Identiteitspolitiek is een postmoderne afleiding. Klasse-reductionisme is een reactionaire doodlopende weg. Bevrijdingspolitiek is wat we nodig hebben. Neil Faulkner en Rowan Fortune leggen uit.
Postmodernisme en links
Afhankelijk van hoe het gedefinieerd wordt, kan postmodernisme verdwijnen in lege slogans, die niet de ideeën, filosofen, kunststijlen en tendensen omvatten, die ermee samenhangen. Het idee zelf is onstabiel en vaak niet bijzonder nuttig. Zelfs in politiek relevante vormen zijn de ermee geassocieerde noties van identiteitspolitiek, queer-theorie, intersectionaliteit en privilegetheorie op zichzelf al buitengewoon heterogeen. Dit is hoe we het losjes hebben gedefinieerd in het boek System Crash (2021):
“Het postmodernisme – een verzamelbegrip van verwante theorieën die uitgaan van het basisidee dat geen enkel overkoepelend ‘groot verhaal’ in staat is de wereld als geheel te verklaren – heeft een vermenigvuldiging van ‘discoursen’ en ‘identiteiten’ aangemoedigd als middel tot zelfwaardering, zelfbevestiging en zelfempowerment.”
Wij hebben de volgende kritiek geuit:
“Het postmodernisme heeft een verrotte reactionaire kern: het idee dat mensen niet tot een gemeenschappelijk begrip kunnen komen van de wereld zoals die werkelijk is, op basis waarvan zij zich collectief zouden kunnen organiseren om haar te veranderen. In plaats van de eenheid te bevorderen, die nodig is om het op te nemen tegen de macht van het kapitaal en de staat, viert het postmodernisme geabstraheerde ideeën van ‘verschil’ en ‘verscheidenheid’. Jij en ik kunnen een ‘identiteit’ kiezen, maar de rijken blijven regeren omdat de verenigde historische strijd tegen onderdrukking en uitbuiting wordt afgeschermd.”(1)Neil Faulkner, Phil Hearse, Nina Fortune, Rowan Fortune, and Simon Hannah, 2021, System Crash: an activist guide to making revolution, Londen, Resistance Books, 101.
Identiteitspolitiek, hoewel wijd verbreid aan de linkerzijde, neemt vaak een aanpak als uitgangspunt die haaks staat op het marxisme. Het idee van revolutionaire actie ontbreekt meestal, of wordt zelfs onmogelijk gemaakt, en wordt vervangen door theorieën over verschil, onderdrukking en macht. Hoe radicaal de inzichten ook zijn, zonder de mogelijkheid van revolutionaire verandering op te nemen in een concept van historische macht, kan het zich uiteindelijk alleen maar aanpassen aan het kapitalistische systeem.
De vraag hoe we de wereld kennen en veranderen is van cruciaal belang voor een levend marxistisch project. Hoewel het marxisme uniek is door de arbeidersklasse als spil te nemen, heeft het met het Amerikaanse pragmatisme, de feministische standpuntentheorie en de fenomenologie gemeen dat de manier waarop mensen de wereld veranderen en de manier waarop we haar kennen niet van elkaar kunnen worden gescheiden. De wortels van veel marxistische en sommige postmoderne tendensen hebben dit met elkaar gemeen: de mens leert de wereld niet kennen door hem te verwijderen, zo wordt beweerd, maar door zijn wereld actief vorm te geven. Wij kennen de wereld door haar te veranderen, en dit proces verandert ons ook.
Standpuntentheorie, om een voorbeeld te nemen van een identiteitstheorie, begint met de rol van macht, sociale positionering en strijd bij kennisvorming. Dat wil zeggen dat er geen manier is om de wereld te kennen buiten deze factoren om. Kennis is gehistoriseerd. De specifieke situatie waarin een kenner verkeert, bepaalt hoe de wereld wordt gekend. Wanneer standpuntentheoretici erop hameren dat vrouwen een “sterke objectiviteit” hebben, wijzen zij erop dat vrouwen (en andere onderdrukte mensen) epistemische voordelen hebben dankzij bepaalde strijd, waardoor zij een vollediger en meer diverse kennis hebben dan degenen die comfortabel binnen de dominante ideeën zitten.
