Het valt niet te ontkennen dat Marx geïnteresseerd was in de milieuproblemen van zijn tijd en kritiek had op de schade die de kapitalistische productiewijze veroorzaakte. Maar erkend moet worden dat ecologische thema’s geen centrale plaats innemen in het marxistische theoretische apparaat en dat Marx’ geschriften over de relatie tussen menselijke samenlevingen en de natuur verre van eenduidig zijn en derhalve voor verschillende interpretaties vatbaar.
Veel milieuactivisten staan kritisch tegenover Marx en dringen er bij marxisten op aan het rode paradigma te verlaten en het groene over te nemen. Wat zijn hun belangrijkste argumenten?
Volgens de ecologen zou Marx, in navolging van de Engelse econoom David Ricardo, de oorsprong van alle waarde en rijkdom toeschrijven aan menselijke arbeid en de bijdrage van de natuur verwaarlozen. Deze kritiek is het gevolg van een misverstand: Marx gebruikt de arbeidswaardeleer om het ontstaan van ruilwaarde binnen het kapitalistische systeem te verklaren. Anderzijds neemt de natuur deel aan de vorming van echte rijkdom, die geen ruilwaarde is, maar gebruikswaarde. Deze stelling wordt door Marx zeer expliciet naar voren gebracht in de Kritiek op het programma van Gotha (1875), een tekst gericht tegen de ideeën van de Duitse socialist Ferdinand Lassalle en zijn volgelingen:
Arbeid is niet de bron van alle rijkdom. De natuur is in evenwaardige mate een bron van gebruikswaarden (die immers evengoed de materiële rijkdom uitmaken!) als de arbeid, die zelf slechts één der natuurkrachten manifesteert: de menselijke arbeidskracht.(1)Karl Marx, Kritiek op het programma van Gotha, Zie ook Het Kapitaal I, H1, onder 2. Het tweevoudige karakter van de in de waren belichaamde arbeid: ‘De arbeid is dus niet de enige bron van de door hem gevormde gebruikswaarden, van de materiële rijkdom; de arbeid is zijn vader, zo zei William Petty, en de aarde zijn moeder.
Ecologen beschuldigen Marx en Engels van productivisme. Is deze beschuldiging terecht?
Nee, voor zover niemand méér dan Marx de kapitalistische logica van de productie omwille van de productie, de accumulatie van kapitaal, rijkdom en goederen als doel op zich, aan de kaak heeft gesteld. Het idee zelf van het socialisme ‒ in tegenstelling tot zijn miserabele bureaucratische vervalsingen ‒ is dat van een productie van gebruikswaarden, van goederen die nodig zijn voor de bevrediging van menselijke behoeften. Het hoogste doel van de technische vooruitgang is volgens Karl Marx niet de oneindige toename van goederen (het ‘hebben’), maar de verkorting van de werkdag en de toename van de vrije tijd (het ‘zijn’).(2)Over de tegenstelling tussen ‘hebben’ en ‘zijn’, zie Manuscripten van 1844: ‘Hoe minder je bent, hoe minder je je leven uit, des te meer heb je, des te groter is je gealiëneerde leven en des te meer pot je van je gealiëneerde wezen op.‘ Over vrije tijd als de belangrijkste basis van het socialisme, zie Het Kapitaal, III, H48 onder [143].
Het is echter waar dat men in Marx of Engels (en nog meer in het latere marxisme) vaak een onkritische houding aantreft tegenover het door het kapitaal gecreëerde systeem van industriële productie en een neiging om de ‘ontwikkeling van de productiekrachten’ tot de belangrijkste vector van de vooruitgang te maken. Vanuit dit oogpunt is de ‘canonieke’ tekst het beroemde voorwoord van de Bijdrage tot de Kritiek van de Politieke Economie (1859), een van Marx’ geschriften dat het meest gekenmerkt wordt door een zeker evolutionisme, door de filosofie van de vooruitgang, door sciëntisme (het model van de natuurwetenschappen) en door een onproblematische visie op de productiekrachten:
Op een bepaalde trap van hun ontwikkeling raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen […]. Van vormen waarin de productiekrachten tot ontwikkeling kwamen, slaan deze verhoudingen om in ketenen daarvan. Dan breekt een tijdperk van sociale revolutie aan. […] Een maatschappijformatie gaat nooit onder, voordat alle productiekrachten tot ontwikkeling gebracht zijn die zij kan omvatten […] zijn uitgebroed.(3)Karl Marx, Voorwoord bij de Bijdrage tot de Kritiek van de Politieke Economie.
