Op 20 juli was het 25 jaar geleden dat Ernest Mandel overleed na een fatale hartaanval.
Ernest Mandel was één van de leiders van de Vierde Internationale en haar Belgische afdeling, de SAP. Tevens was hij een gekend marxistisch econoom met als belangrijkste werken “De economische theorie van het marxisme” ( en het “Laatkapitalisme”.
We publiceren hier een uitgebreid artikel dat in polemiek gaat met het in 1973 verschenen rapport van de Club van Rome en de nota Mansholt over de Europese landbouwpolitiek. Vooral het rapport van de Club van Rome zorgde er indertijd voor dat het bewustzijn van milieuvervuiling en een groeiende ecologische crisis zich steeds verder verspreidde.
“Het marxisme beschikt ook over een morele basis, door de jonge Marx duidelijk geformuleerd en op het einde van zijn leven bekrachtigd: het categorisch imperatief om een einde te maken aan alle omstandigheden waarin mensen worden uitgebuit, onderdrukt, vernederd en vervreemd. Dat categorisch imperatief blijft vandaag even geldig als in het verleden.”
“Als de omvorming van de kapitalistische markteconomie in een socialistische democratisch geplande economie niet werd doorgevoerd, zou een verdere ontwikkeling van de materiële productie de voorwaarden voor de menselijke vooruitgang eerder dreigen te verslechteren dan te verbeteren.”
“Honderd jaar vóór de milieudeskundigen van nu, verklaarde Marx dat het kapitalisme de productiekrachten slechts kan ontwikkelen ten koste van de twee uiteindelijke bronnen van alle rijkdom: de natuur en de mens.”
Bijna een half eeuw later blijft Mandels centrale stelling overeind: kapitalistische concurrentie leidt tot een korte-termijn denken waarin privé-winsten belangrijker zijn de welvaart van de samenleving en bescherming van het milieu. Het alternatief is een economie gebaseerd op menselijke behoeftes, en niet op het maken van winst.
Dialectiek van de groei : naar aanleiding van het Rapport Mansholt
Er bestaat een sprookje, dat Marx in de eerste plaats een bewonderaar van de techniek geweest zou zijn en deze beschouwde als “de basis van het zijn en de motor van het worden”. Hoewel dit sprookje al talloze malen weerlegd is, blijft het een hardnekkig leven leiden. Toch staat niets verder af van het denken en de traditie van het marxisme, al moeten we toegeven, dat een flink aantal ‘simplificaties’ van het marxisme, mede debet zijn aan dit sprookje.
In de ogen van Marx is de mens echter het enige doel van de mens. De mens, dat wil zeggen de mensheid, en niet één of ander abstract principe dat zogenaamd boven de mens staat: nóch een moreel of goddelijk principe nóch “economische groei” noch de “vooruitgang” noch “de zin van de geschiedenis”.
De enige bestemming van de mens bestaat hierin, dat mensen in staat zijn om alle mogelijkheden van iedereen te verwezenlijken, de menselijke persoonlijkheid van alle individuen zo optimaal mogelijk tot ontplooiing te brengen, waarbij individuen tegelijk als persoon en als maatschappelijk individu worden beschouwd. Immers, in laatste instantie bestaat de rijkdom van mensen uit hun rijkdom aan menselijke (met andere woorden maatschappelijke) verhoudingen.
Marx hecht inderdaad veel belang aan de ontwikkeling van de productiekrachten; maar dat doet hij uitsluitend met het oog op deze uiteindelijke bestemming van de mens: de mens zelf. Zonder een solide materiële infrastructuur kan de “rijke maatschappelijke individualiteit” bij alle individuen zich onmogelijk ontwikkelen, dat is duidelijk. Marx verwerpt een “communisme van de armoede”, en wel omdat hij er zich van bewust is, dat een dergelijk “communisme” de mens zou verminken, het onmogelijk zou maken alle menselijke talenten te ontplooien. Juist die armoede, zou de mensen beroven van de materiële middelen om hun kennis en behoeften volledig te ontplooien.
Volgens Marx schept de ontwikkeling van de productiekrachten de mogelijkheid van een dubbele emancipatiebeweging: een toenemende vrijmaking van de natuurdwang én een toenemende vrijmaking van de maatschappelijke dwang, welke laatste dwang groter wordt naarmate de mens zich meer bevrijdt van de natuur.
De materiële productie moet uitgaan boven het minimum dat nodig is voor het voortbestaan van de gemeenschap, er moet een groot en permanent overschot aan levensmiddelen zijn, er moet een gegarandeerd maatschappelijk meerproduct zijn: dát zijn de materiële vooronderstellingen waaraan voldaan moet zijn, wil een ontwikkelde arbeidsdeling kunnen ontstaan: gespecialiseerde beroepen, ingewikkelde technieken die niet meer alleen mondeling overgeleverd worden (dat betekent: het schrift, de beschaving), de eerste vormen van wetenschap, literatuur enzovoorts.