Deze positie van de onderdrukten is door feministen zoals Linda Gurung (2)Linda Gurung Feminist Standpoint Theory: Conceptualisation and Utility.
in haar samenvatting van de standpuntentheorie beschreven als “insider-outsiders” met een “dubbel gezichtspunt”. Dat wil zeggen dat vrouwen zich binnen de dominante ideologieën bevinden, maar als buitenstaanders kunnen zij, door een proces van strijd, zowel de dominante ideologie, als de versluierde zienswijzen van degenen die daarvan zijn uitgesloten, waarnemen.
Marx beweert iets soortgelijks over de rol van arbeiders in de strijd. Vanwege de sociale positie van arbeiders is hun revolutionaire perspectief kwalitatief anders dan dat van kapitalisten, wanneer zij hun macht tot uitdrukking brengen. Omdat zij geen belang hebben bij het behoud van de economische overheersing, zijn zij bij uitstek in staat om een universele samenleving te creëren, bevrijd van klassenonderscheid.
Inzicht in identiteitspolitiek
Reïficatie (verdinglijking) treedt op wanneer iets abstracts wordt aangezien voor iets werkelijks. Het is een vorm van vervreemding die metaforen of andere menselijke creaties behandelt als statische feiten van de natuur. Een vulgaire standpuntentheorie zou, net als een vulgair marxisme, de rol van strijd minimaliseren en een gereïficeerd idee van epistemisch betrekking hebbend op kennis) voordeel creëren, waarbij van vrouwen zou kunnen worden gezegd dat zij dit voordeel bezitten op grond van een onuitsprekelijke eigenschap, die hen eigen is. Wanneer identiteitspolitiek wordt toegeëigend, geïnstitutionaliseerd en tot handelswaar gemaakt door mainstream bourgeois instellingen, is dit wat er gebeurt. Een schrijnend voorbeeld hiervan wordt gegeven door Simon Hannah in Why we need an Anti*Capitalist Resistance (2021):
“Toen Lehman Brothers in 2008 instortte, zeiden sommige feministen dat dit niet gebeurd zou zijn als het ‘Lehman Sisters’ waren geweest. Dit is een illusie. Er zijn genoeg illusies die het kapitalisme rondstrooit om mensen in het systeem te lokken en de arbeidersklasse te verdelen.”(3)Simon Hannah, 2021, Why we need an Anti*Capitalist Resistance,
Dat wil zeggen dat sommigen in het establishment zich baseren op een politiek van symbolisme, modeverschijnselen en selectieve integratie waarvan zij denken dat die hun eigen klassepositie niet kan verstoren. Een dergelijk beleid zou de bevordering van rechten kunnen vergemakkelijken, wanneer de voor het kapitaal noodzakelijke sociale reproductie en productie niettemin ongehinderd kunnen doorgaan.
Het feit dat seksisme, racisme, homofobie, disablisme, enz. nu zelfs door sommige vertegenwoordigers van het kapitaal officieel worden afgekeurd, betekent een politieke vooruitgang; maar zoals met alle hervormingsgezinde vooruitgang, gaat dit gepaard met harde grenzen aan insluiting en een proces van de-radicalisering.
