Onder het leiderschap van Soekarno was het postkoloniale Indonesië een optimistisch land dat zijn plaats vond op het wereldtoneel. Soeharto’s staatsgreep in 1965 verdronk dat experiment in bloed, waarbij Amerikaanse politici en media zijn campagne van massamoorden toejuichten.
Nadat Indonesië in 1949 onafhankelijk was geworden van Nederland, was het de op één na grootste postkoloniale staat ter wereld. Op de Bandung Conferentie bundelde de Indonesische leider Soekarno zijn krachten met leiders uit India, Egypte en Joegoslavië om een nieuwe weg in te slaan in het wereldgebeuren. Indonesië had ook een van ’s werelds grootste communistische partijen, met een massalidmaatschap en een netwerk van gelieerde organisaties die arbeiders, vrouwen, kunstenaars en jongeren mobiliseerden tegen de dominante sociale klassen in het land.
Het was de dreiging van sociale mobilisatie van onderop die het Indonesische officierskorps ertoe bracht in 1965 een staatsgreep te plegen, gevolgd door een van de bloedigste moordpartijen van de eeuw. Politici in Washington juichten deze campagne van massamoord openlijk toe en gaven er hun enthousiaste steun aan.
Michael G. Vann is hoogleraar geschiedenis aan de Sacramento State University. Dit is een bewerkt transcript van Jacobin‘s Long Reads podcast. Je kunt de aflevering hier beluisteren.
Daniel Finn: Wat was de aard van het Indonesische politieke systeem onder Soekarno na het einde van het Nederlandse koloniale bewind?
Michael G. Vann: Een van de belangrijkste dingen om te begrijpen als we het hebben over postkoloniaal of recentelijk gedekoloniseerd Indonesië is de enorme hoeveelheid optimisme en trots die de jonge natie-staat had. Ze hadden de Nederlanders verslagen in een onafhankelijkheidsoorlog van 1945 tot 1949. Toen ze in 1949 onafhankelijk werden, waren ze de op één na grootste postkoloniale staat, na India. Natuurlijk was dit vóór de golf van dekolonisatie rond 1960. Maar ze zagen Indonesië echt als de golf van de toekomst. Indonesië zou een rol gaan spelen in het creëren van de postkoloniale wereld.
Soekarno, de eerste president van Indonesië, was een veteraan uit de anti-koloniale strijd tegen de Nederlanders. Hij sprong meteen op het wereldtoneel. Hij was een enorm charismatische figuur, die bijvoorbeeld in 1955 als gastheer optrad voor de Bandung Conferentie van Afrikaanse en Aziatische staten. Dat legde een belangrijke basis voor postkoloniale samenwerking tussen de landen van het Zuiden. Samen met Jawaharlal Nehru, Gamal Abdel Nasser en Kwame Nkrumah hielp hij de Beweging van Niet-Gebonden Landen oprichten.
In dezelfde tijd dat Soekarno deze rol speelde in de Beweging van Niet-Gebonden Landen, poseerde hij voor fotomomenten met Dwight Eisenhower en zijn vice-president, Richard Nixon en in het begin van de jaren 1960 met John F. Kennedy. Hij ging ook naar Moskou en Peking en liet zich fotograferen met Nikita Chroesjtsjov en Zhou Enlai. In de figuur van Soekarno was er veel optimisme, trots en aspiratie voor een nieuwe postkoloniale orde.
Soekarno bracht dat charisma over Indonesië’s rol in de internationale betrekkingen mee naar huis. Hij gaf ongelooflijke toespraken. Hij liet een enorm stadion bouwen in Jakarta, het Gelora Bung Karno Stadion. De toespraken die hij daar hield duurden soms behoorlijk lang. Hij sprak over de OLDEFO’s, de Oude Gevestigde Krachten, die werden uitgedaagd door de NEFO’s, de Nieuwe Opkomende Krachten. Hij gaf de mensen een soort alfabetensoep van acroniemen met deze historische gevechten waarin de jonge Indonesische staat een rol zou spelen.