In deze beroemde passage worden de bestaande productiekrachten niet ter discussie gesteld en is de taak van de revolutie slechts het afschaffen van de productieverhoudingen die een ‘obstakel’ zijn geworden voor hun onbeperkte ontwikkeling.
De volgende passage uit de Grundrisse (‘Beginselen’, 1857-59, schets van Het Kapitaal) is een goed voorbeeld van Marx’ kritiekloze bewondering voor het ‘beschavende’ werk van de kapitalistische productie en voor haar brute instrumentalisering van de natuur: Zo creëert de op kapitaal gebaseerde productie […] een systeem van algemene uitbuiting van de eigenschappen van de natuur en de mens. […] Zo begint het kapitaal de burgerlijke maatschappij en de universele toe-eigening van de natuur te creëren en zet het een netwerk op dat alle leden van de maatschappij omvat: dat is de grote beschavingsactie van het kapitaal. Ze stijgt tot een zodanig sociaal niveau dat alle voorgaande samenlevingen lijken op louter lokale ontwikkelingen van de mensheid en op een afgoderij van de natuur. Inderdaad, de natuur wordt een zuiver object voor de mens, een nuttig ding. Het wordt niet langer erkend als een macht. Het theoretische begrip van natuurwetten heeft alle aspecten van een list die de natuur wil onderwerpen aan menselijke behoeften, hetzij als consumptieobject, hetzij als productiemiddel.(4)Karl Marx, Fondements de la critique de l’économie politique, Parijs, Anthropos, 1967, blz. 366-367.
Deze nog onkritische kijk op de relatie van het kapitalisme tot de natuur zou in de daaropvolgende jaren worden ingehaald. In feite moeten Marx’ (en Engels’) geschriften over de natuur niet worden gezien als een uniform blok, maar als een gedachte in beweging. Dat is de bijdrage van een recent boek van een jonge Japanse geleerde Kohei Saito, Karl Marx’s Ecosocialisme. Capitalism, Nature, and the Unfinished Critique of Political Economy (2017): het toont de evolutie van Marx’ beschouwingen over de natuurlijke omgeving, in een proces van leren, rectificatie en herformulering van zijn denken.
Zeker, op bepaalde punten is er veel continuïteit in zijn geschriften. Dat geldt met name voor de afwijzing van de kapitalistische ‘scheiding’ tussen de mens en de aarde, dat wil zeggen de natuur. Marx was ervan overtuigd dat er in primitieve samenlevingen een soort eenheid bestond tussen de producenten en de aarde en hij zag het als een van de belangrijke taken van het socialisme om deze door de burgerlijke maatschappij vernietigde eenheid te herstellen, maar dan op een hoger niveau (negatie van de negatie). Dat verklaart Marx’ belangstelling voor premoderne gemeenschappen, zowel in zijn ecologisch denken ‒ bijvoorbeeld van Karl Fraas ‒ als in zijn antropologisch onderzoek ‒ Franz Maurer, die hij beiden beschouwde als ‘onbewuste socialisten’.
Maar op de meeste vragen over het milieu wijst Saito op opmerkelijke veranderingen. Vóór Het Kapitaal (1867) heeft Marx in zijn geschriften een nogal onkritische kijk op de kapitalistische ‘vooruitgang’. Dat blijkt duidelijk uit het Communistisch Manifest, dat de ‘onderwerping van de natuurkrachten’ en de ‘ontginning van hele continenten’ door de bourgeoisie viert.
De veranderingen beginnen in 1865-66, als Marx door het lezen van de geschriften van de landbouwchemicus Justus von Liebig de problemen ontdekt van de uitputting van de bodem en de metabolische breuk tussen menselijke samenlevingen en de natuur. Dat leidde hem, in deel I van Het Kapitaal (1867) maar ook in de twee andere, onvoltooide delen, tot een veel kritischer kijk op de schade van de kapitalistische ‘vooruitgang’.
