Het begrip ‘groepsimmuniteit’, dat wil zeggen het immuun worden van een hele bevolking waardoor een groot percentage van de bevolking resistentie tegen een ziekte verwerft, heeft sinds het uitbreken van de covid-19 pandemie veel aandacht gekregen. Het is al lang een traditie in de sociale wetenschappen om termen en concepten te lenen uit de medische wetenschappen en de huidige mondiale situatie zet daar nog meer toe aan.
Er zijn dus redelijke gronden om de wereldwijde verspreiding van extreem-rechtse bewegingen in de afgelopen jaren metaforisch te beschrijven als een pandemie, met inbegrip van regeringen die worden geleid of mede-gerund door politieke krachten die enkele van de belangrijkste ideologische leerstellingen van het fascisme reproduceren in landen zo gevarieerd als Brazilië, Hongarije, India, Italië, de Filippijnen, Rusland, en de Verenigde Staten.
Het begin van deze extreemrechtse pandemie gaat terug tot de jaren tachtig en kreeg een krachtige impuls in het daaropvolgende decennium, zoals de samenstellers van een gezamenlijk boek, Fascism and Neofascism, in 2004 erkenden: ‘Terwijl een opleving van extremistische activiteit in West-Europa begon in de jaren tachtig, resulteerde de ineenstorting van het communisme in een opleving van extreemrechts over het hele continent. In de jaren negentig was het fascisme, of iets wat erop leek, plotseling en onverwacht weer in opkomst. Net als het klassieke fascisme van de drie decennia na de Eerste Wereldoorlog neemt dit ‘neofascisme’ – ongetwijfeld de beste benaming, omdat het zowel verwijst naar historische verwantschap als naar de vernieuwing van vormen die passen bij onze tijd – verschillende vormen aan naar gelang van de landen waarin het zich ontwikkelt.
Karl Polanyi wijdde verschillende pagina’s van zijn klassieker uit 1944, The Great Transformation, aan het onderstrepen van de grote verscheidenheid aan fascismen en fascistische ideologieën. In feite,’ merkte hij op, ‘was er geen enkele religieuze, culturele of nationale achtergrond die een land immuun maakte voor het fascisme, zodra de voorwaarden voor het ontstaan ervan gegeven waren’. Hij bevestigde zelfs dat ‘het bestaan van een eigenlijke fascistische beweging’ niet noodzakelijk deel uitmaakte van de symptomen van wat hij een ‘fascistische situatie’ noemde. Minstens even belangrijk waren tekenen als de verspreiding van irrationele ideeën, racistische opvattingen en haat tegen het democratische bestel.
Gelezen in het licht van de huidige gebeurtenissen in de Verenigde Staten, klinkt Polanyi’s volgende commentaar huiveringwekkend: ‘Hoewel het fascisme gewoonlijk een massale aanhang nastreeft, werd zijn potentiële kracht niet afgemeten aan het aantal aanhangers, maar aan de invloed van de personen in hoge posities wier goede wil de fascistische leiders bezaten, en wier invloed in de gemeenschap kon worden ingeroepen om hen te beschermen tegen de gevolgen van een mislukte opstand. Voor de Hongaars-Amerikaanse denker was het fascisme vooral een ‘oplossing van de impasse waarin het liberale kapitalisme was geraakt’, gericht op ‘een hervorming van de markteconomie die werd bereikt tegen de prijs van de uitroeiing van alle democratische instellingen’.
In dit licht was de groepsimmuniteit tegen het fascisme die in de meeste westerse landen na 1945 werd bereikt, niet alleen het resultaat van de nederlaag van de As-mogendheden, maar ook en vooral van een alternatieve oplossing voor de impasse van het liberale kapitalisme: de Keynesiaanse democratische oplossing die het idee van ‘de zelfregulerende markt’ overboord gooide, die Polanyi ‘een grimmige utopie’ noemde.