Het feit dat sommige vrouwen, BAME-mensen (BAME staat in de UK voor ‘Black, Asian, and minority ethnic’), queer-mensen, gehandicapten, enz. binnen het kapitalisme een grotere rol spelen, is niet hetzelfde als een verenigde massale strijd tegen het kapitalisme en dus tegen onderdrukking en uitbuiting op zich. Bovendien blijven er altijd mensen buitengesloten. Vooruitgang, hoe welkom ook, is ongelijk. Hoewel sommige homoseksuelen bijvoorbeeld een welkom toevluchtsoord vinden in wat ooit het exclusief heteroseksuele huwelijk was, blijven velen uitgesloten van de voordelen van deze door de staat gesanctioneerde instelling, omdat hun relaties te ver buiten de heteroseksuele normen vallen. Kortom, een identiteitspolitiek die dergelijke grenzen aanvaardt, wordt een vorm van burgerlijk liberalisme. Zo verwoordt Asad Haider het in ‘Mistaken Identity: race and class in the age of Trump’ (2018):
“Inclusie eisen in de structuur van de samenleving zoals die is, betekent het verspelen van de mogelijkheid van structurele verandering… In zijn hedendaagse ideologische vorm, in plaats van zijn oorspronkelijke vorm als een theorievorming van een revolutionaire politieke praktijk, is identiteitspolitiek een individualistische methode. Ze is gebaseerd op de vraag van het individu naar erkenning, en neemt de identiteit van dat individu als uitgangspunt. Ze gaat ervan uit dat die identiteit vanzelfsprekend is en verdringt het feit dat alle identiteiten sociaal geconstrueerd zijn. En omdat ieder van ons noodzakelijkerwijs een identiteit heeft die verschilt van die van ieder ander, ondermijnt het de mogelijkheid van collectieve zelforganisatie. Het identiteitskader reduceert politiek tot wie je bent als individu en tot het verkrijgen van erkenning als individu, in plaats van je lidmaatschap van een collectiviteit en de collectieve strijd tegen een onderdrukkende sociale structuur. Als gevolg daarvan versterkt identiteitspolitiek paradoxaal genoeg juist de normen die het wil bekritiseren.”(4)Asad Haider, 2018, Mistaken Identity: race and class in the age of Trump, Londen, Verso, 22-4.
Dave McNally heeft, in een recente essaybundel over sociale reproductietheorie, in filosofische bewoordingen de barbaarsheid van een vulgaire identiteitspolitiek blootgelegd. Zijn belangrijkste punt was dat het, net als alle vormen van burgerlijke politiek, eerder een mechanische dan een dialectische opvatting impliceert. Dat wil zeggen dat het denkt in termen van afzonderlijke en in wezen statische categorieën, in plaats van de sociale werkelijkheid te zien als een geïntegreerd geheel, waarin elk sociaal fenomeen wordt gevormd door zijn interactie met alle andere sociale fenomenen en waarin alles in beweging is, in proces, in een voortdurende staat van wording. Aldus:
“Verkrijgt een concrete totaliteit concreetheid (‘bepaaldheid’) door de verschillen waaruit zij bestaat. Tegelijkertijd draagt elk van deze verschillende delen het geheel in zich: als elementen van het leven is hun reproductie onmogelijk buiten het levende geheel. Het is met precies deze opvatting in het achterhoofd dat Marx schrijft: “Het concrete is concreet omdat het de concentratie is van vele determinaties, vandaar eenheid van het diverse.” Totaliteiten of universalia zijn voor Hegel en Marx geen abstracties van de concrete verscheidenheid en veelheid der dingen. Integendeel, totaliteiten worden geconstitueerd in en door de verscheidenheid en dynamiek van reële levensprocessen. Dit onderscheidt de abstracte universalia van de formele logica van “de concrete totaliteit van het geheel” die het dialectische denken bezielt. Het dialectische begrip van totaliteit houdt dus in dat men een proces van totalisering begrijpt dat het bestaande verenigt (zonder het te onderdrukken) “in en door deze veelvuldige bemiddelingen waardoor de specifieke complexen – d.w.z. ‘gedeeltelijke totaliteiten’ – met elkaar verbonden zijn in een voortdurend verschuivend en veranderend, dynamisch overkoepelend complex”.(5)David McNally, 2017, Intersections and Dialectics: critical reconstructions in social reproduction theory, in Tithi Bhattacharya (ed.), Social Reproduction Theory: remapping class, recentering oppression, Londen, Pluto.
