Sinds de gruwelijke moord op Samuel Paty zijn we getuige van een ware islamofobe uitbarsting, die met name is aangewakkerd door een verwarring tussen islam, ‘islamisme’ en jihadisme. Een verwarring die met woord en daad moet worden opgehelderd en afgewezen.
De moord op Samuel Paty door een jonge Tsjetsjeen die door jihadistische theorieën geradicaliseerd was, is een voorbeeld van personen die tot gewelddadige actie overgaan in naam van een specifiek soort islamitisch fundamentalisme: het jihadisme. Hoewel niets erop wijst dat deze jongeman in opdracht handelde, betekent dit niet dat zijn actie die van een verward persoon was. Zoals blijkt uit zijn tekst op Twitter – die hij al voor de moord had geschreven – geeft hij een politiek-religieuze betekenis aan zijn daad: hij spreekt Macron, ‘de leider van de ongelovigen’, bij naam aan, en zegt dat hij zojuist ‘een van [zijn] hellehonden die Mohammed durfde te kleineren heeft gedood’ en beveelt de Franse president om ‘zijn medemensen te kalmeren voordat u een harde straf wordt opgelegd’.
Het profiel van de moordenaar toont dat hij een iemand was met een sterke jihadistische ideologie. Hij schreef in de afgelopen maanden meerdere ondubbelzinnige tweets, waarvan sommige door internetgebruikers bij het ministerie van binnenlandse zaken zijn gemeld vanwege onder andere hun gewelddadige, antisemitische en bedreigende inhoud. Ook opmerkelijk is een reeks tweets – gewijd aan ‘het ongeloof van de Saoedische staat, zijn leiders en al degenen die hen steunen’ – die geen misverstand laten bestaan over de politiek-religieuze stellingname van de jongeman. Hoewel er nog steeds enkele grijze gebieden op zijn pad zijn en over zijn online-activiteiten in de dagen voorafgaand aan de moord in Conflans-Sainte-Honorine, is er geen twijfel over mogelijk dat Samuel Paty doelwit werd van iemand die al besloten had tot actie over te gaan.
Over jihadisme
Het jihadisme is gebaseerd op het principe van gewelddadige actie, individueel of collectief, tegen doelwitten (staten, sociale groepen, individuen) die worden beschouwd als vijanden van een uiterst rigide visie op de islam. Deze actie vindt plaats tegen de achtergrond van het streven naar een strikte islamitische wetgeving over een zo groot mogelijk grondgebied. Volgens de voorstanders van het jihadisme kan dit defensief zijn (het beschermen van islamitisch grondgebied) of offensief (het veroveren van nieuw grondgebied), wat verklaart waarom jihadisten zich overal in oorlog achten, ook tegen andere moslims, of het nu gaat om groepen of staatsmachten, die beschuldigd worden van verraad aan de ‘ware’ islam. Aanvallen op westerse landen maken deel uit van hetzelfde programma: ze zijn gericht op degenen die door hun toespraken en/of acties de integriteit van de islam ‘ondermijnen’ en/of ‘verraderlijke’ moslimgroepen of staatsmachten steunen. Jihadisten verdedigen met hun daden in eigen ogen het ‘land van de islam’ tegen ‘joden en kruisvaarders’.
Het jihadisme is dus gebaseerd op een politiek-religieus geheel, dat een ‘wereldvisie’ biedt aan zijn volgelingen, maar dat, zoals onderzoeker Olivier Roy heeft aangetoond, ook mensen aantrekt vanwege zijn werkwijze. In tegenstelling tot Gilles Kepel, een andere onderzoeker, die veel meer in de Franse media geciteerd wordt – en die duidelijk reactionair is – die beweert dat het jihadisme het product is van een ‘radicalisering van de islam’, legt Roy uit dat we eerder getuige zijn van een ‘islamisering van radicalisme’. Sommige jihadisten zouden meer gefascineerd zijn door gewelddadige acties dan door de starre islam zelf. Deze jihadisten zouden andere keuzes hebben gemaakt als ze andere radicale ideologieën tegen waren gekomen voordat ze op de weg van het jihadisme waren gekomen. Roy’s stelling is natuurlijk niet afdoende, want die kan leiden tot een relativering van het belang van het jihadistisch religieuze geheel, maar het werpt wel licht op het profiel van sommige daders en helpt ons beter te begrijpen dat het jihadisme deel uitmaakt van een ‘moderne’ en gewelddadige sociale en politieke omgeving.
