Op 19 april was het 140 jaar geleden dat Charles Darwin stierf. Zijn werk veranderde ons begrip van de natuur volledig en had een grote invloed op andere denkers van zijn tijd – waaronder Friedrich Engels en Karl Marx.
Van de eerste editie van On the Origin of Species werden slechts 1.250 exemplaren gedrukt en ze waren allemaal in één dag verkocht. Een van degenen die een exemplaar bemachtigden was Friedrich Engels, die toen in Manchester woonde. Drie weken later schreef hij aan Karl Marx:
“Darwin, trouwens, die ik nu aan het lezen ben, is absoluut schitterend. Er was één aspect van de teleologie (leer dat de schepping en ieder verschijnsel op een doel is gericht) dat nog moest worden afgebroken en dat is nu gebeurd. Nooit eerder is zo’n grandioze poging gedaan om historische evolutie in de natuur aan te tonen en zeker nooit met zo’n goed resultaat.”
Toen Marx Origin een jaar later las, was hij net zo enthousiast. In 1862 woonde Marx de lezingen bij die werden gegeven door Darwin’s aanhanger Thomas Huxley en hij moedigde zijn politieke medestanders aan om zich bij hem aan te sluiten. Wilhelm Liebknecht, een vriend en kameraad die de familie Marx vaak in Londen bezocht, herinnerde zich later: “Toen Darwin de conclusies uit zijn onderzoekswerk trok en deze aan het publiek bekend maakte, spraken we maandenlang over niets anders dan Darwin en de enorme betekenis van zijn wetenschappelijke ontdekkingen”.
Hoewel Marx en Engels kritiek hadden op verschillende aspecten van zijn ‘onhandige Engelse stijl van argumenteren,’ behielden ze de rest van hun leven de hoogste achting voor Darwins wetenschappelijke werk. In zijn eigen meesterwerk beschreef Marx On the Origin of Species als een ‘baanbrekend werk’.
Sommigen beweren tegenwoordig dat er geen echt verband bestaat tussen Darwinisme en Marxisme, maar iedereen die de werken van Marx, Engels en Darwin serieus bestudeert zal begrijpen – zelfs als hij het er niet mee eens is – dat Marx zowel eerlijk als buitengewoon inzichtelijk was toen hij schreef dat On the Origin of Species ‘de basis in de natuurlijke historie bevat voor onze opvatting’.
Om te begrijpen wat Marx bedoelde, moeten we begrijpen wat Darwin schreef en waarom zijn opvattingen een radicale breuk vormden met de dominante ideeën van zijn tijd.
Een onwaarschijnlijke revolutionair
Charles Robert Darwin was een onwaarschijnlijke revolutionair. Zijn vader was een vooraanstaand arts en een rijke investeerder; zijn grootvader was Josiah Wedgwood, oprichter van een van de grootste productiebedrijven in Europa. Hij had een leven van vrije tijd kunnen leiden, maar in plaats daarvan wijdde hij zich aan de wetenschap.
In 1825 stuurde zijn vader hem naar de Universiteit van Edinburgh om medicijnen te studeren, maar Charles was veel meer geïnteresseerd in het bestuderen van de natuur. Na twee jaar stopte hij met zijn studie en schreef zich in Cambridge in om anglicaans priester te worden – een respectabel beroep dat hem de vrije tijd zou geven om kevers te verzamelen, vogels op te zetten en naar fossielen te zoeken.
Na zijn afstuderen in 1831 nam een professor hem mee op een geologie-expeditie van drie weken in Noord-Wales, waarna zijn professor plantkunde hem aanbeval bij kapitein Robert Fitzroy van de Royal Navy, die een natuurkenner zocht om mee te reizen op een verkenningsreis naar Zuid-Amerika en de Stille Zuidzee.
