Links: in 2016 leg ik bloemen neer aan de Mur des Fédérés op het kerkhof Père-Lachaise in Parijs, plek waar tientallen communards gefusilleerd werden. Op de herdenkingsplaat: Aux morts de la commune 21-28 Mai 1871. Midden: Jean-Baptiste Clément, dichter en tekstschrijver van Le temps des cerises. Rechts: de karikatuur van Willette uit 1891, met daarop de door hem bedachte vijfde strofe.
Misschien ken jij het in de versie van Geike Arnaert en Bobbejaan Schoepen, zelf hoor ik het al langer zingen en dat voor ’t eerst in Lissabon, tijdens de nadagen van de Anjerrevolutie. Op het Rossio verzeil ik in een groep Fransen die ’t plots, zichtbaar ontroerd, en mede geïnspireerd door de rode wijn, aanheffen. Ook omdat ik in die tijd van toeten noch blazen weet, legt een tafelgenoot me uit dat Le temps des cerises met voorsprong het mooiste lied is dat men ter linkerzijde zingt. Het is direct verbonden met de Commune van Parijs (1871), zegt hij, en tekstdichter Jean-Baptiste Clément mag zich een echte communard noemen.
Op de laatste dag van de strijd ontmoet die Clément op de barricaden Louise. De arbeidster komt er gewonden verzorgen. Hij draagt zijn gedicht Cerises (1866) aan haar op en het groeit uit tot een lied dat weemoedig aan de barricadentijd herinnert.
Zeer geschikt om naar te luisteren nadat je Mélancholie de gauche (1)Enzo Traverso, Mélancolie de gauche. La force d’une tradition cachée (XIXe – XXIe siècle), Parijs 2016. Editions La découverte. gelezen hebt, over ‘de melancholie van Blanqui en van Louise Michel na de bloedige repressie van de Commune van Parijs; van Rosa Luxemburg die, in haar gevangenis van Wronke, mediteert over het bloedbad van de Grote Oorlog en de capitulatie van het Duitse socialisme; van Gramsci die na het mislukken van de Europese revoluties, in een fascistische gevangenis, opnieuw nadenkt over de verhouding tussen ‘stellingenoorlog’ en ‘bewegingsoorlog’; van Trotski tijdens zijn laatste ballingschap in Mexico, opgesloten achter de muren van een huis-bunker in Coyoacan: van Walter Benjamin die, verbannen in Parijs, de geschiedenis herwerkt vanuit het standpunt van de ‘geknechte voorouders’: van C.L.R. James die over Melville schrijft, op Ellis Island waar hij in quarantaine verblijft, als vijandelijke vreemdeling in de Verenigde Staten van het McCarthyisme; van de Indonesische communisten die het grote bloedbad van 1965 overleven; van Che Guevara die er zich in de bergen van Bolivië bewust van wordt dat de Cubaanse weg in een impasse terechtgekomen is.’
Mij inspireert dat lied veel later tot een gedicht dat die melancholie aan een daadkrachtige meid koppelt. Ook omdat we een kameraad gekend hebben, Willy Goval, die in Cuba ging werken, daar verliefd werd en er ging wonen, verplaats ik de gebeurtenissen van Parijs naar Havana. Tijdens die omvorming leer ik de strofen van het lied beter kennen. Daardoor verwondert het me dat Walter De Buck hier in zijn Gentse vertaling een mij onbekende vijfde strofe zingt. Ik ga ernaar op zoek en ontdek een verhaal.
Twintig jaar na de Commune is oud-communard Clément actief in de Parti ouvrier socialiste révolutionnaire. Daar kunnen ze in Frankrijk niet mee lachen en hij wordt gearresteerd. Zijn maat, Adolphe Willette, maakt er een cartoon van, ik plaats die rechts in bovenstaande fotomontage: we zien de vrijheid aan banden gelegd, de gendarmen nemen de mand kersen in beslag en het meisje wordt geketend.
De tekenaar schrijft er enkele zelfbedachte verzen bij: de vijfde strofe van Le temps des cerises! In ’t Frans eindigt die strofe, vrij vertaald, erg wraakzuchtig: ‘Maar wanneer de kersentijd weerkomt / zullen de kogels hen rond de oren fluiten’. In ’t Gents van Walter De Buck gaat het er vreedzamer aan toe: ‘En in die schaduw schrijft de dichter voort / aan de tekst van het lied dat je hier hebt gehoord’. En wil het nu net dit zijn, wat ik hier aan ’t doen ben.