Zo worden in verschillende passages van Het Kapitaal die betrekking hebben op de landbouw, een reëel ecologisch probleem en een radicale kritiek op de catastrofes als gevolg van het kapitalistisch productivisme geschetst: Marx presenteert een soort theorie van de breuk van het metabolisme tussen menselijke samenlevingen en de natuur, die het gevolg zou zijn van het kapitalistisch productivisme. De uitdrukking ‘Riß des Stoffwechsels’, letterlijk ‘breuk’ of ‘scheuring’ ‘van het metabolisme’ of ‘van de materiële uitwisselingen’, komt met name voor in een passage in hoofdstuk 47, ‘Het ontstaan van kapitalistische grondrente‘, in boek III van Het Kapitaal:
Aan de andere kant vermindert het grootgrondbezit de agrarische bevolking tot een blijvend afnemend minimum en biedt het een gestaag groeiende industriële bevolking, samengepakt in grote steden; het creëert daardoor omstandigheden die een onherstelbare breuk veroorzaakt in de samenhang van het maatschappelijk metabolisme, voorgeschreven door de natuurwetten van het leven.(5)Ik ontleen deze term, en de analyse die erop volgt, aan het belangrijke boek van John Foster Bellamy, Marx’s Ecology. Materialism and Nature, N. York, Monthly Review Press, 2001, blz. 155-167.
Zoals in de meeste voorbeelden die we later zullen zien, is Marx’ aandacht gericht op de landbouw en het probleem van de bodemverwoesting, maar hij koppelt deze kwestie aan een meer algemeen principe: de ineenstorting van het systeem van materiële uitwisseling (stofwisseling) tussen menselijke samenlevingen en het milieu, in strijd met de ‘natuurlijke wetten’ van het leven.
Het thema van de afbraak van de stofwisseling komt ook voor in een passage in Boek I van Het Kapitaal. Dat is een van Marx’ teksten waarin de verwoestingen van het kapitaal van het natuurlijke milieu het meest expliciet worden besproken; er ontstaat een dialectische visie op de tegenstrijdigheden van de ‘vooruitgang’ die door de productiekrachten wordt teweeggebracht:
De kapitalistische productie […] vernietigt dus tegelijkertijd de lichamelijke gezondheid van de stadsarbeiders en het geestelijke leven van de landarbeiders en verstoort het metabolisme tussen mens en aarde, dat wil zeggen de terugkeer naar de bodem van de bestanddelen van de bodem die de mens gebruikt in de vorm van voedsel en kleding, dat wil zeggen de eeuwige natuurlijke toestand van permanente bodemvruchtbaarheid. En elke vooruitgang in de kapitalistische landbouw is niet alleen een vooruitgang in de kunst van het beroven van de arbeider, maar tegelijkertijd in de kunst van het beroven van de bodem; elke vooruitgang in de kunst van het verhogen van de vruchtbaarheid ervan gedurende een bepaalde periode is tegelijkertijd een vooruitgang in het vernietigen van de permanente bronnen van deze vruchtbaarheid. Hoe meer een land, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Noord-Amerika, uitgaat van grote industrie als achtergrond van zijn ontwikkeling, hoe sneller dit proces van vernietiging verloopt. De kapitalistische productie ontwikkelt dus alleen de techniek en de combinatie van het sociale productieproces door tegelijkertijd de bron van alle rijkdom te ondermijnen: de bodem en de arbeider.(6)Karl Marx, Het Kapitaal I, H13, onder 10. Grootindustrie en landbouw.
Verschillende aspecten vallen op in deze tekst: ten eerste het idee dat vooruitgang destructief kan zijn, een ‘vooruitgang’ in de aantasting en verslechtering van de natuurlijke omgeving. De uitbuiting en verloedering van arbeiders en natuur worden hier parallel gesteld als het resultaat van dezelfde roofzuchtige logica die heerst bij de ontwikkeling van de kapitalistische grootindustrie en landbouw.
Dit directe verband dat Marx legt tussen de uitbuiting van het proletariaat en de uitbuiting van de aarde brengt een reflectie op gang over de verbinding tussen de klassenstrijd en de strijd ter verdediging van het milieu, in een gemeenschappelijke strijd tegen de overheersing van het kapitaal.