Ambachtslieden, kunstenaars, wetenschapsmensen, filosofen kunnen er alleen komen wanneer er voldoende vrije tijd is. Maar met de scheiding tussen hoofd- en handarbeid (een scheiding die noodzakelijk is voor de specialisatie en snelle ontplooiing van de intellectuele arbeid) zien we tegelijk ook de slavendrijvers verschijnen, de ordehandhavers en beroepssoldaten, de belastinggaarders die het meerproduct onttrekken aan de producenten, bezittende klassen die zich het grootste deel van dit meerproduct toe-eigenen, juristen die de uitbuiting moeten rechtvaardigen, de staat die op die uitbuiting gebaseerd is en andere vervreemdingsverschijnselen.
Voor Marx houdt het bevrijdende potentieel van de economische groei niets anders in dan dat wanneer een bepaald niveau van materiële rijkdom bereikt is, de scheiding tussen producenten en beheerders, tussen hoofd- en handarbeid, tussen stad en platteland geen onvermijdelijke noodzaak meer is. Zij kan geleidelijk aan afsterven. Wanneer dit niveau eenmaal bereikt is, kan niet slechts een kleine minderheid, maar kan iedereen bevrijd worden van de verplichting om zwaar, uitputtend en machinaal werk te doen en ontsnappen aan de tirannie van de maatschappelijke arbeidsdeling. Meer heeft Marx nooit beweerd.
Het zou niet in zijn hoofd zijn opgekomen om de economische groei te bestempelen als het alleenzaligmakende doel van de mens. Het zou niet in Marx’ hoofd zijn opgekomen om de ontwikkeling van de productiekrachten van een middel om de ontplooiing der individuen zeker te stellen tot een op doel in zichzelf te maken. En het zou zeker niet in zijn hoofd zijn opgekomen om het communisme, dat mogelijk is geworden door de moderne techniek, te beschouwen als het automatische uitvloeisel van deze techniek.
Integendeel: vanaf het moment waarop een bepaalde materiële basis tot stand gebracht was, werd de belangrijkste taak in de ogen van Marx een maatschappelijke: namelijk de radicale verandering van de maatschappijstructuur en de mentaliteit van de mensen. Als die omvorming niet werd doorgevoerd, zou een verdere ontwikkeling van de materiële productie de voorwaarden voor de menselijke vooruitgang eerder dreigen te verslechteren dan te verbeteren.
In die zin liep Marx ongetwijfeld vooruit op de problematiek van de “kwaliteit van het leven” en onthulde eerder dan wie dan ook, met welke gevaren de kapitalistische productie het ecologisch evenwicht bedreigt. Honderd jaar vóór de milieudeskundigen van nu, verklaarde hij dat het kapitalisme de productiekrachten slechts kan ontwikkelen ten koste van de twee uiteindelijke bronnen van alle rijkdom: de natuur en de mens.
Kapitalisme en economische groei
In pre-kapitalistische samenlevingen neemt het maatschappelijk meerproduct overwegend de vorm aan van gebruikswaarden. De bezittende klassen die aan het hoofd staan van de economische organisatie hebben er slechts belang bij de productie te ontwikkelen binnen de grenzen van hun eigen consumptievermogen, dat wil zeggen voor zover zij zich deze gebruikswaarden kunnen toe-eigenen. Dit consumptief vermogen is niet alleen fysiologisch, maar ook maatschappelijk begrensd, dat wil zeggen door de beperktheid van de behoeften, het gebrek aan kennis van producten en de onderontwikkeling van menselijke mogelijkheden, hetgeen voortvloeit uit de gegeven sociaaleconomische structuur. Het gevolg is een groeipercentage dat normaliter zeer laag is, en een laag ontwikkelingstempo van de productiekrachten.
In het kapitalistische systeem neemt het maatschappelijk meerproduct de geldvorm van de meerwaarde aan. Bovendien is het niet meer in de eerste plaats bestemd voor onproductieve consumptie door de bezitters, maar dient het de accumulatie. Concurrentie en klassenstrijd dwingen de kapitalisten namelijk om een belangrijk deel van die meerwaarde om te zetten in toegevoegd kapitaal. Diezelfde concurrentie dwingt de kapitalisten de kostprijs van de geproduceerde waren onophoudelijk te verlagen; daarom is het kapitalisme het eerste productiestelsel in de geschiedenis, dat in zijn eigen logica – zijn eigen ontwikkelingswetten – de tendens vertoont om de techniek, de machinale arbeid voortdurend verder te ontwikkelen, en wetenschappelijke kennis in de materiële productie toe te passen. Daarmee wordt het kapitalisme het eerste maatschappelijke stelsel dat zich genoopt ziet de materiële productiekrachten voortdurend te ontwikkelen en dat in het teken staat van een vrijwel ononderbroken economische groei.
