De stad Erfurt, hoofdstad van de deelstaat Thüringen in de voormalige Duitse Democratische Republiek, is geen toeristische trekpleister zoals Berlijn, Keulen of München. Marxisten met een gedegen kennis van hun ideologische afkomst denken als ze die naam horen aan het partijcongres van 1891 dat door Friedrich Engels streng bekritiseerd werd als niet revolutionair. Specialisten van de 19de eeuw weten dat de keizers Napoleon en Aleksander I er elkaar in 1808 ontmoet hebben, dat Otto von Bismarck er flaneerde en Thüringer Bratwurst en bier consumeerde terwijl het parlement moeizaam een grondwet voor Klein Pruisen opstelde. En natuurlijk weet elke protestant dat Martin Luther monnik was in het imposante augustijner klooster, ooit platgebombardeerd, maar zoals zovele Duitse cultuurmonumenten weer opgebouwd. De inwoners zelf beseffen tot Vlaanderens literaire spijt niet dat onze eigen Ernest Claes er in de Eerste Wereldoorlog verbleef als krijgsgevangene. De Vlaamse regering kan misschien zorgen voor een gedenkplaat.
Twee imposante kerken kijken vanop een heuvel neer op het dom plein en op de hoek van dat plein met de Andreasstraße vind je een gebouw gewijd aan de periode waarin een deel van Duitsland zich een democratische republiek noemde met een socialistische onderbouw: de Gedenk- und Bildungsstätte Andreasstraße. Dit museum is ondergebracht in de voormalige gevangenis van de Stasi, de geheime politie die aan het eind van zijn bestaan zo’n 80.000 medewerkers telde. Een luguber grapje in die tijd zei dat wie de Andreasstraße binnenwandelt er nooit meer uitkomt. Je kan er de cellen bezoeken waarin de mensen die geacht werden de socialistische wettelijkheid met de voeten te treden werden opgeborgen en getuigenissen beluisteren van een aantal onder hen.
Een van die lui, een jongeman, vertelt dat hij deelnam aan een actie voor de vrede met een bordje “ik ben bang van een kernoorlog”. Bij zijn arrestatie vroeg hij wat hij had misdaan en het antwoord luidde: “wie geen vertrouwen heeft in de autoriteiten van de onze republiek is overtreedt de wet”. Maar tegelijk wijzen deze oppositionele acties (o.a. van een autonome vredesbeweging) dat de DDR geen totalitaire dictatuur was zoals sommigen zich dat voorstellen. Het museum is bovendien te danken aan een burgerbeweging die tijdens de val van het regime de documenten van de Stasi heeft gered van de vernieling.
Na zo’n bezoek ga je je afvragen (als je dat al niet eerder hebt gedaan) wat een regime als dat van de DDR te maken had met socialisme. Wat is dat voor een regime dat oppositionele, of althans als tegenstanders beschouwde ouders van hun kinderen berooft om ze te laten adopteren door regeringsgetrouwe ouders? Het is niet omdat het privébezit van de productiemiddelen is afgeschaft dat we te maken hebben met een rechtvaardige maatschappij. Temeer omdat het staatsbezit hoofdzakelijk ten goede kwam aan een kleine minderheid, de partijbureaucratie, die voor haar consumptie terecht kon in voor haar gereserveerde winkels.
De bedrijven in “volkseigendom” (VEB’s) en de collectieve landbouwondernemingen (LPG’s) wekten de illusie in linkse kringen in het Westen dat de economische basis klaar was voor echt socialisme als de bureaucratische kaste maar werd omvergeworpen door de arbeidende klasse. Die politieke revolutie is er in 1989 niet gekomen.
Daar heeft natuurlijk het West-Duitse kapitaal een rol in gespeeld. Maar de bevolking had meer illusies in de materiële producten die het Westen beloofde, dan in de democratisch-socialistische toekomstdromen die haar werden voorgeschoteld. Ze had al die jaren al genoeg droomvoer geslikt. Men kan ze het moeilijk kwalijk nemen en zich afvragen waarom. De DDR-leugens en onderdrukking hebben, gekoppeld aan de bedrogen beloften van de eenmaking van Duitsland, in het oostelijke deel van Duitsland nogal wat complotdenkers, racisten en neonazi’s geproduceerd. De zogenaamde “ontaarde arbeidersstaten” waren geen arbeidersstaten maar wel gedegenereerd.
Trackbacks/Pingbacks