De massale hongersnood die drie miljoen Indiërs het leven kostte tijdens de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog was geen natuurramp; het was een bewuste daad. Groot-Brittannië moet deze misdaad onder ogen zien.
De hongersnood in Bengalen is een van de gruwelijkste wreedheden die ooit onder Brits koloniaal bestuur hebben plaatsgevonden. Van 1943 tot 1944 stierven meer dan drie miljoen Indiërs van honger en ondervoeding en miljoenen anderen kwamen in bittere armoede terecht.
Jarenlang gaven de Britten de weersomstandigheden de schuld van de hongersnood en de voedseltekorten, alsof het om een onvermijdelijke natuurramp ging. Tegenwoordig zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat de crisis door de mens is veroorzaakt, in de eerste plaats door de inflatie in oorlogstijd, waardoor de prijs van voedsel onbetaalbaar werd.
Groot-Brittannië is ervan beschuldigd niet genoeg gedaan te hebben om de hongersnood te verlichten. Maar recent onderzoek door de econome Utsa Patnaik suggereert dat er meer aan de hand is. Uit haar werk blijkt dat de inflatie geen bijkomstigheid was, zoals de meesten hebben aangenomen, maar een doelbewust beleid, ontworpen door de Britse econoom John Maynard Keynes en uitgevoerd door Winston Churchill, om middelen weg te halen bij de armste Indiërs en zo de Britse en Amerikaanse troepen te bevoorraden en oorlogsactiviteiten te ondersteunen.
Om te begrijpen wat er in de jaren 1940 gebeurde, is het belangrijk te beseffen dat dit gebeurde na bijna twee eeuwen koloniale plundering. Van 1765 tot 1938 onttrok de Britse regering goederen ter waarde van biljoenen dollars in hedendaags geld, die ofwel in Groot-Brittannië werden geconsumeerd ofwel met winst werden doorverkocht.(1)Patnaik en Patnaik berekenen dat de absolute waarde van de aderlating van 1765 tot 1938 10,5 miljard dollar bedroeg (niet gecorrigeerd voor inflatie), dat is meer dan het BBP van India aan het eind van die periode. Ze merken op dat als de waarde van de afgevoerde goederen tegen 5% per jaar zou zijn geïnvesteerd, deze in 1947 1,95 biljoen dollar zou hebben bedragen en, voortbordurend op het gedachte-experiment, 66 biljoen dollar in 2020. Deze meevaller werd gebruikt voor de aanleg van binnenlandse infrastructuur in Groot-Brittannië, waaronder wegen, fabrieken en openbare diensten en voor de financiering van de industrialisatie van West-Europa en de Britse koloniën. De ontwikkeling in het Noorden van de Wereld werd voor een groot deel gefinancierd door koloniale extractie.
Honger met opzet
Voor de Indiërs was dit systeem verwoestend. Naarmate de koloniale extractie toenam, daalde de Indiase consumptie van voedselgranen per hoofd van de bevolking van 210 kilo per jaar aan het begin van de 20e eeuw tot 157 kilo per jaar aan het eind van de jaren ’30 – wat Patnaik een ‘ernstige achteruitgang in voeding’ noemt.
Wat er tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde, verergerde deze situatie aanzienlijk. Toen Amerikaanse en Britse troepen Bengalen binnenstroomden voor militaire operaties tegen Japan, verordonneerde de koloniale regering dat alle kosten in verband met de geallieerde activiteiten in de regio tot het einde van de oorlog onbeperkt zouden worden gedekt door Indiase middelen, bovenop de bestaande mechanismen van extractie.
Keynes, die voor Churchill en de Minister van Financiën speciaal adviseur voor het Indische financiële- en monetaire beleid was, was actief betrokken bij de planning van de financieringsstrategieën in oorlogstijd. Hij trachtte een mechanisme te bedenken om middelen weg te halen bij de plaatselijke bevolking en zo de militaire expansie te financieren. Eén mogelijkheid was om de rijken te belasten, maar daar waren er niet genoeg van om een voldoende grote bron van inkomsten te vormen. Het alternatief was om gewone mensen te belasten, maar Keynes wist dat het opleggen van een directe belasting aan een bevolking die al geruïneerd was, waarschijnlijk rellen zou uitlokken.
Dus pleitte hij voor een indirecte belasting, via een doelbewust inflatiebeleid. Hier is hoe het werkte: in de jaren ’40 drukte de koloniale regering buitengewone hoeveelheden geld voor militaire uitgaven. Door deze nieuwe vraag stegen de prijzen, vooral van basisgoederen. De prijs van rijst steeg met 300 procent. Maar omdat de lonen niet evenredig stegen, werden gewone mensen nog dieper in de armoede geduwd en gedwongen hun consumptie van voedsel en andere goederen drastisch te beperken. Ondertussen werden alle extra winsten die door de prijsinflatie in de schoot van de bedrijfseigenaren vielen, door de koloniale staat belast.