Welk ‘islamisme’?
Het grootste gevaar van Kepel’s stellingen is dat hij suggereert dat de ontwikkeling van het jihadisme door een proces van interne radicalisering binnen de islam verklaart kan worden. Zo worden uitsluitend religieuze oorzaken gesuggereerd, en politieke, sociale en economische factoren worden buiten beschouwing gelaten. Deze ‘puur religieuze’-stelling is handig voor degenen die weigeren te overwegen – of willen voorkomen – dat het imperialistische buitenlandse beleid van de grote westerse mogendheden, evenals hun racistische binnenlandse beleid, mee kunnen worden genomen als factoren die het ontstaan van jihadistisch terrorisme verklaren. Volgens Kepel zou de oorzaak van het jihadisme uitsluitend ideologisch zijn en gezocht moeten worden in de interne ontwikkelingen van het ‘islamisme’, waarbinnen een ‘radicalisering’ van de ‘islamitische wereld’ plaatsvindt.
De islam is dus de enige religie die door het simpele feit van het er achter plakken van een ‘-isme’ meteen synoniem wordt met een bedreiging. Bij andere religies werkt dit niet. Maar bovenal is het begrip ‘islamisme’ problematisch voor zover dit het bestaan van een politieke beweging vooronderstelt waarvan het programma kan worden gereduceerd tot de ‘islam’, een beweging waarvan jihadisten een ‘radicale’ versie zouden voorstellen. Daarom is het beter om de term ‘islamitisch fundamentalisme’ te gebruiken, die het mogelijk maakt om enerzijds de religie van bijna twee miljard mensen en anderzijds organisaties die een reactionair politiek project nastreven niet met elkaar te verwarren, en die het ook noodzakelijk maakt om niet toe te geven aan de intellectuele luiheid die de oorzaken van de ontwikkeling van dergelijke organisaties in de koran willen vinden.
Deze laatste ‘verklaring’ is in feite niet bestand tegen een onderzoek naar de realiteit van politieke organisaties en staten die beweren islamitisch te zijn: van Ennahda in Tunesië, die zijn instellingen heeft genormaliseerd en zelfs samen met voormalige supporters van Benali regeert, tot de Egyptische Moslimbroederschap, die het slachtoffer was van een militaire staatsgreep die gesteund wordt door de Salafistische partij Al-Nour (en Saoedi-Arabië). Voorbeelden variëren van de Palestijnse Hamas, het Iraanse regime, Pakistan, Erdogan’s Turkije tot Hezbollah, die Assad juist steunen onder het mom van strijd tegen de ‘jihadisten’.
De realiteit is meervoudig en zelfs tegenstrijdig. We moeten vooral begrijpen dat deze organisaties en regimes zich dan wel op de Islam beroepen, ze delen allemaal een reactionair project, maar het is uiteindelijk niet hun interpretatie van de koran die hun belangrijkste keuzes bepaalt. Uiteindelijke zijn dit de materiële omstandigheden – nationaal, politiek, sociaal – waarin ze zich ontwikkelen. Bovendien kan een groot verschil worden vastgesteld tussen deze stromingen en fundamentalistische groepen zoals Daech (IS) of Al-Qaeda: de eerste groep heeft een ‘graduele’ opvatting over machtsovername binnen instellingen die worden afgewezen (omdat zij niet-islamitisch zouden zijn). Jihadisten van hun kant pleiten voor het gebruik van alleen maar geweld.
Verwarringen en vermengingen
Het heersende intellectuele gewauwel moedigt ons aan om te denken dat er een ‘islamistisch’ continuüm bestaat aan het eind waarvan zich het jihadisme bevindt. Met andere woorden, dat alle groepen die naar de islam verwijzen de voorkamer van jihadistische bewegingen zouden zijn, of zelfs hiermee verbonden zijn. En deze redenering is niet beperkt tot de politiek: elke moskee, elke vereniging, elke moslim kan in feite worden aangeduid als ‘verbonden met de jihadistische beweging’, en het is aan de verdachte, aangeduid als ‘islamist’, om zijn onschuld te bewijzen. Met alle moeilijkheden van dien om aan te tonen dat hij niet verbonden is met een beweging die clandestien georganiseerd is… Dit wordt vooral moeilijk wanneer het argument van ’taqiyya’ (‘verhulling’, het verbergen van hun opvatting door supporters van jihadisme die geen argwaan willen wekken), eraan wordt toegevoegd. Sommigen laten zich verleiden iemand te beschuldigen van sympathie voor jihadisten juist omdat de afwezigheid van verdacht gedrag hier bewijs van zou zijn.