Het staat wel vast, dat kapitalisme geen maximale – laat staan een optimale – ontwikkeling van die productiekrachten tot stand gebracht heeft. Een op particulier eigendom en dwang tot winstmaximalisatie gebaseerd systeem gaat gepaard met een enorme verspilling van materiële en menselijke rijkdommen. Er is loonarbeid; er is een burgerlijke maatschappij, gekenmerkt door een klassenstructuur; we zien economische crises, veroorzaakt door overproductie; we zien onproductieve kosten als gevolg van de concurrentie (faillissementen, onvolledige benutting van capaciteiten); er zijn oorlogen; de consumptie en de behoeften van de werkende massa’s worden aan maatschappelijke beperkingen onderworpen; volkeren, ja hele continenten zijn onderontwikkeld: uit dit alles blijkt wel dat die economische groei ver verwijderd is van wat wetenschap en techniek objectief mogelijk zouden maken in het kader van een rationeel geplande economie. De verspilling neemt steeds monstrueuzer vormen aan: er bestaat een permanente bewapeningseconomie; landbouwproducten worden welbewust vernietigd en hele industrietakken wordt de nek omgedraaid.
Niettemin heeft het kapitalisme een groeipotentieel dat onvergelijkelijk veel groter is dan dat van de pre-kapitalistische samenlevingen. De noodzaak tot het maken van winst en meerwaardevorming stelt dwingende eisen aan de materiële productie. Marx voorspelde dat de productiekrachten die het kapitalisme – met name door de toepassing van de wetenschap in de productie – vrij maakt, zouden kunnen omslaan in destructieve krachten, tenzij het kapitalisme vernietigd wordt. Die voorspelling krijgt haar volle betekenis in onze tijd, een tijd die overschaduwd wordt door de atoombom en de dreigende ecologische crisis.
Economische groei en markteconomie
Als we dit destructieve potentieel, dat de kapitalistische productie in zich draagt, willen begrijpen, moeten we ons twee kenmerken van de warenproductie voor ogen stellen, die door marxistische kritiek aan het licht zijn gebracht.
Enerzijds veronderstelt de warenproductie particuliere arbeid, dat wil zeggen zij veronderstelt, dat de menselijke en materiële middelen van de gemeenschap zijn verspreid over ondernemingen (of bedrijven) die los van elkaar staan en – opgejaagd door de concurrentie – ernaar streven zoveel mogelijk winst te maken. Als leidraad in de besluitvorming vormt winst echter een economisch rationaliteitscriterium dat volledig bepaald is door het maatschappelijk karakter van de productieverhoudingen.
Winst kwantificeert in geld slechts datgene wat een prijs heeft en abstraheert van alles wat geen prijs heeft. Winst is de uitdrukking van een directe en partiële doelstelling van een afzonderlijk deel van de samenleving. Om winst te maken streeft een bepaald bedrijf naar een zo groot mogelijk verschil tussen de productiekosten (uitgedrukt in geld) en de omzet, ongeacht de effecten voor de maatschappij als geheel. Dit is bepaald niet de uitdrukking van een omvattende, lange termijn doelstelling ten bate van de hele gemeenschap.
Wat de directe winst van het bedrijf verhoogt, kan het inkomen van de maatschappij als geheel doen verminderen. Wat de winst doet toenemen, kan de middelen waarover de maatschappij als geheel beschikt, doen afnemen en gezondheid en leven van de mensen vernietigen; deze twee zaken kunnen niet “gewaardeerd” worden in termen van geld, zonder dat het menselijk leven verandert van een doel in een middel: voor het verhogen van de winst. Kortom, de kapitalistische markteconomie, dat is de markteconomie, brengt een toenemende tegenspraak voort tussen de economische rationaliteit van de delen (de bedrijven) en de sociaaleconomische irrationaliteit van het geheel.
Burgerlijke economen zijn van mening, dat een maximaal welzijn van de collectiviteit min of meer automatisch voortvloeit uit het streven naar een zo groot mogelijk individueel gewin door ondernemingen en huishoudingen (een streven dat min of meer in toom gehouden wordt door corrigerende interventies van de overheid). Marxisten zeggen dat daar niets van klopt. Het streven naar zo hoog mogelijke winsten van ondernemingen, vooral dat van de grootste , kan vanuit het oogpunt van het collectieve welzijn tot ernstige en zelfs onherstelbare verliezen leiden.
