Honderd jaar geleden voltrok zich in Duitsland een reeks gebeurtenissen die van grote invloed zouden zijn op de geschiedenis. Toch krijgt de Duitse Revolutie vaak niet de aandacht die het verdient. In de reguliere geschiedschrijving wordt de periode het liefst gereduceerd tot een betrekkelijk eenvoudige overwinning voor de liberale democratie.
Op 1 november 1918 keerde het derde eskader van de Kaiserliche Marine terug in de haven van Kiel. De muitende matrozen hadden het bevel om de Engelse vloot aan te vallen geweigerd. Het was voor iedereen allang duidelijk dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog verloren had.
Om te reageren op de inmiddels diepe weerzin tegen de oorlog en sociale onrust waren de generaals en bureaucraten zelfs al maanden bezig om hervormingen in het staatsbestel voor te bereiden. Maar de top van alle delen van de krijgsmacht zette liever nog meer levens op het spel voor eer en onderhandelingsposities bij vredesbesprekingen. Muiterij kwam in de aanloop naar het einde van de oorlog steeds meer voor. Maar het was Kiel aan de Noord-Duitse kust waar het kruitvat van de opgehoopte onvrede onder soldaten en arbeiders werd aangestoken.
Arbeiders- en soldatenraden
In reactie op de repressie tegen de muiterij zochten matrozen hulp bij de lokale arbeiders en kozen zij samen op 4 november raden om hen te vertegenwoordigen. Officieren werden gearresteerd door hun eigen manschappen en rode vlaggen werden nu gevoerd op de oorlogsschepen. De politicus Gustav Noske van de Sociaaldemocratische Partij van Duitsland (SPD) werd naar Kiel gehaald om de radicale raden te neutraliseren. Dat lukte omdat de rebellen hem zagen als een socialistische leider en hij daarom zelf zitting kon nemen in het stakingscomité en de stakingsleiders kon ompraten.
Maar hoewel Noske in Kiel succesvol de leiding overnam, verspreidde het verzet en dit model van arbeiders- en soldatenraden zich al razendsnel over de rest van Duitsland. Soldaten en matrozen negeerden in steeds grotere getale hun officieren en keerden terug naar huis. Zij verspreidden de revolutionaire geest. Soms uit overtuiging, soms omdat ze bij terugkeer niets anders aantroffen dan uitzichtloze armoede of door de lokale autoriteiten alsnog konden worden vervolgd voor desertie. Bovendien waren op veel plekken al jaren groepen linksradicalen bezig met agitatie en organisatie tegen de oorlog. Hun boodschap werd nu plotseling door grote groepen arbeiders en soldaten omarmd.
De dynamiek van wat snel de vorm van revolutie begon aan te nemen verschilde van plek tot plek. In Hamburg vond op 5 november een spontane demonstratie plaats met 40.000 mensen die een republiek van arbeidersraden eisten. Een groep revolutionairen nam de drukkerij van de Hamburger Echo over en begon er met het drukken van de revolutionaire krant Die Rote Fahne.
De dag erna werd helemaal in het zuiden in München de lokale Beierse koning afgezet door revolutionairen onder leiding van Kurt Eisner van de Onafhankelijke Sociaal- democratische Partij van Duitsland (USPD). In Halle overtuigden lokale activisten een heel regiment infanteristen om de kant van de revolutie te kiezen. Ze kozen een soldatenraad die vrij snel fuseerde met de lokale arbeidersraad die was opgezet door activisten van de USPD.
Arbeiders in Erfurt staakten in solidariteit met de muiters van Kiel. Terwijl het werk stil lag werden er bijeenkomsten in verschillende fabrieken georganiseerd en vervolgens een grote centrale bijeenkomst waar een centrale raad voor de stad werd gekozen.
Het einde van de monarchie
Overal in Duitsland vonden vergelijkbare gebeurtenissen plaats. Een radicaal democratische beweging om een einde te maken aan jaren van oorlog en armoede. Een beweging die zich niet meer de les liet lezen door autoriteiten, die voor de grote meerderheid van de bevolking hun legitimiteit hadden verspeeld en hun grip op het land volledig dreigden kwijt te raken.
Alleen het belangrijkste bastion van de staat, Berlijn, leek even onaangetast te blijven. In Nederland schreef het Algemeen Handelsblad nog op zaterdag 9 november: ‘Nieuwsbureau te Berlijn meldde gisteravond, dat alles rustig is. De volkomen afsluiting der rijkshoofdstad van het telefoon- en telegraafverkeer is een zuiver militaire maatregel. De straten hebben het gewone aanzien, de gebeurtenissen hebben er niet den minsten invloed op geoefend. In alle bedrijven wordt gewerkt.’