De term ‘islamisme’, zoals die vandaag de dag wordt gebruikt, beschrijft niet de werkelijkheid, maar is deel van de algemene verwarring. Deze verwarring heeft zeer reële gevolgen: algemene verdenking van moslimorganisaties en moslims in het algemeen die systematisch worden gevraagd om ‘zich te distantiëren’ van de aanslagen, alsof ze anders deze zouden steunen. In naam van de strijd tegen het terrorisme worden uitzonderlijke maatregelen genomen die gericht zijn tegen organisaties van moslims; de bijna totale verlamming van sociaal en politiek links. Links veroordeelt alle islamofobie, maar reageert veel makkelijker op een aanslag op het hoofdkwartier van de Franse Communistische Partij dan op de dreiging van ontbinding van een antiracistische organisatie als het comité tegen islamofobie in Frankrijk (CCIF), een organisatie waarvan niemand ooit heeft kunnen aantonen dat zij enige band heeft met de jihadistische beweging.
De noodzaak van onderscheid
Betekent dit dat jihadisme ‘niets met de islam te maken heeft’? Een dergelijke uitdrukking wordt begrijpelijkerwijs soms gebruikt door bepaalde moslimstromingen die ongewild op één hoop worden gegooid met jihadisten en zich volledig van hen willen distantiëren zonder hun eigen overtuigingen te ontkennen. Maar de formule is, hoewel ze haar deugden heeft, niet noodzakelijkerwijs van toepassing voor zover jihadistische organisaties wel degelijk claimen een bepaalde lezing van de islam te bieden, en aanslagen worden bijna altijd opgeëist met een grote nadruk op religieuze termen.
Maar niets weerhoudt ons ervan te stellen dat het jihadisme evenzeer te maken heeft met ‘de islam’ als de Ku Klux Klan of Anders Breivik met ‘het christendom’. Men zal zich herinneren dat Breivik een ‘identiteits-christendom’ claimde en beweerde dat Paus Benedictus XVI ‘het christendom en de Europese christenen in de steek had gelaten en als een laffe, incompetente, corrupte en onwettige paus moest worden beschouwd’. Wat een gelijkenis met de retoriek van jihadisten.
Het jihadisme leert ons niets over de islam als religie en/of over moslims in het algemeen, net zo min als Breivik en zijn soort ons iets leren over het christendom en/of christenen. Daarom: de strijd tegen het islamitisch fundamentalisme, dat niet moet worden verward met het jihadisme maar niet minder reactionair is dan andere religieuze fundamentalismen en dat ook gewelddadige individuen en groepen voort kan brengen, is onafscheidelijk verbonden met onze strijd voor emancipatie. Evenzo is het noodzakelijk om vulgaire islamofobe verwarring en vermenging te verwerpen en op te helderen. In het verleden heeft de arbeidersbeweging onderscheid kunnen maken tussen organisaties die beweren christelijk te zijn, en niemand in onze gelederen durft vandaag de dag een continuüm aan te brengen tussen de overblijfselen van de Ku Klux Klan, de christendemocratie en Emmaüs. Waarom zouden moslimorganisaties anders behandeld moeten worden?
Zeker in een imperialistisch land als Frankrijk, waar racistische groeperingen worden aangemoedigd of zelfs gesteund door de staat, moet elke strijd tegen islamofobie beginnen met het steunen van degenen die direct getroffen worden, moslims, en met het bouwen van gemeenschappelijke fronten met structuren die zij leiden. Er is een politiek nodig die de zelforganisatie bevordert en elke vorm van vervanging van de rechten van de mens vermijdt, en die ook het beste antwoord is op haat en het aanmoedigen van burgeroorlog. Het is aan ons om deze fronten te ontwikkelen, zonder opportunisme maar ook zonder vooroordelen, en zonder eisen te stellen die we niet zouden stellen aan andere organisaties bij de opbouw van gemeenschappelijke fronten.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op l’Anticapitaliste. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.