Dit is een uitzonderlijk compacte passage, maar het is nodig ze te citeren omdat ze de kern van de zaak raakt. Het punt dat hier van belang is, is eenvoudig genoeg: alle onderdrukkingen zijn sociaal geconstrueerd en ze kunnen alleen volledig worden begrepen in de context van het hele complex van sociale relaties waarin ze zijn ingebed. Evenzo zijn alle identiteiten die gebaseerd zijn op een ervaring van onderdrukking sociaal geconstrueerd en daarom kan de specifieke ervaring alleen volledig worden begrepen door te verwijzen naar het algemene karakter van de sociale orde als geheel.
Vulgaire theorieën over klasse
Lenin schreef ooit dat “intelligent idealisme dichter bij intelligent materialisme staat dan dom materialisme”. Vandaag zouden we kunnen schrijven dat een intelligente identiteitstheorie, die de nadruk legt op agency, dichter bij het marxisme staat dan een marxisme dat klasse reïficeert. Er is een probleem met een marxisme (en met linkse stromingen in bredere zin) dat klasse weliswaar retorisch gewicht toekent, maar haar agency en subjectiviteit (haar standpunt, om het zo maar eens te zeggen) verduistert. Een dergelijk marxisme behoudt de taal van Marx, maar niets van zijn revolutionaire radicalisme.
Veel van de eerste standpuntentheoretici, vaak vrouwen die goed thuis waren in de marxistische theorie, reageerden op een reductief marxisme dat geen rekening hield met hun doorleefde ervaringen. Een dergelijk marxisme verdoezelt en/of maakt onderdrukking ondergeschikt aan uitbuiting en behandelt de twee processen als los van elkaar staand. De fatale splitsing tussen de politiek van de sociaal gemarginaliseerden en de politiek van de klasse is een erfenis van historische fouten en nederlagen. Het negeert dat de onderdrukten vaak worden uitgebuit, dat de uitgebuitenen vaak worden onderdrukt en dat zelfs waar onderdrukking in andere sociale lagen voorkomt, dit dient om een onderdrukkende en uitbuitende sociale orde te versterken. Klassenpolitiek is altijd doortrokken geweest van deze strijd en spanningen: er bestaat geen “zuivere” klassenpolitiek.
Wanneer links het reactionaire nationalisme van de Brexit omarmt omdat het op de een of andere manier de Britse arbeidersklasse (meestal een karikatuur van zelfs dat deel van de arbeiders) verenigt in een zuiver economisch programma van staatsprotectionisme, is dit soort reductieve politiek volledig in beeld. Klasse wordt gereduceerd tot een statische identiteit, een die op schandelijke wijze geworteld is in nationalisme, racisme, en het behoud van de status quo. Met een dergelijk gecompromitteerd beleid worden revolutionaire ambities snel overboord gegooid ten gunste van het appelleren aan (en zelfs anticiperen op en ontwikkelen van, zoals een Tory politicus zou kunnen doen) de vooroordelen van de geatomiseerde arbeiders.
Wanneer links de strijd van de onderdrukten afdoet als een afleiding van de klassenstrijd, in plaats van de onderdrukking zelf te behandelen als een belemmering voor het verenigen van arbeiders in de klasse, verwarren zij symptomen met oorzaken. Onder de ziekte van de reïficatie beschouwen zij de strijd tegen de heersende ideeën van de kapitalistische maatschappij, ideeën die voortkomen uit de bestaande sociale verhoudingen, als natuurlijk. En vervolgens verzetten zij zich tegen diezelfde strijd ten gunste van een strijd die de overheersingsmechanismen die de kapitalistische sociale verhoudingen reproduceren, intact laat.
We zijn nu in staat om zowel de (burgerlijk-liberale) identiteitspolitiek als de vulgair-socialistische (klasse-reductionistische) politiek te vergelijken met de (revolutionair-socialistische) bevrijdingspolitiek.