De militaire top dacht in Berlijn nog te beschikken over loyale troepen. Maar op die 9de november liepen ook de soldaten in Berlijn op grote schaal over naar de revolutie en mengden zich met de massa’s demonstranten. Voor de demonstraties en een algemene staking was opgeroepen door Karl Liebknecht met een coalitie van onafhankelijke sociaaldemocraten en revolutionaire vakbondsleiders. Een groep van arbeiders en soldaten nam bezit van het Berlijnse Stadsslot en hun aanvoerder Liebknecht riep er voor een massa demonstranten de Socialistische Republiek uit. Een andere groep nam het hoofdkwartier van de politie in en hun aanvoerder Emil Eichhorn (USPD) werd geïnstalleerd als revolutionaire politiechef.
Om iets van controle te kunnen houden keerde het oude regime zich nu tot de top van de SPD. De sociaaldemocraten waren als de dood voor een revolutie zoals die in Rusland had plaatsgevonden en bewezen zich een trouwe bondgenoot van de gevestigde orde. Om de revolutionaire geest weer in de fles te krijgen werd de sociaaldemocraat Friedrich Ebert aangesteld als premier.
De krant van de SPD, Vorwärts, kwam in de middag met de oproep tot een algemene staking, die toen al uren aan de gang was. Philip Scheidemann (SPD) werd in allerijl op een balkon van de Rijksdag getrokken om een grote demonstratie daar toe te spreken. Maar deze getergde en met zelfvertrouwen gevoede menigte nam geen genoegen meer met de simpele woorden dat alles nu anders was, omdat Ebert premier was geworden. En bij gebrek aan respons riep Scheidemann terstond: ‘Lang leve de Duitse Republiek!’. Het Duitse Keizerrijk was niet meer. De keizer werd door koningin Wilhelmina uitgenodigd om naar Nederland te vluchten
De SPD
Voor velen leek het er even op dat een echte arbeidersrevolutie was geslaagd. Er was immers een socialistische regering geïnstalleerd en in de meeste steden was de macht de facto in handen van de raden. Maar na de balkonscène van Scheidemann kreeg hij enorm op zijn kop van zijn collega’s, waaronder Ebert zelf: ‘Je hebt het recht niet om een republiek uit te roepen!’ Maar eigenlijk wist Ebert dat Scheidemann geen andere keus had: ‘Als de keizer niet aftreedt, dan is de sociale revolutie onvermijdelijk. Ik wil het niet, ik haat de revolutie als de zonde.’
Dat de SPD zich contrarevolutionair zou gaan opstellen valt te verklaren vanuit de ontwikkelingen in de Duitse sociaaldemocratie al ver voor de Novemberrevolutie van 1918. Historicus Pierre Broué noemde de SPD een ‘staat binnen de staat’: ‘Deze structuur rustte op een solide raamwerk van een competent, administratief en technisch apparaat, ervaren in moderne managementmethodes en propaganda.’ De groei van de SPD viel samen met een ongekende ontwikkeling van het Duitse kapitalisme. In deze context kreeg de arbeidersbeweging het voor elkaar om een betere levensstandaard voor arbeiders af te dwingen en werden de vakbonden machtiger. Hierdoor kon binnen de SPD het idee postvatten dat hervormingen binnen de grenzen van de kapitalistische staat voldoende waren. Bovendien was de grote toplaag van sociaaldemocratische functionarissen inmiddels zo met de staat verweven geraakt, dat hun geprivilegieerde positie ervan afhankelijk werd en zij zich met de staat identificeerden.
Deze tendens naar reformisme werd theoretisch onderbouwd door Eduard Bernstein. Volgens hem kon het kapitalisme interne tegenstellingen steeds beter oplossen en waren de tijden van crisis voorbij. Het oplossen van de inherente klassentegenstellingen in het kapitalisme middels een politieke machtsovername door de arbeidersklasse kon dus van de agenda worden geschrapt.
Rosa Luxemburg wees er in haar pamflet Hervorming of revolutie? op dat deze positie een breuk met het marxisme betekende en geenszins van realiteitszin getuigde: ‘Om zijn socialistische programma in stand te houden, of op zijn minst de vorm ervan, wordt hij gedwongen zijn toevlucht te nemen tot een idealistische constructie die zich buiten alle economische ontwikkeling bevindt. Hij wordt gedwongen om het socialisme te transformeren van een historische fase in een abstract principe.’