Na de uitputting van de bodem is het andere voorbeeld van een ecologische catastrofe dat Marx en Engels vaak noemen de vernietiging van de bossen. Het komt verschillende keren voor in Het Kapitaal:
De ontwikkeling van de cultuur en industrie in het algemeen heeft zich van oudsher zo actief gemanifesteerd in de vernietiging van de wouden dat daarmee vergeleken alles wat ze in omgekeerde richting ondernemen voor de instandhouding en productie daarvan van verwaarloosbare grootte is.(7)Het Kapitaal, II, H13 onder houtplantage.
De twee verschijnselen ‒ aantasting van de bossen en aantasting van de bodem ‒ zijn in hun analyses nauw met elkaar verbonden.
Hoe definiëren Marx en Engels het socialistische programma met betrekking tot het natuurlijke milieu? Welke veranderingen moet het productiesysteem ondergaan om verenigbaar te worden met het behoud van de natuur?
Beide denkers lijken de socialistische productie vaak op te vatten als de collectieve toe-eigening van de door het kapitalisme ontwikkelde krachten en productiemiddelen: zodra de ‘belemmering’ die de productieverhoudingen, en met name de eigendomsverhoudingen, vormen, is opgeheven, zullen deze krachten zich ongehinderd kunnen ontwikkelen. Er zou dus een soort wezenlijke continuïteit bestaan tussen het kapitalistische productieapparaat en het socialistische, waarbij het socialistische vraagstuk vooral het geplande en rationele beheer van deze door het kapitaal geschapen materiële beschaving is.
Zo schrijft Marx in de beroemde conclusie van het hoofdstuk over de primitieve accumulatie van kapitaal: Het kapitaalmonopolie wordt een kluister van de productiewijze, die door en mét haar tot bloei is gekomen. De centralisatie van de productiemiddelen en de vermaatschappelijking van de arbeid bereiken een punt, waarop zij onverenigbaar worden met hun kapitalistisch omhulsel. Dit omhulsel wordt verbrijzeld. Het laatste uur van het kapitalistische privaatbezit heeft geslagen. […] De kapitalistische productie genereert zelf haar eigen ontkenning met de fataliteit die de metamorfoses van de natuur beheerst.(8)Karl Marx, Het Kapitaal, I, H24, onder 7. Historische strekking van de kapitalistische accumulatie.
Afgezien van het fatalistische en positivistische determinisme dat haar kenmerkt, lijkt deze passage in het socialistische perspectief de hele productiewijze die ‘onder auspiciën’ van het kapitaal tot stand is gekomen, intact te laten en alleen het ‘omhulsel’ van het privé-eigendom, dat een ‘belemmering’ is geworden voor de materiële bronnen van de productie, ter discussie te stellen.
Er zijn echter ook andere geschriften die rekening houden met de ecologische dimensie van het socialistische programma en die enkele interessante wegen openen. Verschillende passages in Marx lijken het behoud van de natuurlijke omgeving als een fundamentele taak van het socialisme te beschouwen. Deel III van Het Kapitaal stelt bijvoorbeeld de kapitalistische logica van de grootschalige landbouwproductie, gebaseerd op de uitbuiting en verspilling van de krachten van de bodem, tegenover een andere logica, die socialistisch van aard is: de zelfbewuste rationele behandeling van de grond als een gemeenschappelijke eeuwige eigendom, de onvervreemdbare voorwaarden voor het bestaan en reproductie van de opeenvolgende generaties van de menselijke soort. [H47] Een soortgelijke redenering is een paar bladzijden eerder te vinden:
Zelfs een hele samenleving, een natie, ja alle contemporaine samenlevingen, zijn geen eigenaars van de wereld. Ze zijn alleen bezitters van de aarde, vruchtgebruikers, en moeten die als boni patres familias [goede familievaders] aan de volgende generaties verbeterd achterlaten.(9)Karl Marx, Het Kapitaal, III, H46. Het woord ‘socialisme’ komt in deze passages niet voor, maar wordt geïmpliceerd.
Het is niet moeilijk om andere voorbeelden te vinden van een werkelijke gevoeligheid voor het vraagstuk van de natuurlijke omgeving van de menselijke activiteit. Feit blijft dat Marx en Engels een algemeen ecologisch perspectief ontberen.
