Het Laatkapitalisme en de lange neoliberale accumulatiegolf
Dat waren nog eens tijden: hervormingen in plaats van klassenstrijd, vreedzame co-existentie, in plaats van imperialisme, inhalende ontwikkeling in plaats van koloniale plundering. Op de een of andere manier kwam Nieuw Links tot het besef dat de tijden toch niet zo rooskleurig waren. De tanks in Oost-Duitsland, Hongarije en Tsjechoslowakije waren een twijfelachtig alternatief voor de Amerikaanse tapijtbombardementen in Vietnam. Evenmin was de boodschap aangekomen van een handvol orthodoxe marxisten die in de economische opgang en de zorgstaat de uiterlijke verschijningsvorm zagen van een kapitalisme wiens kern aan verrotting toe was.
Het Laatkapitalisme in zijn tijd
Met de term laatkapitalisme (oorspronkelijk” Spätkapitalismus”) vatte Ernest Mandel de veranderingen van het kapitalisme samen die zich sinds de dagen van Lenin en Luxemburg hadden voorgedaan. Hij bekritiseerde het geloof in de sociale hervormingen en de economische inhaalbeweging in de arme landen die men aan die veranderingen koppelde. Hij leverde ook kritiek op Nieuw Links dat er grotendeels van uitging dat de kapitalistische cyclus van crises door politiek tegensturen opgeheven was. Mandel onderscheidde zich ook van de kleine groep marxisten die de naoorlogse economische opgang voorstelde als een optische illusie en beweerden dat het kapitalisme zich in een permanente crisis bevond. Hierin nam hij een tussenpositie in.
Uit de theses van de oude linkerzijde en de antitheses van Nieuw Links probeerde hij een totaalbeeld van het laatkapitalisme te synthetiseren. Als gevolg van de grote depressie, het fascisme en de oorlogseconomie had de arbeidersbeweging zware nederlagen geleden en de meerwaardevoet ongekende hoogten bereikt. De derde technologische revolutie en de neokoloniale uitbuiting vulde de zakken van het kapitaal met aanzienlijke superwinsten. Maar de realisering van de geproduceerde meerwaarde vereiste een deels door de markten, deels door de politiek gestimuleerde groei van de vraag naar militaire goederen en dienstverleningen, wat niet bijdraagt tot de kapitaalsaccumulatie. Daarom bleef de laatkapitalistische “lange golf met expansieve grondtoon”, om Mandels terminologie te gebruiken, onder haar mogelijkheden. De groeiende politieke programmering door het staatsapparaat leidde tot permanente inflatie. Wanneer deze gaat galopperen maakt ze het op de dollar gerichte internationale financieringssysteem kapot en lokt een crisis uit.
Neoliberale verjongingskuur
Spätkapitalismus verscheen in 1972. Het jaar daarop brak de oliecrisis uit en kwam er een einde aan het Bretton-Woods-systeem van de vaste wisselkoersen. Weer een jaar later kwam de recessie. Mandel had geen beter ogenblik kunnen kiezen voor zijn voorspelling dat de naoorlogse welvaart zijn einde nabij was. Was het een toevalstreffer of een prognose die stoelde op een passende economische analyse? De verwachting die hij aan zijn voorspelling koppelde, namelijk dat de crisis een revolutionaire massabeweging op gang zou brengen van het loontrekkende proletariaat, kwam niet uit. In werkelijkheid nam de sinds de jaren 1960 aanlopende golf van stakingen en protesten na de crisis van 1974-75 een defensief karakter aan en doofde in de jaren 1980 langzaam uit. De massabeweging die Mandel voor ogen zweefde verschilde duidelijk van het reformisme en van de klassensamenwerking die de Moskougetrouwe communisten onder het etiket “anti-monopolistisch bondgenootschap” aanboden. De ruimte die Mandel besteedde aan zijn kritiek op dit “bondgenootschap” ging ten koste van het uitwerken van een eigen strategie.
Hij besteedde even weinig aandacht aan een mogelijk “pro-monopolistisch bondgenootschap onder leiding van het financierskapitaal” als wie ook ter linker zijde. Maar het was precies dit bondgenootschap dat onder het vaandel van het neoliberalisme tot stand kwam en de globalisering aandreef. De contouren ervan waren reeds herkenbaar in Mandels analyse van de laatkapitalistische structuur van de wereldeconomie. Er was een nieuwe geografie van de wereldeconomie ontstaan die de grondslagen van de oude en de nieuwe linkerzijde ondermijnde. Daarbij werd de nieuwe arbeidersklasse, van wie Mandel een revolutionair engagement verwachtte, verscheurd in precaire en tijdelijke werknemers, in Start-Ups in het Westen en nieuwe industriële arbeidersklassen in het Zuiden en Oosten.
Het Laatkapitalisme vandaag lezen
Is het vandaag de moeite waard om een 50 jaar oud werk te lezen dat een voor de deur staande crisis correct voorspelde, maar er weinig kon toe bijdragen om uit die crisis politiek kapitaal te slaan? Wie op zoek is naar de bevestiging van vooropgezette meningen, zal die rijkelijk vinden – maar de huidige wereld grondig misverstaan. Veel in Het Laatkapitalisme is nog zeer actueel. Wat de vraag oproept waarin het kapitalisme in de crisisfase van de neoliberale accumulatiegolf verschilt van het keynesiaans kapitalisme dat Mandel onder de loep nam, maar ook minstens even sterk verschilt van het monopoliekapitalisme dat Lenin voor ogen had.