En zo begon het. Op 27 december 1831 ging de tweeëntwintigjarige Charles Darwin aan boord van de HMS Beagle voor een reis waarop hij uitgebreide en gedetailleerde geologische studies uitvoerde, duizenden pagina’s met wetenschappelijke observaties schreef en meer dan 1.500 specimen van levend en fossiel leven verzamelde.
Ketterij
Toen hij Engeland verliet, schijnt Darwin een conventionele christen te zijn geweest die het eens was met ‘de grote meerderheid van de naturalisten [die] geloofden dat soorten onveranderlijke voortbrengselen waren en afzonderlijk waren geschapen’. Schriftgeleerden en deïsten waren het erover eens dat soorten door goddelijke wetten waren vastgelegd: honden kunnen in uiterlijk variëren, maar honden veranderen niet in varkens en baren geen katten.
Na vijf jaar wetenschappelijk onderzoek op de Beagle en nog eens twee jaar studie thuis, kwam Darwin tot een ketterse conclusie: soorten waren niet onveranderlijk. Alle dieren stamden af van gemeenschappelijke voorouders, verschillende soorten waren het gevolg van geleidelijke veranderingen gedurende miljoenen jaren en God had er niets mee te maken.
Het is nu moeilijk te begrijpen hoe schokkend dit idee in die tijd was. Degenen die Gods woord in twijfel trokken, werden beschouwd als mensen die de zeer fragiele sociale orde in gevaar brachten.
Tegen de jaren 1830 wisten ontwikkelde mensen, waaronder Darwin, echter dat het scheppingsverhaal uit Genesis niet letterlijk waar was. De expansie van het kapitalisme in de jaren 1700 had geleid tot een bloei van de mijnbouw en de aanleg van kanalen, waarbij geologische lagen en fossielen werden blootgelegd die bewezen dat de aarde miljoenen jaren oud was en niet de zesduizend jaar van de Bijbelse chronologie. De fossielen toonden ook aan dat dieren die vandaag de dag onbekend zijn, ooit algemeen voorkwamen, terwijl moderne dieren relatief recent verschenen, hetgeen in tegenspraak is met de bewering dat God alle soorten in één keer schiep. Er vond een wereldwijde verkenning plaats en er werden meer soorten planten en dieren ontdekt dan een Europeaan zich ooit had kunnen voorstellen – veel meer dan er in het hof van Eden hadden kunnen leven of op de ark van Noach een plaats hadden kunnen vinden.
Wetenschappers waren het erover eens dat er slechts twee mogelijke verklaringen waren voor het zich opstapelende bewijsmateriaal. De invloedrijke Cambridge professor William Whewell vatte de keuzes samen:
Ofwel moeten we de leer van de transmutatie van soorten aanvaarden en moeten we veronderstellen dat de georganiseerde soorten van het ene geologische tijdperk werden getransmuteerd in die van een ander door een langdurig optreden van natuurlijke oorzaken; ofwel moeten we geloven in vele opeenvolgende daden van schepping en uitroeiing van soorten, buiten het gewone verloop van de natuur; daden die we, daarom, terecht wonderbaarlijk mogen noemen.
Whewell twijfelde, net als iedere andere respectabele wetenschapper uit die tijd, niet aan het antwoord: dieren en planten kunnen variëren als reactie op externe omstandigheden, maar ‘de uiterste grens van de variatie kan gewoonlijk in een korte tijdsperiode worden bereikt: kortom, soorten hebben een werkelijk bestaan in de natuur en een overgang van de ene naar de andere soort bestaat niet’.
Als soorten niet in de loop van de tijd zouden kunnen veranderen, zouden alleen wonderen het fossielenbestand kunnen verklaren. Maar hoe heeft God dat gedaan? Hoe zag het proces van goddelijke schepping er op aarde eigenlijk uit? De vervanging van uitgestorven soorten door andere was, zo schreef de astronoom John Herschell, het ‘mysterie der mysteries’.