Hij combineerde die verheven mondiale politieke retoriek met een nogal aards populisme. Hij was echt goed in het aanspreken van het gewone volk, ook al had hij een elitaire achtergrond. Hij sprak op een manier die de lagere klassen van het Indonesische volk bereikte. Een van mijn favoriete dingen over Soekarno is dat hij de eerste president van Indonesië was, met een zeer hoog nationaal aanzien, maar toch wilde hij Bung Karno genoemd worden, een soort bijnaam die ‘Broeder Karno’ betekent, waarbij het laatste deel van zijn naam wordt genomen. In Californië zouden we ‘Bung’ vertalen als ‘dude’ in plaats van ‘broer’ – hij was Dude Karno. Dat had een enorme aantrekkingskracht op de bevolking.
Tegelijkertijd, ondanks deze grote internationale successen en de prominente rol van Indonesië op het wereldtoneel, waren de dingen een beetje chaotisch in eigen land. Er was het postkoloniale probleem van hoe een natie-staat te maken van meer dan dertienduizend eilanden die door de Nederlanders waren gekoloniseerd. Er is veel discussie over de vraag of er al dan niet een politiek precedent bestond in de vroegmoderne periode voor deze nieuwe Indonesische natie-staat. Er was een Javaans koninkrijk geweest dat in ieder geval aanspraak had gemaakt op het grootste deel van het grondgebied dat de Nederlanders later zouden koloniseren, maar dat was echt een uitzondering in de geschiedenis van deze enorme, uitgestrekte archipel die enkele duizenden kilometers in doorsnee is.
In deze nieuwe postkoloniale omgeving moest Soekarno in wezen Indonesië uitvinden en mensen bijeenbrengen die meer dan driehonderdvijftig verschillende talen spraken – geen dialecten, maar talen – en die leefden in dit uitgestrekte gebied. Niet iedereen was het eens met dit nieuwe project van een seculiere Indonesische Republiek onder Soekarno. Er waren islamitische groeperingen die geen seculiere staat wilden. Ze wilden een postkoloniale staat, gebouwd op hun interpretatie van de islamitische beginselen.
Een van deze groeperingen, Darul Islam (‘Het Huis van de Islam’), verzette zich openlijk tegen de Indonesische Republiek vanaf de onafhankelijkheid. In de jaren vijftig waren ze op verschillende manieren in opstand gekomen. De groep was betrokken bij een moordaanslag op Soekarno in 1957 – een granaataanval op Java, die Soekarno overleefde, maar waarbij zes kinderen omkwamen.
Naast de islamistische oppositie tegen de seculiere staat, waren er in de jaren vijftig ook regionale militaire commandanten die hun eigen machtsbases opbouwden tegen de centrale macht in Jakarta, op verschillende plaatsen op Sumatra en ook op Sulawesi, dat in het noorden van Indonesië ligt. De CIA hielp sommige van deze rebellen. De Amerikanen zagen Soekarno als een potentiële bedreiging vanwege zijn radicale uitspraken, dus waren ze meer dan bereid om Indonesië te helpen destabiliseren.
Het hoogtepunt kwam in 1958, toen twee revolutionaire groepen, de zogenaamde Permesta-groep en de Revolutionaire Regering van de Republiek Indonesië, hun krachten bundelden. Er waren nu twee grote gebieden van Indonesië in openlijke opstand, Sumatra en Sulawesi. Deze opstand werd binnen enkele maanden neergeslagen, maar de guerrillastrijd duurde voort tot 1961. Dit droeg bij tot de destabilisatie van de jonge republiek, juist aan het einde van haar eerste decennium.
De Indonesische Republiek was een liberale democratie met zeer actieve verkiezingen voor het parlement, maar tegen de jaren vijftig was er een politieke impasse ontstaan. Sommige vormen van verdeeldheid leken onoverkomelijk te zijn. Soekarno kondigde in 1957 de staat van beleg af en kondigde vervolgens in 1959 af wat hij ‘geleide democratie’ noemde. Dit betekende in wezen dat verkiezingen werden opgeschort. Tot de val van Soeharto, tientallen jaren later, zouden er geen vrije en eerlijke verkiezingen meer komen.
In deze periode van zogenaamde geleide democratie bracht Soekarno de twee belangrijkste krachten die in Indonesië waren gegroeid in evenwicht: de Indonesische Communistische Partij (PKI) en het Indonesische officierskorps, de Tentara Nasional Indonesia (TNI). De ene vertegenwoordigde uiterst links, de andere uiterst rechts. Soekarno probeerde Indonesië bijeen te houden door deze twee krachten in evenwicht te houden. Zijn toespraken waren duidelijk in het voordeel van de PKI. Ondertussen kreeg het officierskorps van de TNI de kans om zijn greep op de lokale, bestuursmacht steeds verder uit te breiden. Aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig begon het leger de echte bureaucratische instelling van de staat te worden.