Om inzicht te krijgen in het hedendaagse kapitalisme en daarbij aanknopingspunten te vinden voor een socialistische politiek, kan men te rade gaan bij de manier waarop Mandel probeerde om de overgang van monopolie- naar laatkapitalisme te verklaren. Hij gaat daarbij uit van een enge vervlechting van theorie en geschiedenis, in navolging van zoals Hilferding en Luxemburg, Bauer en Boecharin, maar ook van Großmann, in hun theorieën van het imperialisme, de accumulatie en de crises. Focus in hun analyses waren de reproductieschema’s van Marx: kunnen de totale in een bepaalde periode geproduceerde waarden al dan niet op de markt worden gesleten. Maar dit zou slechts een klein deel van de kapitalistische ontwikkeling verklaren. Bovendien gaat het bij deze schema’s om een instrument voor evenwichtsanalyse dat met de door het kapitalisme geproduceerde ongelijkheden geen rekening houdt.
Men kon beter aanknopen bij Trotski’s wet van de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling en daarbij diverse factoren in ogenschouw te nemen om deze ontwikkeling te verklaren. Mandel vermeldt speciaal de organische samenstelling van het kapitaal, de meerwaardevoet en een reeks andere, uit de analyse van het kapitaal door Marx overgenomen economische factoren. De ontwikkeling van deze factoren vindt zijn neerslag in de winstvoet. Dit is de “seismograaf” van de ontplooiing van de interne contradicties en wetmatigheden van het kapitalisme.
Kritiek en vooruitzicht
Het is zonder meer fout alle analyses die te maken hebben met de reproductieschema’s over de kam van evenwichtstheorie te scheren. Daarvoor verschillen ze te veel van elkaar. Maar ondanks zijn fundamentele kritiek gebruikt ook Mandel op verschillende plaatsen in Laatkapitalisme de schema’s ter illustratie. Wie het boek vandaag ter hand neemt moet zijn mogelijke bijdrage tot het begrijpen van de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling vaststellen. Mandels begrenzing van het “reproductie-, respectievelijk kringlooptheoretisch marxisme” vooronderstelt de opvatting dat investeringen afhankelijk zijn van het volume beschikbare spaargelden. Een verhoging van het krediet die dit volume overtreft zou, als de munt niet door goud gedekt was, onvermijdelijk naar inflatie leiden.
Door krediet gefinancierde investeringen hebben echter pas inflatie tot gevolg als zij de vraag vergroten ver boven het benutten van alle bestaande productiecapaciteiten. Hierover zwijgt Mandels “marxisme van het aanbod”. De ontwikkeling sinds de jaren 1970 heeft zijn inzichten tegengesproken: zonder gouddekking nemen openbare en in toenemende mate particuliere kredieten aan volume toe. Maar in plaats van een versnelde inflatie heeft deze de deflatiegrens dicht benaderd. Zijn bewering dat de expansieve effecten van de kredietverruiming zich in de tijd uitputten is juist gebleken.
Hoewel Mandel in zijn systematische beschouwingen de winstvoet als seismograaf opvat, als empirische uitdrukking van de rendabiliteit van de reeds gedane investeringen aanduidt, gaat de winstvoet in zijn verdere analyses steeds meer fungeren als het bestuurscentrum van de accumulatie. Bijgevolg bepaalt de voorbije uit omzet en kosten berekende winstvoet de investeringen. Gokken op de toekomst en bijgevolg met de onzichtbare afzet- en kostenverwachtingen zowel als de winstverwachtingen blijven hierbij buiten beschouwing.
De lange golven
Ook hier vertoont zich op theoretisch vlak de neiging tot op het aanbod gerichte analyses, die oordelen op basis van de hoogte van de winstvoet op het investeringsvolume. Maar ook hier spreekt de empirie, tenminste sinds het einde van de keynesiaanse golf van accumulatie, een andere taal: in het zog van de neoliberale globalisering zijn de winstvoeten aanzienlijk gestegen, maar hebben de investeringsquota’s nauwelijks de waarden van de door crisis getroffen jaren 1970 overtroffen. In ieder geval niet in de oude centra van het kapitalisme. De economische impulsen in Japan en in de Aziatische tijgerstaten in de jaren 1980 en in China sinds de jaren 1990 bevestigen Mandels stelling van het ongelijk en gecombineerd karakter van de kapitalistische ontwikkeling. Anderzijds roepen zij ook vragen op over de toepasbaarheid van de theorie van de lange golven als verklaring van deze ontwikkeling. Kondratieff, Schumpeter of Mandel – zij hebben zich allen in hun empirische onderzoekingen geconcentreerd op de landen van het imperialistische kerngebied, en aan de verschuiving van het accumulatiecentrum van Groot-Brittannië naar Duitsland, Japan en de V.S weinig aandacht geschonken.
Dat veranderde pas met de werken van de wereldsysteemtheoretici Wallerstein en Arrighi. Die hebben in mindere mate dan Mandel de klassenstrijd als een factor in de verklaring van de lange golven betrokken – ofschoon men daaraan moet toevoegen dat de lange golven in Het Laatkapitalisme ook bij Mandel zeer mechanistisch uit economische variabelen, in de eerste plaats alweer uit de winstvoet, afgeleid werden. Pas in zijn later werk kwam de rol van de klassenstrijd theoretisch sterker tot uiting – in een tijd toen de in Het Laatkapitalisme geuite hoop op een opleving van die strijd praktisch reeds uitgedoofd was.
Ernest Mandel, Het Laatkapitalisme. Proeve van een marxistische verklaring, Amsterdam 1976.