistische overheersing, oligarchische regimes en monopolisering van het land door de landeigenaren …'(5)Michael Löwy, Actualité de la révolution permanente, Inprecor, juli-september 2000.

De ‘Arabische Lente’

De grillen van het revolutionaire proces in de Arabische regio, dat in de winter van 2010-2011 op gang kwam, tonen aan hoezeer democratische, economische en sociale taken met elkaar verweven zijn. De organisatie van verkiezingen in sommige landen die door de golf van opstanden werden getroffen, of zelfs de instelling van een formeel burgerlijk-democratisch bewind zoals in Tunesië, hebben de overheersingsstructuren niet fundamenteel veranderd en de aspiraties van het volk blijven bestaan. Zoals Gilbert Achcar opmerkt, ‘vereist de verandering die de regio nodig heeft om haar chronische crisis te boven te komen leiders of leidende organen van de volksbeweging van een hoog niveau van revolutionaire vastberadenheid en loyaliteit aan het volksbelang. Dergelijke leiders zijn onontbeerlijk om het revolutionaire proces in goede banen te leiden en de moeilijke beproevingen en uitdagingen te overwinnen die onvermijdelijk het hoofd moeten worden geboden in het streven om de bestaande regimes te verslaan door hun sociale basis te veroveren, zowel civiel als militair. Er zijn leiders nodig, die de taak op zich kunnen nemen om toezicht te houden op de omvorming van de staat van een machine van sociale afpersing ten behoeve van de weinigen tot een instrument dat de samenleving en haar werkende meerderheid dient. Zolang dergelijke leidende organen niet zijn ontstaan of niet de overhand hebben gekregen, zal het revolutionaire proces zich onverbiddelijk voortzetten via fasen van eb en vloed, revolutionaire oplevingen en contrarevolutionaire terugslagen.'(6)Gilbert Achcar, 2010-2020: The first decade of the Arab revolutionary process.

In andere landen van de regio kunnen we zien in welke mate de gecombineerde niet-opname van economische, sociale en democratische taken zelfs de terugkeer van de oude regimes (die nooit helemaal waren weggegaan) kan hebben aangemoedigd. Het meest exemplarische geval is waarschijnlijk dat van Egypte, waar de Moslimbroederschap, hoewel ze beweerde de verwezenlijkingen van de revolutie van 2011 te zijn toegedaan, elke breuk met het neoliberale en roofzuchtige economische beleid afwees – en zelfs neigde tot een verdieping ervan – en zo de facto een contrarevolutionaire rol speelde en de terugkeer naar de macht van het leger bespoedigde. Het idee dat politieke democratie een stap zou zijn die ‘in het begin’ moest worden gezet, door politieke allianties aan te gaan met de burgerlijke krachten, zelfs als dat betekende dat moest worden afgezien van een proces van sociale transformatie, dat alleen was voorzien na de consolidatie van democratische structuren, was van korte duur: niet alleen is er nooit sociale transformatie gekomen, maar deze scheiding van sociale en democratische taken heeft de terugkeer van de dictaturen in de hand gewerkt – en de vernietiging van de schamele ruimtes van politieke democratie.