Evolutie vóór Darwin
Dat het wetenschappelijk establishment het nodig vond om ’transmutatie van soorten’ te ontkennen, toont aan dat niet iedereen het erover eens was dat soorten niet konden veranderen. Maar vóór Darwin waren er slechts twee schrijvers die uitgewerkte theorieën voorstelden over de verandering van soorten in de loop der tijd: Jean-Baptiste Lamarck en Robert Chambers.
In tegenstelling tot Darwin stelde Lamarck geen gemeenschappelijke afstamming voor, maar een complex model waarin elk soort organisme een afzonderlijk evolutionair proces doormaakte. De natuur creëert voortdurend en spontaan nieuwe evolutionaire lijnen, te beginnen met eencellige dieren die een aangeboren drang hebben om in de loop van de tijd complexer, of perfecter, te worden. Uiteindelijk, als de klim niet wordt onderbroken, bereiken ze de top van perfectie als menselijke wezens.
Maar de klim wordt vaak onderbroken door veranderingen in de omgeving waarop het dier moet reageren. Giraffen ontwikkelen een lange nek door zich uit te rekken om hoge bladeren te bereiken, terwijl vissen die in grotten leven blind worden omdat ze hun ogen niet gebruiken – en deze veranderingen worden vervolgens geërfd door hun nakomelingen.
Van grotere invloed op de brede publieke opinie in Engeland was Vestiges of the Natural History of Creation, in 1844 anoniem gepubliceerd door Robert Chambers. Hij schreef de hele geschiedenis van het universum toe aan een door God bepaalde ‘Wet van Ontwikkeling’ die sterren, planeten en uiteindelijk leven voortbracht. Nadat het eerste leven spontaan op aarde was ontstaan, stegen dieren en planten op de ladder van het leven. Het heeft de Voorzienigheid behaagd te regelen dat de ene soort de andere baart, totdat de op één na hoogste soort de mens baarde, die de allerhoogste is’.
Chambers bedoelde ‘baarde’ letterlijk. Zich baserend op de theorie dat embryo’s stadia doorlopen die vergelijkbaar zijn met de volwassen exemplaren van primitievere dieren, concludeerde hij dat als het tijd was voor de komst van een nieuwe soort, de vrouwtjes hun draagtijd zouden verlengen zodat hun nageslacht als de volgende soort op de ladder zou verschijnen. Vestiges, dat destijds door het wetenschappelijke establishment algemeen werd veroordeeld en tegenwoordig bijna vergeten is, was niettemin een sensationele bestseller
Essentialisme en Teleologie
De meeste professionele wetenschappers en veel amateurs en buitenstaanders gaven hun mening over de vraag hoe het ogenschijnlijke uitsterven en ontstaan van soorten verklaard of wegverklaard kon worden. Hoewel de verklaringen uiteenliepen, berustten ze allemaal op een gemeenschappelijke ideologie, de twee begrippen essentialisme en teleologie.
Essentialisme is gebaseerd op de eerste wet van de formele logica: dat een ding altijd gelijk is aan zichzelf, dat A altijd gelijk is aan A. Dat is een nuttige, zelfs noodzakelijke aanname voor veel doeleinden, maar het negeert de realiteit van verandering – het feit dat in de loop van de tijd alle dingen vergaan, of transformeren, of samengaan, zodat A verandert in iets dat niet langer A is. In de negentiende-eeuwse natuurwetenschap gingen essentialistische denkers ervan uit dat een soort een constant, onveranderlijk type was en dat de variaties die in de natuur werden waargenomen toevallig en van voorbijgaande aard waren.
Teleologie is het geloof dat alle dingen geschapen zijn voor of inherent gericht zijn op een eindresultaat. Vogels kregen vleugels zodat ze konden vliegen, giraffen kregen lange nekken zodat ze hoge bladeren konden bereiken en de aarde werd geschapen als een plaats voor mensen om te leven. Vooraanstaande filosofen en wetenschappers geloofden dat de aarde en alles wat zich daarop bevindt door God was geschapen om zijn goddelijke doelen te bereiken.