Anderzijds veronderstelt de warenproductie, dat de economische middelen al naar gelang de koopkrachtige vraag over verschillende productiesectoren worden verdeeld. Maar die koopkrachtige vraag is ongelijk verdeeld: de bouwnijverheid kan in een crisis verkeren, omdat de markt voor luxe appartementen verzadigd is, terwijl niettemin ontelbare gezinnen uit lagere inkomensgroepen slecht gehuisvest blijven. De koopkrachtige vraag kan irrationeel beïnvloed worden door de reclame, door het milieu waarin men verkeert, door de mode: talrijke consumenten die slecht gevoed en slecht gehuisvest zijn, kunnen ertoe gebracht worden liever eerst allerlei spullen en apparaten te kopen, die duidelijk minder belangrijk zijn voor een volwaardig leven, dan gezonde voeding of een goede woning. De koopkrachtige vraag is uit haar aard individueel en zit dus gevangen in burgerlijke ideologische vooroordelen: aan individuele uitgaven wordt de voorkeur gegeven boven collectieve uitgaven; van die laatste vindt men, dat ze inbreuk maken op het particuliere welzijn (alsof goede scholen, moderne ziekenhuizen en toegang tot groene natuur niet onmisbaar zijn voor het welzijn van het individu!).
Door deze twee kenmerken is het dus mogelijk, dat de economische groei in het kader van een markteconomie juist de bronnen van de menselijke rijkdom ondermijnt. Het is mogelijk, dat zij allerlei middelen verspilt om steeds meer goederen te produceren die steeds minder nuttig zijn, terwijl in de primaire behoeften van miljoenen individuen niet voorzien wordt. Het is mogelijk, dat zij uiteindelijk de voorkeur geeft aan productietechnieken die de ondernemingen meer winst op korte termijn garanderen, ten koste van enorme maatschappelijke verspillingen op lange termijn.
Markteconomie en vervuiling
Er bestaat een duidelijk verband tussen deze traditionele marxistische kritiek op de markteconomie en de gevaren die het menselijk milieu bedreigen. De markteconomie – en vooral de kapitalistische markteconomie – vertoont de tendens om natuurlijke rijkdommen te plunderen voor zover zij geen of slechts een lage prijs hebben, met andere woorden voor zover zij niet als dure kosten in de kosten-batenberekening voorkomen.
Er zijn voorbeelden te over. Waar de grond erg duur is – omdat de vruchtbaarheid ervan letterlijk het product is van eeuwenlange menselijke arbeid, zoals polders, behandelt de kapitalistische landbouw deze met alle eerbied. Maar waar de grondprijs laag of nominaal is, brengt de kapitalistische landbouw monsterachtige verspillingen met zich mee, die soms onherstelbaar zijn. Rivieren, een natuurlijk goed dat niet in particuliere eigendom is veranderd, hebben geen waarde of prijs. Rivierwater wordt bijgevolg in grote hoeveelheden gebruikt als grondstof of hulpmiddel bij de productie. Rivieren veranderen in fabrieksriolen als het voor de particuliere ondernemingen goedkoper is om op die manier te werk te gaan, dan om tegen hoge kosten zuiveringsinstallaties aan te leggen. Schone lucht, een natuurlijk goed, wordt beschouwd als iets “waardeloos”. (In het kapitalistische stelsel is gewoonlijk alles wat geen ruilwaarde of prijs heeft, “waardeloos”!) Er worden dus hoogovens gebouwd, auto’s gefabriceerd, er worden chemische fabricagemethoden gebruikt, waarbij men zich niet bekommert om de daaruit voortvloeiende luchtverontreiniging.
Deze logica van de winst, die strijdig is met de sociaaleconomische rationaliteit van het geheel, blijft trouwens niet beperkt tot natuurlijke rijkdommen. Winst is privé, de kosten worden gesocialiseerd. Bij de ontwikkeling van de auto-industrie – één van de grote schuldigen aan de luchtvervuiling – speelt niet alleen het feit mee dat de lucht de particuliere industrie “niets kost”. Het feit dat de overheid zorgt voor aanleg en onderhoud van wegen, zonder welke particulier autobezit niet zo algemeen geworden zou zijn, speelt ook een rol.
Een andere factor die voortvloeit uit de logica van de markteconomie is het in de tijd strikt beperkte referentiekader van de kapitalistische beslissingen. Een onderneming streeft naar een zo groot mogelijke winst binnen een bepaald tijdsbestek. Dat brengt een logica met zich mee in de stijl van “na ons de zondvloed”. Wanneer het geïnvesteerde kapitaal afgeschreven is, de winst is gerealiseerd en hetzij op onproductieve (luxe-uitgaven door de bourgeoisie) hetzij op productieve wijze geconsumeerd is (kapitaalaccumulatie), is de reproductiecyclus van het kapitaal gesloten. Maar de natuur stelt dwingende eisen die helemaal geen rekening houden met de wetten van de winst: recycling van de primaire chemische stoffen en herstel van het ecologisch evenwicht. En zo kunnen we pas decennia later zien dat de “sociale kosten” van de vervuiling, teweeggebracht door bepaalde technologische procedés, ver uitstijgen boven de particuliere winsten, die dank zij die procedés behaald zijn. In een markteconomie is het onmogelijk om met terugwerkende kracht belasting op te leggen aan de kapitalistische ondernemingen die al tientallen jaren lang deze kosten veroorzaken.