Internationalisme
Luxemburg had gelijk. Bernstein keek slechts naar een aantal jaren van ‘succes’ binnen de grenzen van de Duitse staat. Hij was blind voor de grenzen van economische groei, de dynamiek van het internationale kapitalisme en de imperialistische strijd die zich zou ontwikkelen tot de Eerste Wereldoorlog. De SPD gaf in de Rijksdag dan ook steun voor de oorlog in 1914, met uitzondering van Liebknecht. De principiële linkse stellingname van Liebknecht leverde hem aanzien op toen de publieke opinie over de oorlog al snel begon te kantelen. De SPD verdedigde de oorlog onder nationalistisch tromgeroffel en racistische vijandsbeelden. Hiermee brak de partij niet alleen met socialistische principes, maar ook met de afspraken in de Tweede Internationale dat sociaaldemocraten nooit zouden meewerken aan de oorlogen van hun heersers.
Leon Trotski schreef later over het lot van socialisten die een nationale positie kiezen: ‘De breuk met de internationalistische positie leidt altijd en onveranderlijk tot nationaal messianisme, dat wil zeggen: tot het toeschrijven van een speciale superioriteit en kwaliteit aan het eigen land, hetgeen het zogenaamd in staat stelt een rol te spelen waar de andere landen niet aan kunnen tippen.’
Het schenden van de internationalistische afspraken om zich altijd tegen de oorlogen van de bourgeoisie te verzetten beperkte zich niet tot Duitsland. De steun aan de bourgeoisie door socialisten in verschillende landen betekende het einde van de Tweede Internationale en een definitieve scheiding tussen sociaaldemocratie en revolutionairen.
Dit betekende ook een enorme klap voor revolutionairen in Duitsland. Zij hadden lang de illusie gekoesterd dat de SPD een marxistische partij was en de plek om zich te blijven organiseren. De kanteling in de publieke opinie over de oorlog leidde tot een enorme splitsing van de SPD. Tegenstanders van de oorlog verlieten de partij massaal en richtten in 1917 de USPD op.
Maar ook dit was geen revolutionaire partij, ondanks linksere retoriek en leden als Luxemburg en Liebknecht. Die laatsten bouwden al sinds 1915 binnen de sociaaldemocratie aan de revolutionaire Spartacusbond, maar kampten met een gebrek aan invloed en eigen netwerken binnen de arbeidersklasse. Toen het erop aankwam, stonden revolutionairen te geïsoleerd en kon de SPD-top de revolutie onschadelijk maken
Dubbele macht
De mensen die in 1918 massaal onderdeel werden van het revolutionaire proces, zagen vaak het verschil helemaal niet tussen de verschillende stromingen en beschouwden de SPD als een oprechte verdediger van arbeidersbelangen. De SPD had geen rol gespeeld in de revolte, maar wist vanaf 9 november met behulp van de partijmachine snel de ontwikkelingen naar haar hand te zetten.
De truc van Noske in Kiel werd nu in Berlijn herhaald. Een ‘revolutionaire’ regering werd gevormd door sociaaldemocratische leiders, drie van de SPD en drie van de USPD. Het revolutionaire imago werd versterkt door deze regering naar Russisch voorbeeld de Raad van Volkscommissarissen te noemen. Maar achter de schermen sloot Ebert een deal met Wilhelm Groener, opperbevelhebber van het Keizerlijke Leger. Vakbondsleider Carl Legien sloot een deal met de kapitalisten. Hij beloofde in ruil voor hervormingen hun privébezit onaangetast te laten.
Linkse USPD-ers en Spartakisten waren ondertussen bezig het machtsvraagstuk de andere kant te doen doorslaan. Zij vonden dat de nieuwe macht moest worden gestoeld op de arbeidersklasse die de revolutie had gemaakt. De organen hiervoor – de soldaten- en arbeidersraden – waren er immers al en oefenden op dat moment meer macht uit dan de nieuwe regering of de oude staatsmacht.
Door de raden zouden nu dan ook besluiten moeten worden genomen over het vervolg van de revolutie. Op 10 november werd een bijeenkomst georganiseerd in Circus Busch met 1500 afgevaardigden uit de raden. Maar de SPD was de massapartij met een meerderheid in de raden en met hun leiders op de juiste plekken. De meeste arbeiders en soldaten identificeerden zich met de sociaaldemocratie. Bovendien had de SPD een propagandamachine in handen van jewelste. Via de eigen krant Vorwärts, met pamfletten en agitatie propageerde de SPD het idee voor eenheid en tegen ‘broederstrijd’.