Natuurlijke Selectie
In Origin betoogde Darwin dat drie factoren samen nieuwe soorten creëren:
1. Bevolkingsdruk: alle organismen hebben de neiging meer nakomelingen te krijgen dan er in de lokale omgeving kunnen overleven. Veel individuen overleven niet of zijn niet in staat zich voort te planten.
2. Variaties en erfelijkheid: er zijn veel variaties tussen de leden van een bepaalde populatie: geen twee individuen zijn precies gelijk. De meeste van deze variaties zijn overerfbaar, dat wil zeggen dat ze worden doorgegeven aan de nakomelingen van de betrokken individuen. Hoewel de meeste van deze variaties onbeduidend zijn (bijvoorbeeld de kleur van de ogen), zullen sommige de overlevings- en voortplantingskansen van een individu vergroten of verkleinen.
3. Natuurlijke selectie: individuen met gunstige variaties zullen geneigd zijn meer nakomelingen dan gemiddeld te krijgen; die met ongunstige variaties zullen geneigd zijn er minder te krijgen. Als gevolg hiervan zullen ongunstige variaties over lange perioden in frequentie afnemen, terwijl gunstige variaties vaker zullen voorkomen.
Darwin speculeerde niet alleen maar. Zijn ’theorie van afstamming met modificatie door natuurlijke selectie’ werd ontwikkeld en vervolgens verfijnd in jaren van zorgvuldige studie en experimenten. In zijn huis in Kent ontleedde hij allerlei dieren, fokte duiven om meer te leren over variatie en overerving en experimenteerde met het ontkiemen van planten en het verspreiden van zaden. Bovenal zocht en leerde hij van mensen met praktische, concrete kennis – jachtopzieners, duivenhouders, schapen- en rundveefokkers, tuinders en dierentuindirecteuren. Deze materialistische methoden leidden hem tot een volledig materialistische theorie – in een tijd waarin materialisme als subversief en politiek gevaarlijk werd beschouwd.
Tussen 1838 en 1848 werd Engeland overspoeld door een ongekende golf van massale acties, politieke protesten en stakingen. Radicale ideeën besmetten de arbeidersklasse, waardoor velen revolutionaire veranderingen verwachtten (of vreesden).
Liever dan het risico te lopen met de radicalen te worden vereenzelvigd en misschien door zijn collega-wetenschappers te worden verstoten, schreef Darwin in 1844 een 270 bladzijden tellende uiteenzetting van zijn theorie, voegde er een brief aan toe waarin hij zijn vrouw vroeg het te publiceren als hij zou sterven en vertelde het aan niemand anders. Pas in het midden van de jaren 1850, toen zijn wetenschappelijke reputatie verzekerd was en de sociale turbulentie van de jaren 1840 duidelijk voorbij was, keerde hij terug naar het onderwerp waarvoor hij nu het meest beroemd is. On the Origin of Species by Means of Natural Selection, or, the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life (Over het ontstaan van soorten door middel van natuurlijke selectie, of het behoud van bevoorrechte rassen in de strijd om het leven) werd in november 1859 gepubliceerd.
De wetenschap op zijn kop
Marx schreef dat in de geschriften van Hegel de dialectiek ‘op zijn kop staat’ en dus omgedraaid moest worden om ‘de rationele kern binnen het mystieke omhulsel’ te ontdekken. Dat is wat Marx en Engels deden in het proces van het uitwerken van de fundamentele basis van hun opvattingen, het historisch materialisme. En dat is wat Darwin deed in On the Origin of Species.
Hij maakte korte metten met het essentialisme. ‘Ik beschouw de term soort als een term die gemakshalve willekeurig wordt gegeven aan een verzameling individuen die sterk op elkaar lijken’. Een soort is niet een ding en verandering houdt niet de transformatie of vervanging van dat ding in: een soort is een populatie van echte, concrete individuen. Variaties zijn geen uitzonderingen of afleidingen van de essentie van de soort – variatie is de concrete realiteit van de natuur.