Bevrijdingspolitiek
Leden van een onderdrukte groep zijn de enige mensen die hun onderdrukking ervaren – seksueel geweld tegen vrouwen, racistisch profileren en lastigvallen van gekleurde mensen door de politie, uitsluiting en marginalisering van gehandicapten, enzovoort. Maar leden van een onderdrukte groep begrijpen heel vaak hun eigen onderdrukking niet; en zij zijn ook niet de enigen die in staat zijn die te begrijpen. Zoals zowel de standpuntentheorie als het marxisme ons laten inzien, kunnen vrouwen ervan uitgaan dat onderdrukking eenvoudigweg ontstaat omdat mannen van nature seksistisch en roofzuchtig zijn. Mensen van kleur kunnen veronderstellen dat racisme gewoon een kwestie is van vooroordelen van het volk. Enzovoort. Niets in de ervaring van onderdrukking hoeft automatisch te leiden tot een begrip van de diepere oorzaken. Er is meer voor nodig.
Een groot deel van links is hopeloos verward geraakt over het vraagstuk van onderdrukking en slaagt er niet in dit essentiële onderscheid te maken – tussen ervaring en begrip. Het marxistische standpunt is duidelijk. Marx maakt onderscheid tussen ‘schijn’ en ‘essentie’. Hij heeft het over de manier waarop de ‘fetisjering’ van dingen – geld, goederen, contracten, schulden, enz. – de sociale relaties (van uitbuiting en onderdrukking) die eraan ten grondslag liggen, versluiert. Hij heeft het over de manier waarop het sociale geheel wordt ervaren en begrepen op een gedeeltelijke, gefragmenteerde, oppervlakkige, vervormde manier, die aanleiding geeft tot het ‘valse bewustzijn’ van de bourgeois ideologie. Marx bespreekt dit vooral in relatie tot de ervaring van uitbuiting, maar het geldt evenzeer voor alle sociale ervaring.
Wij willen uit deze discussie drie conclusies trekken. Ten eerste begrijpt een vulgaire identiteitspolitiek onderdrukking verkeerd, omdat zij deze niet dialectisch ziet, als geworteld in de kapitalistische sociale verhoudingen als geheel, en daarom de politieke activiteit verkeerd richt, weg van een verenigde collectieve strijd tegen het systeem naar een concurrerend individualisme binnen het systeem.
Ten tweede, een klasse-reductionistische politiek is vergelijkbaar. Het behandelt onderdrukking zelf als een afleiding zonder serieuze betekenis (een verschijning zonder essentie). Dit gebeurt zelden zo openlijk, maar gebruikt de retorische kracht van socialistische oproepen tot klasse-eenheid om de diverse aard van de arbeidersklasse subtiel uit te wissen. Als een vorm van burgerlijk humanisme houdt haar ‘universaliteit’ een bestaand onderdrukkend ideaal van menselijk leven in stand als een substituut voor een wereld die streeft naar bevrijding van menselijk leven in zijn verscheidenheid.
Ten derde leidt een beperkte focus in deze beide politieke vormen onvermijdelijk weg van een collectief begrip van het systeem als geheel, waardoor het begrip van de werkelijke wortels van onderdrukking en uitbuiting wordt afgesloten. Met andere woorden: zowel een vulgaire identiteitspolitiek als een klassenreductiepolitiek leiden tot een vals bewustzijn dat gebaseerd is op onmiddellijke ervaring (‘schijn’) in plaats van een waar bewustzijn dat gebaseerd is op begrip van het hele geheel van sociale relaties (‘essentie’).