Dit alles gebeurde in het kader van Soekarno’s aanval op westerse bedrijven – Nederlandse, Britse en Amerikaanse. Hieronder vielen grote plantages en de olie- en gasindustrie. Soekarno ging over tot nationalisatie van sommige van deze sectoren. Soms werden plantages overgedragen aan de TNI omdat die de administratieve capaciteiten had. Dit creëerde meer en meer macht voor het rechtse officierskorps.
Ondertussen werd de Indonesische Communistische Partij steeds populairder. Dit alles betekende dat Soekarno bezig was met een ongelooflijke evenwichtsoefening of jongleren tussen deze verschillende krachten binnen Indonesië.
Kunt U ons iets meer vertellen over de rol die de PKI speelde in het politieke en sociale leven van Indonesië als zo’n grote, massale ledenpartij?
De geschiedenis van de PKI is werkelijk fascinerend en is nog slechts beperkt bestudeerd door de meeste westerse activisten en onderzoekers in de geschiedenis van het communisme. Het was de oudste communistische partij in Azië: ze werd opgericht in 1920, vóór de Chinese Communistische Partij. Ze kwam voort uit de Indische Sociaal-Democratische Bond, een multiraciale organisatie die zowel etnische Indonesiërs – voornamelijk Javanen – als Nederlanders omvatte.
Henk Sneevliet, een Nederlandse activist, hielp bij de oprichting van zowel de Sociaal-Democratische Bond als vervolgens de jonge Indonesische Communistische Partij. Hij hielp ook bij de oprichting van de Chinese Communistische Partij het jaar daarop en was lid van het Nederlandse parlement in de jaren dertig. Later kwam hij in verzet tegen de nazi’s en uiteindelijk stierf hij in 1942 in een naziconcentratiekamp.
Halverwege de jaren twintig had de PKI een aanzienlijk aantal leden in enkele van de grootste industriesteden. Tegen de orders van de Komintern in, begonnen ze in 1926 aan een noodlottige opstand. Figuren als Munawar Musso, die een radicalere tak binnen de partij vertegenwoordigde, organiseerde spoorwegarbeiders die een revolutie wilden ontketenen. Deze opstand werd vrijwel onmiddellijk door de Nederlanders neergeslagen. Duizenden werden gearresteerd en de partij werd ondergronds gedreven en was de rest van het decennium, in de jaren dertig en in de jaren veertig, tamelijk onbelangrijk.
De partij kwam in 1945, na de Tweede Wereldoorlog, uit de illegaliteit. Helaas raakte de PKI, toen ze macht begon te vergaren, in 1948 in conflict met enkele nationalistische officieren. Dat was een geschil over lokale politiek, maar het werd door de officieren gebruikt om de PKI te verpletteren in de zogenaamde Madiun Affaire. Musso, de leider van de PKI, werd vermoord en de partij werd opnieuw bijna vernietigd.
Na de Madiun Affaire bouwde de PKI zichzelf weer op. In 1951 werd D.N. Aidit algemeen secretaris van de partij en hij voerde een strategie die gebaseerd was op de stembus en niet op de Kalasjnikov. De PKI had in de jaren ’50 en ’60 geen gewapende vleugel. In 1955 behaalden de communisten de vierde plaats bij de nationale parlementsverkiezingen, wat voor hen een enorme overwinning was en voor veel mensen een verrassing. Ze kregen ongeveer 6 miljoen stemmen – 16 procent van het electoraat. Dat toonde het succes aan van een diepgaande strategie gebaseerd op een parlementaire weg naar de macht.
Aidit was ook verantwoordelijk voor de toenemende invloed van de PKI in de groeiende vakbeweging. Er was een synergie tussen de vakbonden en de PKI, die in de loop van de jaren vijftig en zestig beide sterker werden. De PKI maakte een enorme groei door. In 1950 waren er slechts een paar duizend leden, maar in 1955 waren er al zo’n tweehonderdduizend leden. Men schat dat in 1960 misschien wel 1,5 miljoen of zelfs 2 miljoen leden tot de PKI behoorden.