Met nadruk wijzen wij er op dat de uiteindelijke oorzaak van die “rekenfouten” vanuit maatschappelijk standpunt bezien niet is gelegen in het kapitalisme als zodanig, maar wel degelijk in de wareneconomie; het kapitalisme is de veralgemeende, universele vorm van de wareneconomie. De wareneconomie bestaat historisch gezien al langer dan het kapitalisme. Zij bleef gedeeltelijk bestaan in de Sovjet-Unie en het Oostblok.
Zo kan het feit, dat in de Sovjet-Unie de warenproductie gedeeltelijk is blijven bestaan en organisatiestructuren als de individuele rentabiliteit van de ondernemingen gehandhaafd blijven, soortgelijke milieuproblemen oproepen, omdat nagelaten is de kosten voor de hele maatschappij en op lange termijn te berekenen. Het bekendste en meest trieste voorbeeld is de vervuiling van het Baikalmeer, het grootste zoetwaterreservoir van het Euro-Aziatische continent. Oorzaak van deze vervuiling zijn de daar gevestigde chemische fabrieken: bij het berekenen van de “rentabiliteit” zijn de kosten die deze vernietiging van zoetwatervoorraden op lange termijn met zich meebrengt, niet opgenomen bij de factoren die bepalend zijn voor de keus tussen verschillende investeringsprojecten.
Een socialistische planning kan, tenminste als zij democratisch is, dat wil zeggen gebaseerd op een democratisch gecentraliseerd zelfbeheer en op politieke democratie, ernaar streven kosten en baten op maatschappelijk niveau en op lange termijn voor de gehele gemeenschap te berekenen. Dait kan wanneer het particuliere eigendom van de productie-middelen en de concurrentie, die de productie-eenheden er noodzakelijkerwijs toe dwingen individuele rentabiliteitscriteria aan te leggen, niet langer bestaan.
Technologie en milieuvervuiling
De discussie over de gevaren voor de mensheid van de ongecontroleerde groei van de productiekrachten, wordt in het Meadows Report op drie thema’s toegespitst: de vervuiling; het uitgeput raken van natuurlijke rijkdommen, met name grondstoffen en de gevaren die voortvloeien uit de bevolkingsgroei. De duidelijkheid van de discussie wordt belemmerd door het feit, dat al die gegevens berusten op extrapolaties en projecties van nu bestaande tendensen, met andere woorden voorondersteld is, dat sociaaleconomische structuren (en met name de kapitalistische markteconomie ) onveranderlijk zijn. Het mystificerende addertje onder het gras van deze studies is de vooronderstelling, dat de huidige technologie de enig mogelijke is en noodzakelijk en onvermijdelijk voortvloeit uit de ontwikkeling van de exacte wetenschappen, ja zelfs uit de “rationele structuur van de menselijke intelligentie”. Het is de mystificatie van de “technologische dwang”, van wat in dat onvertaalbare en onnavolgbare Duitse filosofentaaltje “technologischer Sachzwang” genoemd wordt.
Er is, kort en goed, sprake van mystificatie en wij zijn dank verschuldigd aan de Amerikaanse hoogleraar in de biologie Barry Commoner dat hij het mystificerende karakter van die redeneringen met behulp van een paar concrete voorbeelden in het licht gesteld heeft.
In de eerste plaats is het domweg niet waar, dat de moderne industriële techniek onvermijdelijk gericht is op de vernietiging van het milieuevenwicht. Door de vooruitgang van de exacte wetenschappen wordt een zeer groot scala aan technische mogelijkheden ontsloten. Aan sommige van die mogelijkheden is de voorkeur gegeven, zonder dat men rekening hield met de gevolgen voor het milieuevenwicht; dat kwam omdat uitgegaan werd van individuele rentabiliteitsberekeningen van afzonderlijke ondernemingen die vernieuwingen invoerden, die in sommige gevallen gewoon op goed geluk werden doorgevoerd, en niet vanwege één of andere onvermijdelijke noodzakelijkheid.
In de tweede plaats is het volstrekt niet waar, dat de grote technische vernieuwingen als geheel vervuilend zouden zijn. Een hele reeks vernieuwingen vertoont zelfs het omgekeerde beeld. Ook is het niet waar, dat de vervuiling sinds de opkomst van de moderne industrie in hetzelfde tempo zou toenemen als de technische ontwikkeling.