In Die Rote Fahne schreef Luxemburg: ‘Gedurende vier jaar hebben de Scheidemannen, de regeringssocialisten, jullie de verschrikkingen van de oorlog ingeduwd; ze zeiden jullie dat het nodig was het “vaderland” te verdedigen, terwijl het niets anders was dan een strijd voor puur kapitalistische belangen. Nu het Duitse imperialisme in elkaar stort, proberen ze voor de bourgeoisie te redden wat er te redden valt en doen ze hun best om de revolutionaire energie van de massa’s te verpletteren. Geen eenheid met hen die jullie al vier jaar lang verraden. Weg met het kapitalisme en zijn vertegenwoordigers.
Confrontatie
Tijdens de debatten in Circus Busch waren de revolutionairen echter kansloos. De SPD was goed georganiseerd, had de voorste rijen gevuld met loyale soldaten en de meer politiek ervaren activisten zaten verder weg op de balkons. Liebknecht waarschuwde voor de illusies van eenheid en wees op de rol van de SPD en diens samenwerking met de oude orde. Hij werd voortdurend onderbroken: ‘Eenheid, eenheid!’
Liebknecht probeerde het nog: ‘De contrarevolutie is al bezig, het bevindt zich in ons midden.’ Maar het baatte niet. Het Berlijnse Uitvoerende Comité werd gekozen, onder druk van soldaten die dreigden weg te lopen. Het werd een overwinning voor de SPD. Het belangrijkste revolutionaire orgaan was nu in handen van mensen die de ‘revolutie haatten als de zonde.’
Echter met raden in heel het land nog intact – met revolutionaire energie en radicale eisen – bereidde de nieuwe regering zich samen met elementen uit de oude staatsmacht voor op confrontatie. Begin december nam Noske de leiding over de vrijkorpsen: groepen gefrustreerde reactionaire officieren en soldaten. Nog jarenlang zouden deze paramilitairen door Duitsland trekken om elke mobilisatie van arbeiders op bloedige wijze de kop in te drukken. Deze groepen vormden tevens de kiemen voor de latere stoottroepen van de nazi’s.
Maar de sociaaldemocraat Noske was pragmatisch: ‘Voor laveren was geen plaats meer. Iemand moet de bloedhond zijn.’ Na een maand van onrust en zelfs arrestaties van grote kapitalisten als Thyssen door revolutionairen wist de bloedhond dat een beslissende slag op korte termijn nodig was. In januari 1919 lokte hij een confrontatie uit in Berlijn door politiechef Eichhorn te ontslaan, die de steun had van de revolutionairen.
Revolutionaire organisatie
De beweging in Berlijn reageerde als verwacht en ging de fysieke confrontatie aan. Maar de organisatie ervan leed aan diep gebrek aan overzicht en structuur. Dit maakte het voor de aanvallende vrijkorpsen vrij gemakkelijk hun terreur uit te oefenen en de stad ‘te zuiveren van bolsjewistische elementen’. Revolutionairen werden opgespoord en vermoord.
Vlak voor Luxemburg op gruwelijke wijze aan haar eind kwam concludeerde ze: ‘Het gespleten karakter van deze crisis, de tegenstelling tussen het energieke, vastberaden, offensieve optreden van de Berlijnse massa en de besluiteloosheid, het aarzelen en de halfslachtigheid van de Berlijnse leiding is het bijzondere kenmerk van deze jongste episode.’ Ze had zich lang verzet tegen het onafhankelijk organiseren van revolutionairen buiten de sociaaldemocratie, maar kwam daarop terug.
Ten midden van alle tumult van deze revolutionaire periode had ze vanuit de Spartakistenbond – samen met een aantal vakbondsleiders en USPD-ers – in december nog de Communistische Partij Duitsland (KPD) opgericht. Maar het was veel te laat. De partij wist niet de belangrijkste activisten aan zich te binden, waardoor de nodige verbinding met de beweging niet tot stand kwam.
De KPD begon zonder ervaring en zonder duidelijke structuren aan een op dat moment reeds verloren strijd. Nieuwe mogelijkheden met harde lessen zouden zich nog voordoen tot 1923, maar het uiteindelijke verlies zou duur worden betaald. De gefrustreerde krachten van de reactie zouden zich enkele jaren later verenigen onder het hakenkruis en afrekenen met de marxistische beweging, van revolutionairen tot sociaaldemocraten.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op socialisme.nu.