De inflatie was geen toeval. De verarming was geen toeval. Het Britse beleid was er expliciet op gericht ‘de consumptie van de armen te verminderen’, zoals Keynes het uitdrukte, om middelen beschikbaar te maken voor de Britse en Amerikaanse troepen, door een ‘gedwongen overdracht van koopkracht’ van gewone mensen naar de militairen. De bezuinigingen waren het hardst voor de bevolking van Bengalen, die in extreme hongersnood terecht kwam, terwijl voedselvoorraden werden toegeëigend en voor militair gebruik werden aangewend.
In naam van de geallieerde zaak kostte het door Keynes en Churchill opgelegde beleid meer dan drie miljoen mensen het leven – vele malen meer dan het totale aantal militaire en burgerslachtoffers dat Groot-Brittannië en de VS gedurende de gehele oorlog samen leden. De omvang van deze tragedie is bijna niet te bevatten. Van hoofd tot teen zouden de lijken van de slachtoffers zich bijna tien keer over de lengte van Engeland uitstrekken, van Dover tot aan de Schotse grenzen.
Tijdens deze crisis smeekten een aantal functionarissen in India Churchill om hulp te sturen, maar hun verzoeken werden herhaaldelijk afgewezen. In plaats daarvan gebeurde precies het tegenovergestelde: de Britse regering bleef India inkomsten ontfutselen voor haar eigen binnenlandse uitgaven, in totaal van 1939 tot 1944 15 miljard pond (bijna 19 miljard euro), in geld van nu.
Patnaik wijst erop dat deze interventie niet kan worden gerechtvaardigd in naam van de oorlogsinspanning. Keynes en Churchill kozen ervoor de geallieerde acties te financieren door zich voedsel en andere hulpbronnen toe te eigenen van gekoloniseerde volkeren, die daar niets over te zeggen hadden – maar ze hadden het ook op andere manieren kunnen doen. De VS en Groot-Brittannië hadden bijvoorbeeld hun eigen middelen kunnen gebruiken, waarvoor ze hun eigen burgers met niet meer dan 1,25 euro per persoon hadden hoeven te belasten.
Bedorven erfenis
Deze geschiedenis dwingt ons na te denken over de erfenis van figuren die nu alom geëerd worden. Het is al lang bekend dat Churchill er blanke supremacistische denkbeelden op nahield. In een interview uit 1902 beweerde hij dat ‘het Arische ras zeker zal zegevieren’ over ‘de grote barbaarse volken’. Hij noemde Indiërs een ‘smerig ras’, een ‘beestachtig volk met een beestachtige religie’. Tijdens de Black Lives Matter protesten van 2020 gingen er stemmen op om het standbeeld van Churchill uit Westminster te verwijderen. Boris Johnson, een bewonderaar van Churchill, weigerde dat met het argument dat we de geschiedenis van Groot-Brittannië niet moeten ‘bewerken’. Als dat zo is, dan moeten we ervoor zorgen dat het volledige verhaal van Churchills nalatenschap wordt verteld – en naast elk standbeeld van hem een gedenkteken plaatsen voor de drie miljoen Indiërs die door zijn beleid zijn gedood en aan wie de geallieerde overwinning uiteindelijk te danken is.
Keynes, van zijn kant, is een meer gecompliceerde figuur. Hij wordt gevierd als een progressief, maar hij was ook een imperialist, die het verhaal propageerde van een ‘last voor de blanken’ om over ‘onderworpen rassen’ te heersen voor hun eigen bestwil. Hij was actief betrokken bij het bestuur van koloniaal India en veroordeelde de Indiase opstand van 1857. Toen hij in 1944 de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds oprichtte, zorgde hij ervoor dat India en andere koloniën op ongelijke voorwaarden in het systeem werden opgenomen, met slechts een fractie van het stemrecht dat Groot-Brittannië en de VS zouden hebben – een regeling die tot op de dag van vandaag van kracht is. Patnaik’s onderzoek draagt bij aan dit beeld door zijn rol in het veroorzaken van de hongersnood in Bengalen aan het licht te brengen. Dit is een misdaad die onder ogen moet worden gezien.
Wat wordt er van Groot Brittannië verlangd in het licht van deze geschiedenis? Zeker, een verontschuldiging – die tot op heden nooit is aangeboden. Maar dit is ook een eenvoudige zaak voor herstelbetalingen. Duitsland heeft getracht herstelbetalingen te doen voor de Shoah en voor de Herero-Nama genocide en dat is terecht. Waarom zou Groot-Brittannië niet hetzelfde doen?
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op New Internationalist. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Voetnoten
↑1 | Patnaik en Patnaik berekenen dat de absolute waarde van de aderlating van 1765 tot 1938 10,5 miljard dollar bedroeg (niet gecorrigeerd voor inflatie), dat is meer dan het BBP van India aan het eind van die periode. Ze merken op dat als de waarde van de afgevoerde goederen tegen 5% per jaar zou zijn geïnvesteerd, deze in 1947 1,95 biljoen dollar zou hebben bedragen en, voortbordurend op het gedachte-experiment, 66 biljoen dollar in 2020. |
---|