In werkelijkheid is het “groeicijfer van de vervuiling” van tamelijk recente datum. De “indicatoren van milieuvervuiling” begonnen na 1946 rampzalig toe te nemen. Wie de oorzaken van die toename concreet analyseert, zal niet “de techniek” als zodanig in staat van beschuldiging stellen, maar bepaalde, welomschreven technologische mogelijkheden waarvoor gekozen is en die, bezien vanuit de toekomst van de mensheid, onverantwoord en rampzalig blijken te zijn.
We hoeven alleen maar de door Barry Commoner geciteerde voorbeelden te noemen, om te zien dat de mogelijkheden waarvoor men gekozen heeft, helemaal niet onvermijdelijk waren; zij vloeiden uitsluitend voort uit bepaalde particuliere belangen en uit de maatschappelijke en politieke macht van degenen die deze belangen verdedigden. Drie sleutelvoorbeelden zijn: de toename van loodemissie (met 415 procent tussen 1946 en 1970), van stikstofoxide (met 630 procent tussen 1946 en 1970) in de dampkring boven de VS, en de toename met 2100 procent van kwik, afkomstig uit chemische fabrieken.
Deze “groeicijfers van de vervuiling” zijn het resultaat van keuzes die kapitalistische ondernemingen, gericht op het maken van particuliere winsten, hebben gemaakt: de introductie van auto’s met een verhoogde cilindercompressie, het gebruik van benzine met een hoger octaangehalte en de vervanging van zeep door synthetische reinigingsmiddelen. Dit laatste heeft tot gevolg, dat op één plaats 174.000 liter fosfaathoudend afval per dag in het Eriemeer geloosd wordt, waardoor het biologisch leven in dat meer snel afneemt; er leven twaalf miljoen mensen rondom dat meer. Het is duidelijk, dat wij in deze gevallen niet kunnen spreken van “een onvermijdelijke technologische noodzaak”. De enige conclusie die wij kunnen trekken is, dat wat voordelig was voor General Motors, Ford of Monsanto Chemicals, nauwelijks voordelig was voor de mensheid.
Vanaf het moment waarop men de mythe dat de huidige technologie de enig mogelijke zijn, laat varen, luiden de prioriteiten als volgt: er moeten sociaaleconomische en intellectuele voorwaarden geschapen worden die technologisch onderzoek en technologische vernieuwingen bevorderen, die het milieu-evenwicht herstellen, en wel ongeacht de consequenties voor de particuliere kosten. Er moet prioriteit gegeven worden aan het ontwikkelen van een andere technologie, die geheel gericht is op de harmonieuze ontplooiing van het individu en op het behoud van de natuurlijke rijkdommen; en die niet gericht is op winstmaximalisatie.
Anders gezegd: de economische, sociale en natuurlijke kosten op lange termijn, berekend voor de gehele gemeenschap, moeten investeringscriteria worden. De milieudiscussie leidt uiteindelijk tot de conclusie, dat de mensheid zich niet meer de weelde van de particuliere winst – dus het kapitalisme – als motor van de economische groei kan veroorloven. De discussie loopt uit op een afwijzing van een groei die – bezien vanuit de langetermijnbelangen van de mensheid – onverantwoord is, niet op een afwijzing van groei in het algemeen.
Moeten schaarste en ascese weer in ere hersteld worden?
Maar de burgerlijke ideologie geeft niet automatisch toe dat zij verslagen is, net zo min als de burgerlijke klasse automatisch wijkt voor het socialisme in opkomst. Men zou de indruk kunnen hebben gekregen, dat zij een harde klap gekregen heeft door de expliciete afwijzing van het winstmotief, waar het milieudebat op uitloopt. Maar nee, op twee verschillende niveaus gaat zij tot de tegenaanval over.
Enerzijds zeggen de liberale economen dat omdat het kwaad lijkt voort te komen uit het bestaan van ‘natuurlijke goederen zonder prijs’, we deze een prijs moeten geven om de vervuiling te doen ophouden. Een prachtig vooruitzicht: binnenkort moet de lucht die wij inademen, betaald worden om de kapitalisten te beletten de atmosfeer te vervuilen! Laten we de industrie belastingen opleggen voor de aanleg van ‘zuiveringsinstallaties’, voegen vertegenwoordigers van de neoliberale stroming daar nog aan toe.