En hij maakte korte metten met de teleologie. ‘Verre van zich voor te stellen dat katten bestaan om muizen goed te kunnen vangen,’ schreef Darwin’s naaste medewerker Thomas Huxley, ‘veronderstelt het Darwinisme dat katten bestaan omdat ze muizen goed kunnen vangen – muizen vangen is niet het doel, maar de voorwaarde van hun bestaan.’
Tegen de tijd dat Darwin in 1882 stierf, werd evolutie door de grote meerderheid van de wetenschappers aanvaard.
Evolutie en marxisme
In 1844, terwijl Darwin in het geheim zijn eerste volledige uiteenzetting over natuurlijke selectie schreef, was Karl Marx in Parijs bezig met het ontwikkelen van zijn kritiek op het hedendaagse politieke en filosofische denken. In zijn notitieboekjes schreef hij: ‘De geschiedenis zelf is een reëel onderdeel van de natuurlijke geschiedenis en van de ontwikkeling van de natuur tot de mens. De natuurwetenschap zal mettertijd de menswetenschap in zich opnemen, zoals de menswetenschap de natuurwetenschap in zich zal opnemen: er zal één wetenschap zijn.’
Een jaar later schreven Marx en Engels De Duitse Ideologie, de eerste volwassen verklaring van wat bekend werd als historisch materialisme. Aanvankelijk namen ze deze (later geschrapte) passage op, die lijkt op de verklaring uit 1844, maar vollediger is:
We kennen slechts één wetenschap, de wetenschap van de geschiedenis. Men kan de geschiedenis van twee kanten bekijken en haar verdelen in de geschiedenis van de natuur en de geschiedenis van de mensen. Deze twee kanten zijn echter onafscheidelijk; de geschiedenis van de natuur en de geschiedenis van de mensen zijn van elkaar afhankelijk zolang de mensen bestaan.
Deze passages laten zien waarom Marx en Engels zo enthousiast waren over het werk van Darwin. Vijftien jaar voor Origin waren ze ervan overtuigd dat de natuur verklaard kon worden met behulp van dezelfde historische en materialistische principes die ten grondslag lagen aan hun analyse van menselijke samenlevingen. Door een grondig onderzochte en krachtig beargumenteerde bevestiging van die veronderstelling te leveren, voltooide Darwins boek het historisch materialisme.
Natuur en samenleving
Engels was echter ook vernietigend in zijn afwijzing van pogingen om biologische wetten toe te passen op de menselijke samenleving. In een brief aan de Russische socialist Pjotr Lavrov in 1875 wees hij erop dat de ‘burgerlijke darwinisten’ – verwijzend naar een politieke stroming in Duitsland die beweerde Darwin’s opvattingen toe te passen – eerst beweerden dat het politieke concept ‘survival of the fittest’ van toepassing was op de natuur en vervolgens het proces omdraaiden:
Alles waar de darwinistische theorie van de strijd om het bestaan op neerkomt is een extrapolatie van de maatschappij naar de bezielde natuur van Hobbes’ theorie van de bellum omnium contra omnes [oorlog van allen tegen allen] en van de burgerlijk-economische theorie van de concurrentie samen met de Malthusiaanse bevolkingstheorie. Nadat ze deze prestatie hebben geleverd … gaan deze mensen verder met het opnieuw extrapoleren van dezelfde theorieën van de organische natuur naar de geschiedenis en beweren dan hun geldigheid te hebben bewezen als eeuwige wetten van de menselijke samenleving. De kinderlijkheid van deze procedure spreekt voor zich en het is niet nodig om er woorden aan te verspillen.
Deze politieke darwinisten, zo concludeerde Engels, kunnen beschreven worden ’ten eerste als slechte economen en ten tweede als slechte natuuronderzoekers en filosofen’.