Als het waar is dat ecologie geen centrale plaats inneemt in het theoretische en politieke apparaat van Marx en Engels ‒ omdat de ecologische crisis nog niet, zoals nu, een vitale kwestie voor de mensheid was ‒ is het niet minder waar dat het onmogelijk is een kritische ecologie te bedenken die opgewassen is tegen de hedendaagse uitdagingen, zonder rekening te houden met de marxistische kritiek op de politieke economie en haar analyse van de afbraak van het metabolisme tussen menselijke samenlevingen en de natuur. Een ecologie die het marxisme en zijn kritiek op het warenfetisjisme negeert of veracht, is veroordeeld tot niet meer dan een correctie op de ‘excessen’ van het kapitalistische productivisme.
Uit de geschriften van Marx en Engels heeft zich in de Verenigde Staten een ecologisch-marxistische reflectie ontwikkeld, met als pionier John Bellamy Foster, met medewerking van Paul Burkett, Brett Clark, Fred Magdoff en verscheidene anderen ‒ en de steun van de Monthly Review, een van de belangrijkste publicaties van Noord-Amerikaans links ‒ die zichzelf definieert als de school van de metabole breuk. Deze auteurs hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de herontdekking van de ecologische dimensie in het werk van de grondleggers van het moderne communisme, ook al kan men kritiek hebben op hun neiging om deze dimensie te overdrijven.
Men kan geen ecosocialistisch alternatief bedenken voor het huidige proces van vernietiging van de natuurlijke grondslagen van het leven op aarde zonder rekening te houden met de kritiek van Marx en Engels op het kapitalisme, op de blinde logica van de waarde, op de brute onderwerping van mens en natuur aan de imperatieven van de kapitaalaccumulatie. En men kan niet aan een communistische toekomst denken zonder naar hun voorstellen te verwijzen: collectivisering van de productiemiddelen, productie van gebruikswaarden en niet van marktwaarden, democratische planning van productie en consumptie. Maar tegelijkertijd moeten de ecologische uitdagingen van de 21e eeuw worden geïntegreerd in het marxistische denken: de strijd tegen de klimaatverandering, het uitbannen van fossiele brandstoffen, de massale vermindering van nutteloze productie, de ontwikkeling van hernieuwbare energieën, biologische landbouw in plaats van de op pesticiden gebaseerde landbouwindustrie, de erkenning van de ecologische schuld aan de landen van het Zuiden, enzovoort. Marxisten van onze tijd moeten het voorbeeld van Karl Marx volgen: met de dialectische methode reageren op de nieuwe problemen die de historische veranderingen met zich meebrengen.
Dit artikel verscheen oorspronkelijk op l’Anticapitaliste. Nederlandse vertaling: redactie Grenzeloos.
Voetnoten
↑1 | Karl Marx, Kritiek op het programma van Gotha, Zie ook Het Kapitaal I, H1, onder 2. Het tweevoudige karakter van de in de waren belichaamde arbeid: ‘De arbeid is dus niet de enige bron van de door hem gevormde gebruikswaarden, van de materiële rijkdom; de arbeid is zijn vader, zo zei William Petty, en de aarde zijn moeder. |
---|---|
↑2 | Over de tegenstelling tussen ‘hebben’ en ‘zijn’, zie Manuscripten van 1844: ‘Hoe minder je bent, hoe minder je je leven uit, des te meer heb je, des te groter is je gealiëneerde leven en des te meer pot je van je gealiëneerde wezen op.‘ Over vrije tijd als de belangrijkste basis van het socialisme, zie Het Kapitaal, III, H48 onder [143]. |
↑3 | Karl Marx, Voorwoord bij de Bijdrage tot de Kritiek van de Politieke Economie. |
↑4 | Karl Marx, Fondements de la critique de l’économie politique, Parijs, Anthropos, 1967, blz. 366-367. |
↑5 | Ik ontleen deze term, en de analyse die erop volgt, aan het belangrijke boek van John Foster Bellamy, Marx’s Ecology. Materialism and Nature, N. York, Monthly Review Press, 2001, blz. 155-167. |
↑6 | Karl Marx, Het Kapitaal I, H13, onder 10. Grootindustrie en landbouw. |
↑7 | Het Kapitaal, II, H13 onder houtplantage. |
↑8 | Karl Marx, Het Kapitaal, I, H24, onder 7. Historische strekking van de kapitalistische accumulatie. |
↑9 | Karl Marx, Het Kapitaal, III, H46. Het woord ‘socialisme’ komt in deze passages niet voor, maar wordt geïmpliceerd. |
Trackbacks/Pingbacks