Dat zijn absurde voorstellen. De economische rationaliteit van het geheel wordt niet hersteld door op het niveau van de deel-rationaliteit wijzigingen aan te brengen. Die deel-rationaliteit moet volledig losgelaten worden. Belastingen en heffingen zijn niet meer dan posten die opgenomen worden in de berekening van de nettowinst. Boetes zijn alleen maar relatieve afschrikmiddelen, geen verboden. Zolang vervuiling winstgevend blijft, zal deze voortduren, ondanks prijzen, heffingen en boetes. Die zouden dus voortdurend verhoogd moeten worden, waardoor tevens het publiek en degenen die aan de vervuiling geen schuld hebben, even zwaar of zelfs zwaarder worden gestraft dan de werkelijke schuldigen. En als die heffingen enzovoorts een bepaalde grens overschrijden is de kans dat productie en investeringen stopgezet worden groter dan dat ze in een andere richting gestuurd worden.
De industrie die “anti-vervuilingsartikelen” maakt, ziet zelfs nieuwe winstmogelijkheden in de zorgen om de ecologische crisis. Maar intussen weigeren de ondernemers om antivervuilingsmiddelen te gebruiken als daardoor de kosten omhoog gaan. En Harry Rothman vestigt in zijn boek, het eerste dat het totale milieuprobleem marxistisch benadert, onze aandacht op het feit dat om de “kosten van de vervuiling” te “meten”, er een “prijs vastgesteld” moet worden voor het menselijk leven. Een prijs die dan wordt berekend op basis van wat het anders zou hebben opgebracht! Daarmee zitten we bepaald midden in de onmenselijkheid.
Het is duidelijk dat de aarde met haar beperkte natuurlijke rijkdommen onmogelijk zes miljard mensen met de levensstandaard van de huidige “middenklassen” in de VS in leven kan houden, wanneer de schrikbarende verspilling van materiële en natuurlijke rijkdommen, die deel uitmaakt van het huidige functioneren van het kapitalisme, blijft voortduren; voorbeelden van die verspilling zijn: de bewapeningseconomie, de onderbenutting van machines en intellect, de verspilling van grondstoffen voor de productie van nutteloze voorwerpen enz. enz.
Maar nergens is ooit aangetoond, dat de rijkdommen van de aarde niet voldoende zouden zijn om iedere wereldburger redelijkerwijs te voeden, te kleden, te huisvesten, op te voeden en te verzorgen, en hen in staat te stellen hun menselijke persoonlijkheid, wanneer aan die primaire behoeften eenmaal voldaan is, zo ongestoord mogelijk te ontplooien. Nergens is ooit aangetoond, dat als de productie omwille van de winst afgeschaft wordt, als het universitair onderwijs voor iedereen toegankelijk wordt, als de strijd tegen de vervuiling (en de strijd tegen de honger, tegen kanker en andere beschavingsziekten) absolute prioriteit heeft bij de verdeling van de “economische middelen”, dat de mensheid dan niet over genoeg intellect en materiële middelen zou beschikken om die uitdagingen te trotseren en de techniek aan te passen aan de behoeften tot voortbestaan en ontplooiing.
Wat de “bevolkingsexplosie” aangaat, alle ervaringen uit het verleden leren, dat deze een maatschappelijk verschijnsel is, geen biologische onvermijdelijkheid. Laten we om te beginnen zorgen voor de maatschappelijke bevrijding van het grootste deel van de bevolking in half-koloniale landen. Leerplicht en gratis onderwijs zouden veel doen om onwetendheid, ellende, analfabetisme en bijgeloof tegen te gaan. Dat betekent natuurlijk niet, dat de toenemende bevolkingsdruk in de semi-koloniale landen geen urgent probleem is. Het lijdt geen twijfel, dat geboortebeperking door het systematisch ter beschikking stellen van anticonceptiva – natuurlijk met verwerping van barbaarse sterilisatie praktijken – onmisbaar is voor een verhoogd welzijn voor de grote massa’s in die landen. Maar dat moet gekoppeld zijn aan een verandering van de sociale, economische en politieke structuren op wereldschaal.
Planning van de groei
De belangrijkste conclusie die uit de discussie te trekken valt, is dat de mensheid voor een heel duidelijke keuze gesteld is: óf zij moet zich door een ongecontroleerde groei laten meeslepen naar een “stilstand van de groei”, of zelfs een afname van de productiekrachten; óf zij moet snel kiezen voor een beheerste en geplande groei, in dienst van een aantal duidelijk gestelde prioriteiten die niets te maken hebben met de eisen van de particuliere winst. Zo krijgt het oude marxistische stelling “socialisme of barbarij” een hoogst actuele betekenis. Als er geen mondiaal geplande economie komt, bestaat de mogelijkheid dat de fundamenten van de menselijke beschaving in de nabije toekomst instorten.
