Filmmaker Alex de Ronde schetst in zijn documentaire Doof Kind een mooi beeld van zijn dove zoon Tobias. Wat de documentaire bijzonder maakt is dat doof zijn niet alleen wordt bekeken als ‘handicap’, maar benaderd als cultuur.
Tobias is een jongeman van eind twintig. In de documentaire volgen we zijn dagelijkse leven. Zo zien we hoe hij les geeft in gebarentaal op een hbo, hoe hij op vakantie gaat in Zeeland, en hoe hij gaat samenwonen met zijn vriendin. We volgen Tobias ook terwijl hij studeert aan Galladaut University in Washington, de enige dovenuniversiteit ter wereld. Tussendoor zien we filmbeelden uit zijn jeugd en hoe hij charismatisch moppen tapt in gebarentaal.
In gesprekken tussen Tobias en zijn vader en broertje, die wel kunnen horen, worden verhalen uitgewisseld over hoe het is om doof te zijn. Tobias heeft een hekel aan verjaardagsfeestjes waarbij tantes hem behandelen alsof hij een hond is die een poot moet geven. Ook de ongemakken vanuit de andere kant worden belicht. Zo vertelt zijn broer dat het niet altijd gemakkelijk was om op jonge leeftijd al verantwoordelijkheid te moeten dragen als tolk.
Maar doof zijn heeft ook positieve kanten, zo blijkt. Tobias ervaart zijn doof zijn niet perse als belemmering, maar iets met nadelen én voordelen. Je kunt bijvoorbeeld over mensen roddelen in gebarentaal terwijl ze in dezelfde ruimte zitten. Zoals Tobias zelf als kind zegt: ‘Doof is ook leuk’.
Zijn familie heeft hem altijd volkomen gesteund en heeft zelfs gebarentaal geleerd. Hierdoor had hij nooit het gevoel dat hij moest kiezen tussen zich aanpassen aan de ‘horende’ wereld of gebarentaal leren. Met trots vertelt hij hoe hij door andere doven soms aangezien wordt voor ‘tweede generatie’ dove, een positie die binnen de dovencultuur status verleent.
Maar Tobias weet dat het niet altijd zo gaat. Sommige families kunnen maar moeilijk accepteren dat hun kind doof is en sturen het liever niet naar een speciale dovenschool. De keuze tussen de ‘horende’ wereld aan de ene kant en de doven-subcultuur aan de andere kant zorgt daarom dat veel doven worstelen.
Tobias is bang dat gebarentaal op termijn uitsterft, omdat kinderen tegenwoordig automatisch cochleaire implantaten krijgen bij de geboorte en hierdoor de behoefte verdwijnt om gebarentaal te leren. Een implantaat om beter te horen lijkt in eerste instantie mooi, maar Tobias vreest dat kinderen op die manier tussen wal en schip vallen: niet helemaal kunnen meedoen in de horende wereld, maar ook niet helemaal erbij horen in de dovenwereld.
Doof zijn is een belangrijk onderdeel van Tobias’ identiteit en is verbonden aan een cultuur die van waarde is. Het zou zonde zijn als dit zou verdwijnen. ‘Deaf power’ roept Tobias met zijn vuist in de lucht. De film geeft ons een mooi inkijkje in deze cultuur en laat ons nadenken over de vraag wat het woord ‘beperking’ precies inhoudt.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.