Bij het IIRE is een nieuw boek van Enzo Traverso verschenen: Critique of modern barbarism, essays on fascism, anti-Semitism and the use of history. Het boek is samengesteld en van een inleiding voorzien door Alex de Jong. Onze Nederlandse vrienden van Grenzeloos vertaalden de inleiding.

Een van de aforismen van Adorno’s Minima Moriala valt op als een van de weinige die gedateerd is; ‘herfst 1944’.(1)Theodor Adorno, Minima Moralia (Utrecht, 1970), pp. 46-50. In de periode dat de verbannen denker zich bewust werd van de omvang van de misdaden van het nazisme, bespempelde Adorno ‘de gedachte dat na deze oorlog het leven ‘normaal’ zou kunnen voortgaan’ of dat de cultuur ‘wederopgebouwd’ zou kunnen worden als ‘idioot’. ‘Er zijn miljoenen Joden vermoord, en dat zou een intermezzo zijn en niet de catastrofe zelf. Waarop wacht deze cultuur eigenlijk nog?’ De vernietiging van de Europese Joden was een historische breuk, geen voetnoot. Verwijzend naar ‘Hitlers robotbommen’ parafraseert Adorno Hegel; ‘Ik heb de wereldgeest gezien, niet te paard, maar op vleugels en zonder hoofd’ – zoals het fascisme zelf, ‘zijn de robots tegelijk gelanceerd en subjectloos. Evenals het eerstgenoemde verenigen ze de uiterste technische perfectie met volkomen blindheid.’

Een van de centrale thema’s van dit boek is deze ‘instrumentele rede’ van het moderne kapitalisme: een berekenende rationaliteit die technische vooruitgang combineert met een veronachtzamen van de mens, en een gericht zijn op overheersing. De essays in dit boek zijn in de loop van enkele decennia geschreven. Sommige werden voor het eerst gepubliceerd in politieke tijdschriften, andere verschenen als recensies of bijdragen aan academische conferenties. Desondanks delen ze als thema de analyse van specifiek moderne vormen van barbarisme.

Het soort rationaliteit dat de Holocaust mogelijk maakte, benadrukt Traverso, was geen historisch toeval, veroorzaakt door factoren die buiten de ontwikkeling van de westerse samenleving liggen. Het was ook geen terugval in een veronderstelde vorm van primitieve barbaarsheid uit het verleden. Geïnspireerd door de kritische theorie van de Frankfurter School en het heterodoxe marxisme van een denker als Walter Benjamin, stelt Traverso het potentieel van de Europese moderniteit voor geweld en vernietiging centraal in zijn analyse van het Europese antisemitisme, de Holocaust en het fascisme.

Een deel van dit boek verscheen vlak voor de eeuwwisseling, onder de titel Understanding the Nazi Genocide: Marxism after Auschwitz.(2)Enzo Traverso, Understanding the Nazi Genocide: Marxism after Auschwitz (London, 1999). Volgens het voorwoord uit 1999 is de stelling van Traverso dat ‘een marxisme dat in staat is de Shoah te begrijpen in sommige opzichten diepgaand moet verschillen van het marxisme zoals het een eeuw geleden in de Tweede Internationale algemeen werd begrepen.’

In deze eerdere uitgave werd getracht verschillende aspecten van de relatie van het marxisme tot de Holocaust en de herinnering aan de Holocaust te analyseren. ‘Auschwitz’ stelt niet alleen een fundamentele vraag aan de optimistische Weltanschauung van het marxisme van de Tweede Internationale (dat lang na de vernietiging van de Tweede Internationale door de Eerste Wereldoorlog voortleefde).

Traverso stelt dat het ons dwingt om de notie van vooruitgang als zodanig te heroverwegen. Een opvatting van de geschiedenis die de menselijke ontwikkeling eenvoudigweg als vooruitgang ziet, kan het moderne karakter van de Nazi-genocide op de joden niet begrijpen – zij kan deze misdaad enkel zien als een terugval naar het geweld van vroeger, en als een ongelukkige, maar in de tijd beperkte omweg van de vooruitgang. Een dergelijk concept kan niet begrijpen hoe essentieel bepaalde kenmerken van de moderniteit voor de volkerenmoord op Joden waren, zoals het bestaan van een goed georganiseerde staatsbureaucratie en de instrumentele rationaliteit van de duizenden klerken, ambtenaren en functionarissen, burgers en militairen, die allemaal hun eigen kleine rol speelden in de vernietiging van de Joden.