En dan hebben we het alleen nog maar over de leden van de partij. Er waren ook een heleboel sympathiserende organisaties, waarvan sommige echt onder controle van de PKI stonden en sommige gelieerd waren. Een van de bekendste was de Indonesische vrouwenbeweging, Gerakan Wanita Indonesia of GERWANI, die volgens sommige schattingen de grootste feministische organisatie ter wereld was in het begin van de jaren zestig. Ze was nauw verbonden met de PKI, maar stond niet onder haar controle.
Er was ook het Cultureel Instituut van het Volk of LEKRA, een organisatie van kunstenaars die heel nauw verbonden was met de partij. Ook de belangrijkste vakbondsorganisatie, de SOBSI (Centrale Organisatie van Alle Indonesische Arbeiders), was nauw verbonden met de PKI. De partij had veel invloed, zo niet controle, op de vakbond van boeren, de BTI.
Samen brachten deze groepen ongeveer 20 miljoen mensen onder de paraplu van de partij. Die mensen waren niet allemaal lid van de PKI en er waren verschillende vormen van autonomie. Maar het waren sympathisanten die het gevoel hadden deel uit te maken van deze beweging.
Onder Aidit’s leiding verwierf de PKI de reputatie vrij van corruptie te zijn, in schril contrast met de corruptie die bij sommige andere politieke partijen en vooral bij het Indonesische officierskorps begon op te komen. Eind jaren ’50 en begin jaren ’60 waren er een aantal corruptieschandalen. Een jonge officier, Soeharto, raakte in één van die schandalen verwikkeld. De PKI had daarentegen een zeer goede reputatie.
Hoewel de PKI het in de jaren ’50 heel goed deed bij de verkiezingen, steunde de partij Soekarno’s besluit in 1959 om de zogenaamde Geleide Democratie uit te roepen, waardoor de verkiezingen werden opgeschort. In 1960 kwam Soekarno met een merkwaardige politieke formule die hij Nasakom noemde – een combinatie van nationalisme, religie en communisme. Hij verklaarde dat hij deze drie ideologieën zou vermengen en een Indonesische weg zou creëren. Dat was natuurlijk een vage en tegenstrijdige aankondiging, maar het stelde de twee belangrijkste pijlers van Soekarno’s macht tevreden, de PKI en de TNI.
De PKI steunde Soekarno ook omdat zijn toespraken in het begin van de jaren zestig radicaler werden met betrekking tot internationale aangelegenheden. Hij hield toespraken over de strijd tegen wat hij NEKOLIM noemde, wat zijn acroniem was voor ‘neokoloniale imperialisten’. Veel mensen in het Westen keken naar deze toespraken en zeiden dat dit gewoon een geval was van een gekke Soekarno die tegen windmolens vecht en mythische, bijna mystieke politieke verklaringen aflegt. Maar vergeet niet dat de CIA aan het eind van de jaren vijftig op heterdaad betrapt was bij het steunen van rebellen en dat ze betrokken was bij talrijke pogingen om Soekarno te destabiliseren, zo niet omver te werpen. Toen hij deze toespraken hield tegen de zogenaamde NEKOLIM, had hij het over echte krachten die probeerden zijn regering te destabiliseren.
Het was in deze context dat Soekarno begon op te treden tegen Nederlandse en Britse bedrijven. De PKI steunde deze maatregelen. Ze zagen het als een strijd tegen het internationale kapitalisme en tegen het neo-imperialisme. Helaas voor de PKI was het Indonesische officierskorps de belangrijkste begunstigde van sommige van deze nationalisaties.
Een ander belangrijk aspect van het werk van de PKI in het begin van de jaren zestig was de steun van de partij voor directe actie om de landhervormingswetten ten uitvoer te leggen. Deze wetten stonden in de wetboeken, maar de regering handhaafde ze niet, dus mobiliseerde de PKI, samen met de boerenbond, de BTI, arme en landloze boeren om land in beslag te nemen en de wetten uit te voeren. Dit maakte een aantal grootgrondbezitters, waarvan velen zeer nauwe banden hadden met conservatieve moslimpartijen en de TNI, woedend en angstig. Het optreden van de PKI ter ondersteuning van de rechten van de boeren wekte onmiddellijk weerstand op bij de landeigenaren, de islamitische organisaties en het officierskorps, die met elkaar verweven belangen hadden.