In een andere en veel oudere klassieker van de sociale wetenschappen klaagde de grondlegger van de sociologie, Émile Durkheim, in zijn boek Suicide uit 1897 al over het feit dat ‘de economische vooruitgang een hele eeuw lang voornamelijk heeft bestaan uit het bevrijden van de industriële verhoudingen van alle regelgeving’. Voor de Franse socioloog was deze economische deregulering de belangrijkste bron van wat hij ‘anomie’ noemde, dat wil zeggen ‘een toestand van ergernis en geïrriteerde vermoeidheid’ die het gevolg is van het verlies van economische zekerheid en de ontwrichting van sociale patronen.
Anomie brengt individuen ertoe hun toevlucht te zoeken tot een of andere identiteitsgroep en – tenzij die in zichzelf gekeerd is (zelfmoord) – hun ergernis te richten tegen andere identiteiten die verantwoordelijk worden gehouden voor de toenemende onzekerheid van hun sociale toestand, voornamelijk via racistische en/of xenofobe logica. Zo ging de opkomst van fascistoïde ideologieën en bewegingen vanaf de jaren tachtig gepaard met de opkomst van andere soorten exclusieve identiteitsgroepen, waarvan religieus fundamentalisme de meest in het oog springende is.
Dit stemt volledig overeen met de constatering van Eric Weitz en Angelica Fenner, de redacteuren van het bovengenoemde boek over de heropleving van het fascisme: ‘De rechtse oplevingen waren in hoge mate een reactie op de politieke en sociale ontwrichtingen van de jaren negentig, waaronder de hoge werkloosheid, de erosie van het vangnet dat de verzorgingsstaten van zowel Oost- als West-Europa hadden verschaft, en de verloedering van stadsbuurten. Zij waren ook een reactie op de grootschalige volksverhuizingen die zich sinds 1945 over de Noord/Zuid- en Oost/West-assen van Europa hebben voltrokken’.
Er is inderdaad een duidelijk en onmiskenbaar verband tussen de neoliberale aanval die begon in de jaren tachtig onder leiding van Margaret Thatcher en Ronald Reagan – een aanval die ‘deregulering’ tot een van zijn hoofddoelen maakte, samen met privatisering, vermindering van de sociale uitgaven en belastingverlagingen voor de rijken – en de opkomst van verschijnselen als neofascisme en religieus fundamentalisme na decennia van marginalisering. Ook de Grote Recessie, die in 2007 begon, gaf een belangrijke impuls aan neofascistische krachten, net als de grote golf van voornamelijk Syrische vluchtelingen die in 2015 Europa binnenstroomde.
De feiten die het gevolg zijn van beide crises hebben nog steeds een grote invloed op onze wereld en de enorme economische crisis die zich momenteel voordoet als gevolg van de covid-19 pandemie kan de anomalieën wereldwijd alleen maar ernstig verergeren (het extreemrechtse misbruik van anti-lockdown bewegingen is een indicatie), tenzij ze wordt tegengegaan met een economisch beleid dat vergelijkbaar is met dat van na 1945.
Daar komt nog bij dat de nederlaag van Donald Trump bij de jongste presidentsverkiezingen in de VS, hoe belangrijk die ook was, zeker niet van een omvang was die vergelijkbaar is met de nederlaag van de fascistische machten in de Tweede Wereldoorlog. Zijn verlies kwam niet door de ontevredenheid van zijn aanhangers, maar ondanks een enorme toename van hun aantal (11 miljoen kiezers meer) op een moment dat er, anders dan in 2016, geen enkele illusie mogelijk was over wat Trump vertegenwoordigt en er dus nauwelijks sprake was van ambiguïteit in de zin om op hem te stemmen. Ook op mondiaal niveau zijn er momenteel geen tekenen dat het neofascisme tanende is: de aanhoudende populariteit van figuren als Jair Bolsonaro (tot voor kort althans), Narendra Modi of Viktor Orbán voorspelt niet dat de extreem-rechtse pandemie in de nabije toekomst zal uitsterven.
Het bereiken van een nieuwe staat van groepsimmuniteit voor fascisme, zoals die van de naoorlogse jaren, vereist niet alleen een politieke nederlaag van de meest prominente neofascistische bewegingen en een compromisloze strijd tegen hun ideologieën. Het vereist ook, en dat is het meest cruciale, een wereldwijde verschuiving weg van het neoliberale paradigma dat de afgelopen vier decennia dominant is geweest.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op TheNation. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.