Het Soedanese volk heeft recent de oude autocratische leider Omar al-Bashir afgezet. Het is een bevestiging dat de revolutionaire vlam van de Arabische Lente in 2011 niet is uitgedoofd.
Op 17 december 2010 veroorzaakte de zelfverbranding van een jonge straatverkoper in midden Tunesië een revolutionaire brand die zich over de regio verspreidde. Acht jaar later, op 19 december 2018, leidde de uitvoering door de Soedanese regering van de door het Internationaal Monetair Fonds voorgeschreven bezuinigingsmaatregelen tot een nieuwe toename van het massale protest. En twee maanden na de Soedanese opstand begon de Algerijnse bevolking haar eigen opstand, die zich uitsprak tegen een arrogant militair regime dat op het punt stond het presidentiële mandaat van de zieke, nauwelijks functionerende Abdelaziz Bouteflika te verlengen.
De twee opstanden, hoewel nog steeds overschaduwd door de branden van 2011, hebben de regionale situatie meer en meer doen lijken op een opleving van de Arabische Lente. Meer fundamenteel is de nieuwe uitbarsting van revolutionaire gisting – na de eb die in 2013 begon en nog steeds voortduurt in landen als Syrië, Egypte, Libië en Jemen – een sterke bevestiging dat de explosie van 2011 niet slechts een ‘voorjaarsexplosie’ was, in de zin van een korte en soepele fase van politieke democratisering. Het was eerder de eerste fase van een langdurig revolutionair proces, gedreven door een structurele crisis die verband houdt met het sociale en politieke karakter van de regimes in de regio. Hoewel de winden van reactie en herstel de regio sinds 2013 hebben geteisterd, is de sociale onrust nooit helemaal verdwenen: lokale uitbarstingen van sociale woede hebben zich voorgedaan in verschillende landen van de Arabisch sprekende wereld, zoals Irak, Jordanië, Tunesië en Marokko. De bevolking van Iran, hoewel geen Arabisch sprekend land en een zeer merkwaardig soort staat, heeft zich ook aangesloten bij de strijd.
De aankondiging van de Soedanese militaire junta gisteren dat zij haar voormalige leider Omar al-Bashir heeft afgezet en twee jaar lang de macht overneemt alvorens deze over te dragen aan een gekozen regering, geeft de opleving ineens de indruk van een déjà vu. Het lijkt op de aankondiging van de Egyptische militaire junta op 11 februari 2011 dat zij Hosni Mubarak zou ontslaan en de uitvoerende macht voor een overgangsperiode zou overnemen. Er zijn echter twee grote verschillen tussen Soedan en Egypte – en die zullen de uitkomst van de Soedanese onrust mede bepalen.
Het eerste heeft betrekking op de Moslimbroederschap en het leger. In alle belangrijke landen van de ’Arabische Lente’ was de meest prominente en krachtige stroming in de oppositie de Moslimbroederschap. Hoewel de groep niet de volksopstanden initieerde – maar op een rijdende trein sprong toen die eenmaal in beweging was en in een stroomversnelling kwam – slaagde de Moslimbroederschap er toch in om de echte initiatiefnemers – bestaande uit linkse en liberale groeperingen, variërend van politieke en sociale organisaties tot jeugdnetwerken die via sociale media met elkaar verbonden zijn – buiten spel te zetten. In Egypte hebben de Moslimbroeders in de eerste helft van 2011 de illusies over het leger aangewakkerd. Ze verwachtten dat het leger hen als partners aan de macht zou brengen.
We weten hoe dat verhaal eindigde. De militairen grepen de massale ontgoocheling over Mohamed Morsi, de gekozen president van de Moslimbroederschap, aan om hem af te zetten en een van hen, veldmaarschalk Abdel-Fattah al-Sisi, te installeren. Wat de Moslimbroeders in 2011 hadden gehoopt was echter geen hersenspinsel, maar een reproductie van het model dat ten zuiden van de grens heerste, in het naburige Soedan, dat sinds 1989 geregeerd werd door veldmaarschalk Omar al-Bashir in samenwerking met de lokale Moslimbroeders.
Al-Bashir was een ‘Morsisi’ – een combinatie van de kenmerken van een militaire dictatuur en een door de Moslimbroeders geleid regime. Deze eigenaardigheid leidde de afgelopen weken tot het nogal verrassende schouwspel van regionale vijanden die zich haasten om al-Bashir te redden: de anti-Moslimbroeders van de militaire dictatuur van het Egypte van Sisi, het anti-militaire regime van Erdogan’s Turkije, het anti-Moslimbroederschap koninkrijk Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten en tenslotte het emiraat Qatar, sponsor van de Broederschap.
Dit cruciale verschil tussen de Egyptische en Soedanese situatie hangt nauw samen met een tweede: de Soedanese Moslimbroeders kunnen tegenwoordig geen illusies meer koesteren over de militaire junta van hun land. En de Soedanese bevolking is minder snel bedrogen dan hun Egyptische tegenhangers: zij weten dat het leger de ruggengraat is geweest van het bewind van al-Bashir. Er zijn veel aanwijzingen dat het regime van al-Bashir zijn eigen hoofd heeft afgehakt vanwege de angst van de generaals voor de revolutionaire besmetting die zich de laatste dagen onder de troepen begon te verspreiden, met soldaten die zich bij de demonstranten hebben gevoegd en hen verdedigen tegen de misdadigers en andere repressieve korpsen van het regime.
Op dit moment kan het in Sudan alle kanten op gaan en is het onmogelijk om de uitkomst te voorspellen. Maar het zal geen herhaling zijn van het Egyptische scenario dat Sisi aan de macht bracht, of in ieder geval niet met toestemming van de bevolking. In Soedan en Algerije – net als in alle landen van de regio – hangt het lot van het revolutionaire proces af van de opkomst van progressieve leiders die in staat zijn de massabeweging over de verschrikkelijke golven van de regionale contrarevolutionaire krachten (de oude regimes en hun islamitisch fundamentalistische mededingers of supporters) heen te leiden en van radicale sociale en politieke democratisering. Er is geen andere uitweg uit de destabilisatie die sinds 2011 de regio doet schudden.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Jacobin. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.