De keus voor “stilstand van de groei” is evident een onmenselijke keus. Twee-derde van de mensheid leeft nog steeds onder het bestaansminimum. Als de groei wordt stopgezet, betekent dat voor de onderontwikkelde landen dat zij veroordeeld zijn vast te blijven zitten in het moeras van de armoede, voortdurend op de rand van de hongersnood. Er kan nu wel gezegd worden, dat “stilstand van de groei” gepaard moet gaan met een radicale en mondiale herverdeling van rijkdommen. Maar wie gelooft nu werkelijk, dat zo’n internationale herverdeling in het kader van een kapitalistische economie (gebaseerd op particulier eigendom en de voortdurende dwang van de markteconomie) plaats kan vinden? Welke materiële autoriteit, welke “wereldregering” zal zo’n heldendaad verrichten, wanneer bij het minste teken van toenemende economische moeilijkheden het ‘ieder voor zich’ al de overhand krijgt, zelfs tussen staten die al sinds lang bondgenoten zijn (maar concurrenten blijven!), zoals bijvoorbeeld de lidstaten van de NAVO en de OESO.
Onze redding is gelegen in de tweede keuzemogelijkheid. De ordeloze, ongecontroleerde kapitalistische groei, die de meest fundamentele belangen van de mensen veronachtzaamt en de natuur niet in het minst respecteert, vormt zo’n bedreiging voor het fysieke voortbestaan van de mens, dat radicale verandering van de economische en sociale structuren absolute noodzaak wordt. De strijd voor socialisme, voor de klasseloze maatschappij, is niet alleen de strijd voor een meer rationele, rechtvaardiger, meer menselijke en vrijere samenleving. Het is een strijd om het fysieke voortbestaan van de menselijke soort.
De drie ontstellende anachronismen: de particuliere eigendom van de productiemiddelen, de wareneconomie en de nationale staat, moeten afgeschaft worden; dan wordt het kader geschapen waarbinnen de strijd voor het herstel van het milieu-evenwicht althans mogelijk wordt, en een reële kans van slagen heeft. Door consensus van de meerderheid der wereldbewoners kan een drievoudige prioriteit vastgesteld worden: (1) aan alle primaire behoeften van alle mensen moet voldaan worden, (2) er moet gestreefd worden naar nieuwe, andere vormen van technologie, die besparen op de reserves aan schaarse natuurlijke rijkdommen en deze weer aanvullen, en (3) de intellectuele vermogens van de mensen moeten ontwikkeld worden (onderwijs, onderzoek en zinvolle recreatie).
Gesteld dat alle middelen waarover de mensheid tegenwoordig beschikt, op een rationele manier toegepast worden, vrij van de dwang van de particuliere winst, en gesteld dat de menselijke mogelijkheden tot ontplooiing komen, omdat honderden miljoenen mensen, die nu vervreemdende en vervreemde arbeid moeten verrichten, hun creatieve gaven tot ontwikkeling brengen; dan is er geen enkele reden te veronderstellen dat de levensstandaard van de bewoners van het noordelijk halfrond ook maar enigszins zou dalen. De levensstandaard op het zuidelijk halfrond zal noodzakelijkerwijs met sprongen omhoog gaan.
Maar wanneer we over de levensstandaard spreken, spreken we over een groot aantal behoeften waaraan moet worden voldaan, en die ten opzichte van de huidige structureel moeten veranderen. Het zal belangrijker zijn de rijkdom aan sociale relaties te ontwikkelen, dan apparaten te accumuleren die niet of nauwelijks nuttig zijn. De volgepropte en verstopte steden, die hun tentakels steeds verder uitstrekken – een ware plaag die de warenproductie op het aardoppervlak heeft veroorzaakt –, zullen kleiner worden; tegelijk daarmee zal men terugkeren tot een vorm van landbouw die niet archaïsch, maar wel opnieuw in evenwicht gebracht is. Geluk en de “kwaliteit van het leven” zullen belangrijker zijn dan de “groei van het bruto nationaal inkomen”.
Maar geluk en de “kwaliteit van het leven” veronderstellen, dat er aan de primaire behoeften voldaan is. Ze veronderstellen een verwerpen van elke gedwongen ascese, door een kleine minderheid van bevoorrechte heersers (of dat nu geleerden of technocraten in dienst van kapitalisten zijn), opgelegd aan een grote meerderheid, voor wie het nog steeds onmogelijk is over het eigen lot te beslissen. Geplande groei, dat wil dus zeggen beheerste groei, een groei die intelligent door mensen gecontroleerd wordt, veronderstelt in die zin het socialisme: die groei kan niet verwezenlijkt worden, tenzij de geassocieerde producenten zeggenschap krijgen over de productie en die voor hun eigen belangen gebruiken, in plaats van slaven te zijn van een handvol “blinde economische wetten”.
Dit is een bewerking van een artikel dat oorspronkelijk verscheen onder de titel ‘Dialectiek van de groei: naar aanleiding van het Rapport Mansholt’. De originele versie, inclusief voetnoten, is hier beschikbaar: https://www.marxists.org/nederlands/mandel/1973/1973groei.htm.