Ondertussen hield de PKI zich bezig met educatieve campagnes, zoals alfabetiseringscampagnes op het hele platteland. De PKI-scholen zorgden voor een veel beter onderwijs aan ongeletterde arbeiders en boeren dan de in geldnood verkerende staatsscholen of de islamitische privé-internaten. De PKI was meer dan alleen een politieke partij met een economische agenda: ze vertegenwoordigde een sociale en culturele revolutie.
Hiertegenover begonnen de vijanden van de PKI in de TNI, de grootgrondbezitters en de islamitische partijen een steeds reactionairdere toon aan te slaan. Ze beschouwden de PKI niet alleen als een economische bedreiging, maar ook als een bedreiging van cultuur en traditie. In sommige gevallen verklaarden ze de PKI als een bedreiging voor de godsdienst, hoewel dat een enorme misvatting was, omdat de meeste PKI-leden praktiserende moslims waren.
Hoe kwam Soeharto tijdens de staatsgreep van 1965 aan de macht? Welke acties ondernam het nieuwe regime tegen links?
De gebeurtenissen van 30 september en 1 oktober 1965 zijn erg verwarrend, mogelijk met opzet. Er waren twee staatsgrepen: een poging tot aanslag op het Indonesische officierskorps in de nacht van 30 september en een langzamere staatsgreep, waarbij Soeharto de macht greep van Soekarno.
Eind 1964 en in 1965 waren er geruchten over een zogenaamde generaalsraad van door de CIA gesteunde, rechtse generaals. De geruchten suggereerden dat ze zich misschien tegen Soekarno zouden keren. In de nacht van 30 september viel een aantal lagere officieren, die beweerden op te treden tegen zoiets als deze generaalsraad, de huizen van hun superieuren binnen – een handvol van de hoogste generaals in Indonesië.
Misschien wilden ze hen doden, misschien wilden ze hen ontvoeren. Het lijkt heel waarschijnlijk dat het plan was deze generaals te kidnappen en ze met geweld te dwingen, maar tijdens de invallen werden drie van de generaals in hun huizen gedood. De anderen werden naar een luchtmachtbasis in de buitenwijken van Jakarta gebracht. In de chaos van de overval op generaal Abdul Haris Nasution, kon de generaal ontsnappen, waarbij hij zijn enkel brak toen hij over de muur sprong naar de Iraakse ambassade ernaast. Zijn vijfjarige dochter raakte echter gewond en zou een paar dagen later sterven.
De generaals die levend werden meegenomen en de lichamen van de generaals die stierven werden naar de luchtmachtbasis Halim gebracht. Ondertussen rukten rebelleneenheden op naar het radiostation in centraal Jakarta en zonden een boodschap uit, die in heel Indonesië te horen was, waarin gezegd werd dat ze bezig waren met een staatsgreep, maar ter ondersteuning van president Soekarno. Ze veroordeelden hun corrupte superieuren.
Een aantal onderzoekers denkt dat dit eigenlijk een interne legeraangelegenheid was die uit de hand liep. Maar het is ingewikkeld, omdat de coupplegers een kleine commandopost hadden op de luchtmachtbasis Halim, in een gebied dat bekend staat als Lubang Buaya of ‘krokodillenhol’ – een onheilspellend klinkende naam. We weten dat Soekarno en de PKI-leider Aidit toevallig in de buurt waren op de luchtmachtbasis. Ze waren waarschijnlijk op de hoogte van de staatsgreep.
Het blijft onduidelijk wat er precies gebeurde, maar toen de coup mislukte, vluchtten zowel Soekarno als Aidit en de coupplegers vermoordden de generaals die ze hadden ontvoerd. Ze gooiden hun lichamen in een verlaten put, waarna ze de put afdekten en er een bananenboom op plantten. De generaals werden niet gemarteld. Benedict Anderson, de grote theoreticus van het nationalisme en zelf een Indonesië-onderzoeker, vond jaren later het autopsierapport: er waren geen tekenen van marteling op de lichamen van de generaals.
In al deze chaos, in de vroege uren van 1 oktober, nam een brigadegeneraal, Soeharto, die eerder in de problemen was gekomen door corruptie met enkele van de officieren die het doelwit waren, de leiding. Hoewel generaal Nasution een hogere rang had dan hij, greep hij in en stuurde zijn paracommando’s om het radiostation te heroveren.