Auschwitz werd mogelijk gemaakt door het vermogen van het moderne kapitalisme om massaal geweld en woede te combineren met een koude, berekenende planning en een ontwikkelde moordtechnologie. Een kritische maatschappelijke theorie moet in staat zijn deze vernietigingsmogelijkheden in de meest ontwikkelde en moderne samenlevingen te zien. Het negeren van dit potentieel leidt tot het ‘conformisme’ dat Walter Benjamin al in de Duitse arbeidersbeweging van de jaren dertig bekritiseerde; niet in staat om de gevaren te zien die voor hen in het verschiet lagen, geloofden zowel de sociaaldemocraten als de communisten dat de geschiedenis in hun voordeel werkte, dat elke dag die voorbijging een dag dichter in de buurt kwam van hun overwinning en het doel van een bevrijde samenleving.

In de oorspronkelijke conclusie van Understanding the Nazi Genocide betoogde Traverso dat het marxisme moet breken met de ideologie van ‘Vooruitgang’ en een teleologische visie op de geschiedenis, die het socialisme zag als het onvermijdelijke gevolg van historische ontwikkelingen.(3)Traverso, Understanding the Nazi Genocide, pp. 105-9. In plaats daarvan moeten socialisten ‘het idee van het socialisme als erfgenaam en voortzetting van de kapitalistische vooruitgang’ in twijfel trekken. Het in twijfel trekken van de vooruitgangsideologie is noodzakelijk om de vernietigingscapaciteit van het moderne kapitalisme het hoofd te kunnen bieden. Het roept onvermijdelijk vragen op over hoe een bevrijde samenleving, een socialistische samenleving, eruit zou kunnen zien. Op welke fundamenten in de bestaande samenleving kan zo’n toekomst bouwen? We zijn ver verwijderd van de tijd dat de ontwikkeling van ‘de productiekrachten’ werd gezien als het beslissende criterium voor de mate waarin een samenleving een socialistische transitie naderde.

In zijn nawoord bij de vorige editie schreef Traverso dat het socialisme dus een utopie blijft; ‘een concrete utopie in de woorden van Ernst Bloch, dat wil zeggen, een project en een gevecht in plaats van een vage hersenschim’.(4)Traverso, Understanding the Nazi Genocide, p. 106. Na de verschrikkingen van de twintigste eeuw, de ineenstorting van het zogenaamde ‘reëel bestaande socialisme’ en de meeste partijen die zichzelf als onderdeel van dit project zagen, blijft het socialisme ‘een morele noodzaak, een eis van sociale rechtvaardigheid’. Traverso omschreef deze concrete utopie als ‘zeker niet een van tevoren gewonnen strijd, noch iets dat onvermijdelijk is opgenomen in de ”mars van de geschiedenis” en ”wetenschappelijk” gegarandeerd door de kracht van haar ”wetten”.’ In plaats daarvan leek dit engagement nu, in de woorden van Daniel Bensaïd, op een ‘melancholisch waagstuk’.

De nieuw toegevoegde essays breiden de reikwijdte van het oorspronkelijke boek uit. Ze zijn geschreven in de loop van meerdere decennia, soms overlappen ze elkaar of vertonen ze nuanceverschillen. Ze gaan in op de centrale plaats van het antisemitisme binnen het nationaalsocialisme, op het feit dat links het belang van het antisemitisme niet onderkende en op de historiografische debatten over de herinnering aan de Shoah en het fascisme. Traverso’s interventies in dergelijke debatten zijn de laatste jaren in Engelstalige kringen steeds bekender geworden.

Enzo Traverso werd in 1957 in Italië geboren, in een kleine Piëmontese stad, waar hij opgroeide met verhalen over de strijd van linkse partizanen tegen het fascistische regime. De vallei van deze stad was tijdens de Tweede Wereldoorlog het toneel van ‘alle elementen van een totale oorlog en burgeroorlog’; ‘Duitse moorden en Italiaanse medeplichtigen; het complexe web van collaboratie; burgers verdeeld tussen gedwongen aanpassing en opstand; het verzet met zijn martelaren, helden en wreedheden’; ‘het was een miniatuurtheater van het drama dat zich in de oude wereld afspeelde’.