We zijn nu in een positie om te wijzen op de grote kloof die een dergelijke politiek scheidt van een revolutionaire/bevrijdende politiek. Deze laatste wordt vertegenwoordigd door de revolutionair-marxistische en de revolutionair-anarchistische tradities.(6)Wij dringen erop aan de revolutionair-anarchistische traditie mee op te nemen. Er zijn andere anarchistische tradities, die kleinburgerlijk en niet-revolutionair zijn. Maar de proef op de som van de theorie is de praktijk en er zijn vele historische voorbeelden van socialistische en anarchistische arbeiders die zij aan zij streden in een revolutionaire strijd. Niemand kan bijvoorbeeld de geschiedenis van de Spaanse Revolutie lezen zonder het revolutionaire hart van het anarchisme op te merken. Bevrijdingspolitiek komt neer op twee essentiële punten. Ten eerste, de zelforganisatie en zelfmobilisatie van de onderdrukten in de strijd voor radicale verandering. Bewegingen van vrouwen, mensen van kleur, queer mensen, gehandicapten, enzovoort zijn een onvermijdelijk en noodzakelijk kenmerk van elke opkomende massale strijd tegen het systeem. Deze opvatting – van zelfwerkzaamheid – is samengevat in de slogan van de gehandicaptenbeweging “niets zonder ons”.
Maar zelforganisatie is geen doel op zich; het is een middel om een doel te bereiken. Want het tweede essentiële punt van bevrijdingspolitiek is: solidariteit en eenheid in de strijd van de onderdrukten en de arbeidersklasse als geheel.
Het toenemende zelfvertrouwen en de mondigheid die door autonome zelforganisatie worden bereikt, creëren de bouwstenen van een verenigde, massale, strijdende arbeidersbeweging. Want geen enkele onderdrukte groep kan zichzelf volledig bevrijden. Dat komt omdat: a) onderdrukking geworteld is in de kapitalistische sociale verhoudingen als geheel; en b) geen enkele onderdrukte groep in zijn eentje ooit sterk genoeg is om de macht van het kapitaal en de staat te verslaan en het systeem omver te werpen. Zelforganisatie creëert bouwstenen voor de klassenstrijd; maar zelf-emancipatie is een voltooiing die alleen kan worden bereikt door de overwinning van de arbeidersklasse als geheel.
Neil Faulkner is mede-auteur van Creeping Fascism: what it is and how to fight it en van System Crash: an activist guide to making revolution.
Rowan Fortune is redacteur en revolutionair socialist.
Op hun beider wekelijkse blog schrijven ze over utopische literatuur en verbeelding, waarom grimdark de dystopische fictie van onze tijd is en meer. Ze schreven Writing Nowhere: A Beginner’s Guide to Utopia; redigeerden de bloemlezing van utopische korte fictie Citizens of Nowhere; en droegen bij aan het door meerdere auteurs geschreven System Crash: An activist guide to making revolution.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Anti*Capitalist Resistance.
Voetnoten
↑1 | Neil Faulkner, Phil Hearse, Nina Fortune, Rowan Fortune, and Simon Hannah, 2021, System Crash: an activist guide to making revolution, Londen, Resistance Books, 101. |
---|---|
↑2 | Linda Gurung Feminist Standpoint Theory: Conceptualisation and Utility. |
↑3 | Simon Hannah, 2021, Why we need an Anti*Capitalist Resistance, |
↑4 | Asad Haider, 2018, Mistaken Identity: race and class in the age of Trump, Londen, Verso, 22-4. |
↑5 | David McNally, 2017, Intersections and Dialectics: critical reconstructions in social reproduction theory, in Tithi Bhattacharya (ed.), Social Reproduction Theory: remapping class, recentering oppression, Londen, Pluto. |
↑6 | Wij dringen erop aan de revolutionair-anarchistische traditie mee op te nemen. Er zijn andere anarchistische tradities, die kleinburgerlijk en niet-revolutionair zijn. Maar de proef op de som van de theorie is de praktijk en er zijn vele historische voorbeelden van socialistische en anarchistische arbeiders die zij aan zij streden in een revolutionaire strijd. Niemand kan bijvoorbeeld de geschiedenis van de Spaanse Revolutie lezen zonder het revolutionaire hart van het anarchisme op te merken. |
Trackbacks/Pingbacks