Een paar dagen later viel hij de luchtmachtbasis aan. Hij vond de lichamen in de put en liet cameraploegen komen om er een groot media-spektakel van te maken. De lichamen werden opgegraven en Soeharto organiseerde een staatsbegrafenis voor de generaals.
Soeharto gebruikte deze staatsgreep onmiddellijk als anti-communistische propaganda. Wist de PKI van de staatsgreep? Aidit wist er waarschijnlijk iets van en was er misschien op de een of andere manier bij betrokken, maar wat de leden van de PKI betreft – absoluut niet. De verschillende organisaties zoals GERWANI, de BTI, en LEKRA hadden geen idee. De PKI-leden waren net zo verward en verrast als iedereen.
Maar de legerleiding was niet in de war. Ze kwamen onmiddellijk in actie en verklaarden de PKI verantwoordelijk voor deze poging tot staatsgreep. Ze begonnen onmiddellijk met razzia’s en standrechtelijke executies van PKI-leden en mensen uit verwante groeperingen. Dit proces begon in Atjeh, in het uiterste noordwestelijke puntje van Sumatra en verspreidde zich vervolgens over heel Sumatra.
De rechtse terreurcampagne verspreidde zich van west naar oost, over Java. In West-Java werd een groot aantal personen gevangen gezet. In Midden- en Oost-Java viel het leger PKI-bolwerken aan en werd een massale moordcampagne gevoerd.
Het hoogtepunt werd in 1966 bereikt, toen het leger over Java en naar het eiland Bali was getrokken, waar misschien wel 8% van de bevolking van het eiland werd vermoord door het Indonesische leger en plaatselijke groepen die gemobiliseerd waren om tegen PKI-leden op te treden. In het daaropvolgende jaar vonden ook in Oost-Indonesië enkele sporadische anticommunistische moordpartijen plaats. De laatste militaire actie tegen de PKI was in 1968.
Er was wijdverbreid seksueel geweld tegen vrouwen. Allerlei geruchten deden de ronde dat de feministische organisatie GERWANI diep betrokken was geweest bij de aanval op de generaals. Ze werden uitgemaakt voor heksen, hoeren en erger.
Het leger verspreidde geruchten dat GERWANI op Bali prostituees had met scheermesjes die Indonesische soldaten zouden aanvallen. Er werden ook geruchten verspreid dat GERWANI-leden de generaals op de luchtmachtbasis seksueel hadden verminkt en hun genitaliën met scheermesjes hadden bewerkt. Er werden de meest groteske lasterpraatjes over GERWANI verspreid.
Lichamen werden vaak in het openbaar getoond als een vorm van anti-communistische terreur, vooral in Oost-Java. Dit werd geleid door de legerleiding. Soms gebruikten ze gewone troepen, maar ze werkten ook samen met lokale organisaties, waaronder religieuze groeperingen: islamitische groepen, christelijke groepen in centraal Java, en hindoe groepen op Bali. De TNI werkte ook samen met preman – georganiseerde criminelen uit de onderwereld. Als u de film van Joshua Oppenheimer hebt gezien, The Act of Killing, dan zag u enkele van deze onderwereldfiguren uit deze doodseskaders..
Recent onderzoek door wetenschappers als Jess Melvin heeft uitgewezen dat het moordprogramma van tevoren was gepland. Er wordt nu gespeculeerd dat dit een programma was dat van tevoren was opgezet en dat ze echt wachtten op groen licht – wachtten op wat John Roosa een voorwendsel voor massamoord heeft genoemd.
Er was onmiddellijk een propagandacampagne. Legerkranten gaven de PKI de schuld. Er waren talloze verhalen over seksuele martelingen door GERWANI en verhalen over die Balinese prostituees. Dat wijst op veel seksuele angst. De PKI werd snel verboden, net als alle andere verwante politieke organisaties en de vakbeweging werd de kop ingedrukt.
In een jaar tijd werden ergens tussen een half miljoen en een miljoen Indonesiërs vermoord, misschien wel meer – vaak met de blote hand. Nog meer mensen dan dat werden gedurende meer dan tien jaar gevangen gezet. Veel mensen waren geen lid van de PKI, maar lid van feministische groeperingen of van vakbonden of waren kunstenaar of mensen die het slachtoffer werden van doodseskaders als gevolg van plaatselijke politieke of persoonlijke geschillen.