III. ​​​​​​​De relevantie van de theorie van de permanente revolutie

In de gedomineerde landen blijft de theorie van de permanente revolutie dus relevant, op voorwaarde dat ze voortdurend wordt bijgewerkt in het licht van nieuwe sociale en politieke ervaringen. Zoals Michael Löwy schreef: ‘In de overgrote meerderheid van de landen van het perifere kapitalisme – of het nu in het Midden-Oosten, Azië, Afrika of Latijns-Amerika is – zijn de taken van een echte democratische revolutie nog niet volbracht: afhankelijk van het geval, democratisering – en secularisering! – van de staat, de bevrijding van de imperiale overheersing, de sociale uitsluiting van de arme meerderheid of de oplossing van het landbouwvraagstuk staan nog steeds op de agenda. De afhankelijkheid heeft nieuwe vormen aangenomen, maar die zijn niet minder wreed en restrictief dan die van het verleden: de dictatuur van het IMF, de Wereldbank en binnenkort de WTO – over de landen met schulden, dat wil zeggen, van praktisch alle landen van het Zuiden – door middel van het mechanisme van neoliberale ‘aanpassingsplannen’ en draconische voorwaarden voor de betaling van buitenlandse schuld. […] De revolutie in deze landen kan dus alleen maar een complexe en gearticuleerde combinatie zijn van deze democratische eisen en de omverwerping van het kapitalisme. Net als in het verleden zijn de revolutionaire omwentelingen die in de samenlevingen in de periferie van het systeem op de agenda staan, niet identiek aan die in de landen van het centrum. Een sociale revolutie in India kan, wat haar programma, haar strategie en haar drijfveren betreft, geen zuivere ‘arbeidersrevolutie’ zijn zoals in Engeland. De beslissende politieke rol – toegegeven, niet voorzien door Trotski! – die vandaag de dag in veel landen wordt gespeeld door boeren- en inheemse bewegingen (het Zapatistisch Leger van Nationale Bevrijding in Mexico, de Braziliaanse Beweging van Landloze Landarbeiders (MST), CONAIE in Ecuador) toont het belang en de sociale explosiviteit aan van de landbouwkwestie en haar nauwe band met de nationale bevrijding.'(7)Michael Löwy, Actualité de la révolution permanente, art. cit.

Voor Trotski was in de geavanceerde kapitalistische landen, waar de burgerlijke revolutie geacht werd te zijn volbracht, de permanente revolutie slechts in twee betekenissen relevant: voortzetting van het socialistische revolutionaire proces na de machtsovername en de noodzaak de revolutie internationaal uit te breiden.

Zonder natuurlijk te zijn afgeschaft, ‘lijkt de grens tussen de ‘proletarische revolutie’ in de imperialistische landen en de ‘permanente revolutie’ in de gedomineerde landen nu vager dan voorheen, zowel in politiek opzicht (de leuzen lijken steeds meer op elkaar in een tijd waarin de onrechtmatige schuld de kern vormt van de Europese crisis!) als in geografisch opzicht, met landen die twee werelden ‘omspannen’, Griekenland bijvoorbeeld.(8)Pierre Rousset, Daniel Bensaïd, la révolution permanente, art. cit.

Meer in het algemeen heeft de permanente revolutie als een combinatie van democratische en socialistische taken een nieuwe relevantie in de landen van het imperialistische centrum zelf. De lange crisis van het kapitalisme, waarvan het uitbreken in 2008-2009 nog steeds gevolgen heeft – en naschokken – heeft een fase van autoritaire ontwikkeling ingeluid, binnen de ‘ontwikkelde’ kapitalistische landen, waarvan het hoogtepunt nog lang niet bereikt is. Deze autoritaire koers is geen toeval of een eenvoudige ideologische ‘overhaaste’ koers: het is de uitdrukking van een crisis in de hegemonie van de politieke overheersing door de bourgeoisie, een gevolg van haar structurele onvermogen om de instemming van belangrijke delen van de bevolking te verkrijgen, met het vasthouden aan beleid dat de sociale gevolgen van de economische crisis verre van opvangt, maar deze juist verergert. Er is sprake van politieke instabiliteit, die tot uiting komt in het einde van de ‘vreedzame’ afwisselingsregimes, de spectaculaire ontwikkeling van de extreemrechtse krachten, gebeurtenissen zoals de verkiezing van Donald Trump of Brexit, de veelvuldige brute interventies, in de afgelopen jaren, van de Europese instellingen op ‘nationale’ politieke tonelen (Italië, Griekenland en, in mindere mate, Portugal), enzovoort.