In 1845 hadden Marx en Engels in De Duitse Ideologie betoogd dat het vermogen om de levensbehoeften te produceren de mens onderscheidt van andere dieren, een argument dat Engels herhaalde en uitbreidde in zijn onvoltooide boek Dialectiek van de natuur:
Laten we voor een moment de uitdrukking ‘strijd om het bestaan’ accepteren, omwille van het argument. Het dier kan hoogstens verzamelen; de mens produceert, hij bereidt de middelen van bestaan die de natuur zonder hem niet zou hebben voortgebracht voor, in de ruimste zin van het woord. Dat maakt elke onvoorwaardelijke overdracht van de levenswetten van de dierlijke samenlevingen naar de menselijke samenleving onmogelijk.
Engels herhaalde een fundamenteel element van de marxistische visie op de natuur – dat verschillende vormen en complexiteiten van materie verschillende wetenschappelijke wetten met zich meebrengen. De wetten die de bewegingen van atomen en moleculen bepalen zijn niet dezelfde als de wetten die de bewegingen van biljartballen bepalen; menselijke wezens zijn fysieke en biologische objecten, onderworpen aan dezelfde fysieke en biologische wetten als andere dieren, maar we zijn ook sociale wezens die onze middelen van bestaan produceren, dus ons leven en onze geschiedenis kunnen niet volledig verklaard worden door de natuurkunde en de biologie.
Zoals Engels schreef: ‘De opvatting van de geschiedenis als een reeks klassenstrijden is al veel rijker aan inhoud en dieper dan haar louter te reduceren tot zwak [te] onderscheiden fasen van de strijd om het bestaan.
Darwins prestatie
Afgezien van zijn levenslange verzet tegen de slavernij en zijn betrokkenheid bij de zaken van het stadje waar hij woonde, schijnt Darwin weinig belangstelling te hebben gehad voor politieke activiteit of theorie. En toch, zoals de evolutiebioloog Ernst Mayr schreef, ‘sloopte hij in zijn wetenschappelijke werken systematisch de ene na de andere van de fundamentele filosofische concepten van zijn tijd en verving die door revolutionaire nieuwe concepten.
Door dat te doen droeg Darwin onbewust bij aan de meest revolutionaire sociale theorieën die ooit zijn ontwikkeld, de ideeën die we vandaag de dag kennen als het marxisme en hij versterkte die. Het is mogelijk, zoals Paul Heyer opmerkt, om een darwinist in de biologie te zijn en tegelijkertijd het marxisme te verwerpen, maar het is niet mogelijk om een consequente marxist te zijn en Darwin te verwerpen.
De reden hiervoor is fundamenteel. Centraal in Marx’ visie staat de aanname dat natuur en geschiedenis samen een totaliteit vormen. Aangezien de mens is voortgekomen uit de natuur en afhankelijk blijft van de natuur en haar transformeert, zal de geschiedenis als wetenschap onvolledig blijven totdat dit fundament volledig is begrepen. En niemand heeft meer bijgedragen tot dit begrip dan Darwin.
Het idee dat de natuur een geschiedenis heeft, dat soorten ontstaan, veranderen en verdwijnen door natuurlijke processen, is net zo revolutionair en net zo belangrijk voor het socialistische denken, als het idee dat kapitalisme niet eeuwig is, maar op een bepaald moment is ontstaan en op een dag van de aarde zal verdwijnen.
Dit is een ingekorte versie van een artikel uit A Redder Shade of Green: Intersections of Science and Socialism van Ian Angus (Monthly Review Press, 2017), herdrukt met toestemming van de auteur.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Tribune. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
de twee Karel’s (Marx en Darwin) hadden gelijk, maar men kan zich afvragen hoe hun visie op de subjectieve dingen des levens zouden zijn geweest indien ze zouden hebben kennis gehad van de Kwantum theoriëen die eigenlijk de voorbijgestreefde tegenstellingen tussen atheïsten en theïsten serieus in vraag zouden kunnen stellen. Hetgeen de linkerzijde meer toegankelijker zou kunnen maken voor door theologie overdonderde mensen.