Intussen maakte Soeharto van deze chaos gebruik om aan de macht te komen. Hij nam een hogere rang aan dan generaal Nasution en begon vervolgens president Soekarno te dwingen hem de macht te geven. Soeharto vertegenwoordigde een heel ander soort politieke persoonlijkheid dan Soekarno. Als Soekarno Bung Karno was, dan was Soeharto Pak Harto – ‘Pak’ was de afkorting van ‘vader’ of ‘meneer’. Hij was veel deftiger en geraffineerder, met een afstandelijke, aristocratische uitstraling.
Hij keerde zich steeds meer tegen Soekarno. Op 11 maart 1966 dwong hij Soekarno alle macht aan hem over te dragen. Het document dat Soekarno zou hebben ondertekend om Soeharto’s machtsovername te legitimeren, was wellicht een vervalsing. Twee jaar later, op 27 maart 1968, werd Soeharto de tweede president van Indonesië en verving hij Soekarno officieel.
Hij stelde in wat bekend werd als de Nieuwe Orde. Ik denk niet dat de verwijzing naar de Nazi terminologie toevallig was. De Nieuwe Orde was gebaseerd op een gecentraliseerd militair bewind en een tientallen jaren durend anticommunistisch propagandaprogramma, dat de grote leugen van de PKI-schuld bleef propageren – het idee dat de PKI de generaals had vermoord en een aanval zou gaan uitvoeren op de Indonesische natie, wat niet waar is. De PKI had geen militaire organisatie van betekenis. Maar deze grote leugen stond centraal in het Nieuwe Orde regime.
Er werd niet gesproken over de massamoord. Degenen die de moordpartij overleefden, die gevangen werden gezet maar na een tiental jaren werden vrijgelaten, kregen te maken met enorme discriminatie, zowel van henzelf als van hun families, omdat ze met de PKI in verband werden gebracht. GERWANI-leden werden ook met dergelijke discriminatie geconfronteerd als gevolg van de propagandacampagne. Onder de Nieuwe Orde was het voor iedere onafhankelijke sociale beweging onmogelijk om zich te vormen. Vakbonden werden volledig de kop ingedrukt.
Hoe vonden de gebeurtenissen van 1965 hun weerklank in Zuidoost-Azië en de rest van de wereld?
De VS en haar bondgenoten waren opgetogen. Het beroemde US News & World Report kopte: ‘Indonesië: hoop waar die er nooit was’. Dat was in 1966, na de moorden. Time magazine noemde de moorden ‘het beste nieuws van het Westen in jaren in Azië’ en beschreef het nieuwe Soeharto-regime als ‘strikt grondwettelijk’. De New York Times citeerde een leedvermaak zaaiende Australische premier, Harold Holt, die zei: ‘Wanneer een half miljoen tot een miljoen communistische sympathisanten op de vlucht slaan, denk ik dat het veilig is om aan te nemen dat er een heroriëntatie heeft plaatsgevonden’.
Soeharto zorgde ervoor dat Indonesië zich niet langer bevriend voelde met de Volksrepubliek China, maar zich in de Koude Oorlog resoluut aansloot bij het Amerikaanse kamp. Ondertussen diende de gecombineerde omverwerping van Soekarno en de vernietiging van de PKI als model voor toekomstige anticommunistische Koude Oorlog operaties.
Deze les was niet verloren gegaan voor de Vietnamese leiders in Hanoi. Ze zagen waartoe de Amerikanen in staat waren en dat had een duidelijke invloed op de manier waarop ze de oorlog na 1966 voerden. In Cambodja letten zowel de linker- als de rechterzijde op. Al in 1967 zeiden vijanden van de prille Rode Khmer-beweging: ‘We hebben geen gebrek aan Suhartos in Cambodja,’ wat betekent: ‘We kunnen tegen de Rode Khmer optreden.’ Een decennium later was er een document van de Rode Khmer waarin het Indonesische massale geweld tegen de PKI werd genoemd als rechtvaardiging waarom de Rode Khmer zo’n harde lijn moest volgen. Zowel links als rechts werden in Zuidoost-Azië door dit voorbeeld geradicaliseerd.