Macroniaans autoritarisme is de Franse uitdrukking van een crisis van de hegemonie van de dominante klassen op een internationale schaal, die zich in verschillende vormen ontvouwt in de meeste ‘burgerlijke democratieën’. Toen Macron werd gekozen, werd de vraag gesteld of hij een oplossing voor deze crisis van de hegemonie vertegenwoordigde, of dat hij er een product van was dat deze op middellange termijn alleen maar kon verergeren. Nu wijst alles erop dat, ook al beantwoorden zijn contrahervormingen aan de wensen van de bourgeoisie, de crisis nog lang niet is opgelost: de hervormingen worden goedgekeurd en toegepast, maar de instemming is er niet, wat blijkt uit de lage populariteit van Macron en de versmalling van zijn sociale basis, die tijdens de presidentsverkiezingen van 2017 al een minderheid vormde. Maar niets lijkt erop te wijzen dat Macron en de zijnen op zoek zijn naar de constructie van een ‘nieuwe hegemonie’, aangezien hun relaties met de meest traditionele vormen van bemiddeling en dus van de productie van instemming (partijen, vakbonden, verenigingen en zelfs, tot op zekere hoogte, de media) blijk geven van een verlangen naar marginalisering/omzeiling, of zelfs absolute overheersing, van deze structuren.

De onafscheidelijkheid van democratische en sociale strijd wordt steeds zichtbaarder in de dominante kapitalistische landen, net als in de landen in de periferie. In die zin kunnen we de herhaalde volksopstanden van de afgelopen tien jaar begrijpen als de uitdrukking van een opstand tegen het neoliberaal-autoritair kapitalisme, waarin sociale en democratische eisen ‘op natuurlijke wijze’ samengaan. Irak, Chili, Ecuador, Libanon, Catalonië, Puerto Rico, Soedan, Colombia, Hongkong, Nicaragua, Algerije, Haïti, Iran, India … Bijna alle volksbewegingen van de afgelopen jaren, en dat geldt ook voor de Gele Hesjes in Frankrijk, zijn, als ze begonnen als reactie op een specifieke regeringsmaatregel, heel snel veranderd in globale opstanden, waarbij alle neoliberale beleidsmaatregelen van de afgelopen jaren, zelfs decennia, ter discussie werden gesteld en de legitimiteit zelf van de machthebbers en hun antidemocratische, zelfs autoritaire praktijken ter discussie werden gesteld.

In al deze strijd ontbreekt het echter aan een gemeenschappelijke emancipatoire horizon (communisme, ecosocialisme, enzovoort), evenals aan politieke krachten die het mogelijk maken ervaringen uit het verleden en nieuwe radicalisaties samen te voegen, wat van essentieel belang is om de revoluties van de eenentwintigste eeuw te overwegen door openlijk de machtskwestie aan de orde te stellen. Dit is ook wat de permanente revolutie kan en moet bijdragen: zich voeden met de hedendaagse sociale en politieke ervaringen en deze verrijken en een theorie en een praktijk vormen die, ver van de teleologische of stagistische visies op de strijd voor sociale emancipatie ‘de politieke tijd van de gebeurtenis en de historische tijd van het proces, objectieve voorwaarden en hun subjectieve transformatie, de tendentiële wetten en de onzekerheden van de omstandigheden, de dwang van de omstandigheden en de vrijheid van beslissingen, de wijsheid van opgedane ervaringen en de vermetelheid van nieuwheid, gebeurtenis en historiciteit tot uitdrukking brengen.'(9)Daniel Bensaïd, Fragments pour une politique de l’opprimé: événement et historicité, 2003.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op l’Anticapitaliste. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.

Voetnoten

Voetnoten
1, 2 Zie.
3 Het geval China, door Trotski zelf besproken, is paradigmatisch; zie Pierre Rousset, The Chinese Experience and the Theory of Permanent Revolution.
4 Pierre Rousset, Daniel Bensaïd, la révolution permanente: questions d’hier et d’aujourd’hui, januari 2012.
5 Michael Löwy, Actualité de la révolution permanente, Inprecor, juli-september 2000.
6 Gilbert Achcar, 2010-2020: The first decade of the Arab revolutionary process.
7 Michael Löwy, Actualité de la révolution permanente, art. cit.
8 Pierre Rousset, Daniel Bensaïd, la révolution permanente, art. cit.
9 Daniel Bensaïd, Fragments pour une politique de l’opprimé: événement et historicité, 2003.