Nog in zijn tienerjaren sloot hij zich in 1973 aan bij radicaal links, als een van de ‘laatste vertegenwoordigers’ van de ‘laatste generatie van oktober’, met een ‘reeks politieke categorieën en een woordenschat’ die teruggaan tot de Europese burgeroorlog van 1914-1945.(5) Enzo Traverso, Fire and Blood. The European Civil War 1914-1945 (London, 2016), ‘Introduction’, pp. 1-19. Traverso promoveerde in 1989 onder supervisie van Michael Löwy. Tussen 1989 en 1991 werkte hij aan het Internationaal Instituut voor Onderzoek en Onderwijs (IIRE naar de Engels talige afkorting) in Amsterdam, en sindsdien is hij verbonden aan onderzoeksinstituten en universiteiten in Frankrijk, Duitsland, België, Italië, Spanje, Argentinië en de Verenigde Staten. Daarnaast heeft hij bijgedragen aan de redactie en adviesraden van verschillende politieke en historische tijdschriften en was hij tussen 1998 en 2008 lid van het redactiecollectief van de Franse progressieve uitgeverij La Fabrique.

In 2016 verscheen de Engelse vertaling van zijn boek Fire and Blood: The European Civil War 1914-1945, een boek dat benadrukte ‘dat een vergeetachtige democratie noodgedwongen een kwetsbare democratie is’ en dat de apolitieke, morele veroordeling van geweld niet in de plaats kan komen van de analyse en interpretatie ervan’. Veel van Traverso’s werk is gericht op het maken van een dergelijke analyse. Het is een analyse die erkent dat ‘alle burgeroorlogen weliswaar tragedies zijn’, maar dat ‘sommige ook betrokkenheid vereisen’ bij het ‘waagstuk’ van de bevrijding. Maar ‘de wending die de wereld in 1989 nam’ betekende dat de manieren om de wereld te veranderen die van de laatste generatie van oktober werden geërfd, radicaal moesten worden heroverwogen.(6)Traverso, Fire and Blood, Introduction, pp. 1-19.

Een aantal van de essays in deze bundel kunnen gelezen worden als stappen in dit proces van heroverweging. In één ervan – een recensie van Norman Geras’ boek The Contract of Mutual Indifference: Political Philosophy after the Holocaust – schrijft Traverso: “Geras is niet de eerste is die de weg wijst naar een ethische herfundering van het socialisme in het licht van de catastrofes van onze tijd. Een gelijkaardige beoordeling was reeds gemaakt, in het licht van het stalinisme, door Victor Serge, die geloofde dat zonder respect voor de Mens, zelfs de ergste, het socialisme ondenkbaar zou zijn. Na Auschwitz en Hiroshima was dezelfde ethische wending genomen door marxisten als Dwight MacDonald of Günther Anders, later door Theodor Adorno, die niet aarzelde om een nieuw categorisch imperatief te formuleren: ‘om te denken en te handelen zodat Auschwitz zich niet meer voordoet, dat er niets dergelijks gebeurt”.

In een dergelijk socialisme is het geloof in de loop van de geschiedenis vervangen door een opstand tegen ‘uitbuiting, onrechtvaardigheid en ongelijkheid’. Deze opstand moet Auschwitz en zijn slachtoffers gedenken en de mogelijkheid van een beschavingsbreuk die het ‘weefsel van elementaire menselijke solidariteit’ kan doorbreken in ogenschouw nemen. We kunnen hieraan toevoegen dat deze opstand geen overwinningsgarantie nodig heeft om zichzelf te rechtvaardigen.

Het is veeleer een voortzetting van de categorische imperatief die Marx al in 1844 formuleerde, alle ‘verhoudingen te revolutioneren waarin de mens een vernederd, geknecht, verlaten, verachtelijk wezen is.’

Enzo Traverso, Critique of modern barbarism, essays on fascism, anti-Semitism and the use of history is te bestellen bij het IIRE.

Voetnoten

Voetnoten
1 Theodor Adorno, Minima Moralia (Utrecht, 1970), pp. 46-50.
2 Enzo Traverso, Understanding the Nazi Genocide: Marxism after Auschwitz (London, 1999).
3 Traverso, Understanding the Nazi Genocide, pp. 105-9.
4 Traverso, Understanding the Nazi Genocide, p. 106.
5 Enzo Traverso, Fire and Blood. The European Civil War 1914-1945 (London, 2016), ‘Introduction’, pp. 1-19.
6 Traverso, Fire and Blood, Introduction, pp. 1-19.