In Chili kreeg de staatsgreep tegen Salvador Allende in 1973 de codenaam ‘Operatie Jakarta’, een echo van Soeharto’s geweld. De soldaten van Pinochet pakten in Chili hetzelfde soort mensen op: partijleden, vakbondsleiders en activisten. Zelfs de Chileense volkszanger Victor Jara werd als politieke tegenstander vermoord. In zijn boek The Jakarta Method heeft Vincent Bevins de vele verbanden tussen het Indonesische voorbeeld en gevallen in Latijns-Amerika gedetailleerd beschreven.
De internationale zakenwereld was opgetogen. De extreem-rechtse, witte Texaanse olieman H.L. Hunt noemde het de grootste overwinning voor de vrijheid sinds de laatste beslissende slag van de Tweede Wereldoorlog. Toen Soeharto Indonesië onmiddellijk openstelde voor directe buitenlandse investeringen, werd hij bejubeld door het internationale bedrijfsleven, vooral in de olie- en gassector, maar ook in de mijnbouw. De goudmijnen in Papoea bleken de rijkste ter wereld te zijn.
Het bedrijfsleven was ook verheugd over de afbraak van de Indonesische arbeidersbeweging. Zonder vakbonden werd Indonesië een prachtige plaats voor buitenlands kapitaal om te investeren. Deze viering van de vernietiging van de PKI en de georganiseerde arbeidersbeweging is nog decennia na de gebeurtenissen doorgegaan. Toen Mitt Romney zich kandidaat stelde voor het presidentschap van de VS, verwees hij tijdens een debat in 2011 instemmend naar wat er in de jaren zestig in Indonesië was gebeurd, toen wij – zoals hij het uitdrukte – ‘Indonesië hielpen om met nieuw leiderschap de weg naar moderniteit in te slaan’.
In hoeverre waren buitenlandse staten als de VS en Groot-Brittannië direct betrokken bij de staatsgreep en het bloedbad dat daarop volgde?
Dit opent een interessante kloof in de geschiedschrijving. Er is een debat tussen onderzoekers over hoeveel belang ze moeten hechten aan de Westerse betrokkenheid. Natuurlijk was de CIA erbij betrokken, maar dit was een geval van Indonesiërs die Indonesiërs doodden. Een deel van de op de Amerikanen gerichte wetenschap ontkent in zekere zin de Indonesische inmenging en bagatelliseert de Indonesische rol in deze gebeurtenissen.
Om eerlijk te zijn, zou het voor de CIA moeilijk zijn geweest om ter plaatse in Indonesië veel te doen in de jaren die aan 1965 voorafgingen. Met de staat van beleg en Soekarno’s steeds vijandiger houding tegenover de Verenigde Staten, zou het voor hen erg moeilijk zijn geweest om veel inlichtingen te verzamelen.
Dit gezegd zijnde, cultiveerden de Verenigde Staten een belangrijke groep Indonesische officieren en rekruteerden hen voor training in Fort Benning, waar later de School of the Americas zou worden gevestigd. Ze creëerden een kader van pro-Amerikaanse officieren. Veel van die officieren traden in 1965-66 op en waren behulpzaam bij de massamoord.
Het is heel waarschijnlijk dat de Amerikaanse, Britse en Australische inlichtingendiensten druk uitoefenden op het leger om in actie te komen en uit recent onderzoek blijkt dat er van tevoren coördinatie was, mogelijk met mensen zoals Soeharto. Het is moeilijk om dit te bewijzen, want de Indonesische regering en het leger willen natuurlijk niet dat deze documenten worden vrijgegeven. Maar op zijn minst lijkt het erop, dat de Westerse inlichtingendiensten een soort scenario in gedachten hadden, zoals de brand in de Reichstag in Duitsland in 1933 – een crisis waarvan de PKI de schuld zou kunnen krijgen.
Maar de Indonesiërs hebben deze moorden om hun eigen redenen gepleegd, met enige hulp en aanmoediging van het Westen en met gegarandeerde straffeloosheid. De westerse kapitalistische democratieën maakten duidelijk dat ze het Indonesische leger niet ter verantwoording zouden roepen voor deze misdaden. Sterker nog, de Verenigde Staten juichten Soeharto’s actie tegen de PKI en de georganiseerde arbeiders zelfs toe.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.