“Wij zijn overtuigd dat onze katholieke leer in zich de oplossing bevat van gelijk welk vraagstuk door onzen modernen tijd gesteld.” Aan het woord is M.J. Roose, schoolhoofd te Wingene, en zijn onderwerp is Kolonisatie en Beschaving. Het jaar is 1933. Niet veel katholieken zullen vandaag met zoveel stelligheid durven beweren dat het katholicisme een leerstellig wondermiddel is.
De Kerk stelde zich vragen over het Belgische kolonialisme waarin haar missionarissen een aanzienlijke rol speelden. Was kolonialisme als zodanig te wettigen? Eerst merkt de auteur op dat de Congolezen mensen zijn wier ziel beïnvloed wordt door de materiële omstandigheden die het gevolg zijn van het koloniale regime: bijvoorbeeld de loonkwestie, de industrialisering, de familiestructuur, het “begrijpelijke” nationale gevoel, etc. Hij geeft dus toe dat alles in Belgisch Congo geen zoete koek en maneschijn was.
“Ons afzijdig houden beteekent invoering of bestendiging van misbruiken, het losbarsten van een voorbarig nationalisme, haat tegen de Blanken, stilstand in de bekeeringsbeweging, ja zelfs een gewelddadige bekamping van ’t katholieke geloof door zooveel onzer missionarissen ginder zo ijverig en edelmoedig verkondigd.” Duidelijker kan het niet. De koloniale misbruiken staan de verspreiding van het roomse geloof in de weg. Vanuit historisch oogpunt verdiende Spanje in dit verband een pluim: het “steekt zeer gunstig af bij ’t later zoo brutale optreden van ’t protestantsche Holland, ’t kettersche Engeland, het Kerk-vijandig gezinde Frankrijk.”
De heer Roose haalt zijn eerste argumenten ter wettiging bij de moraaltheoloog en dominicaan Francisco de Vitoria (ca. 1483-1546) die in Salamanca volkenrecht en economie doceerde. Het Spaanse kolonialisme tierde volop en de maatschappelijke ontwikkeling in wat men de Moderne Tijden pleegt te noemen eiste ideologische aanpassingen. In vorige tijden had winstbejag een slechte naam en met de aftakeling van het feodale stelsel ging men dat bejag anders bekijken.
Volgens Vitoria mag een rijk waarin onrecht en tirannie heerst gewapenderhand bezet worden, zoals gebeurde in Mexico. Een heidense staat die zich laat bekeren moet gerust gelaten worden, maar niet als hij de missionnering verhindert of onveilig maakt. Wel moet de Kerk daarbij omzichtig te werk gaan. Hoe dat ook zij, Vitoria veroordeelde geenszins het maken van slaven in oorlogssituaties en de redding der zieltjes heiligde indien nodig geweld.
In Congo steunde de missionerende Kerk op het door België opgelegde koloniale regime. Daarmee was geen einde gekomen aan alle misbruiken waaronder de bevolking sinds de alleenheerschappij van Leopld II de bevolking te lijden had. De Kerk is altijd goed op de hoogte geweest van misbruik en onrecht (ook al verzwijgt ze die als ze zich als instelling bedreigd voelt). Ze was niet blind voor het onrecht (die het katholieke geloof bij de heidense Congolezen in een kwaad daglicht stelde), maar moest noodgedwongen die kolonisatie rechtvaardigen.
De kolonisatie ging de verkeerde weg op: “Wilt u b.v. herinneren hoe onze Congo-ontginning, in ’t begin aan zoo’n zuiver idealistische opvatting te danken, ook stilaan de realistische richting opging, en hoe het optreden van Leopold II, hoewel er veel, zeer veel daarin te vergoelijken en te verontschuldigen is, en het nooit aan lage doeleinden zal kunnen toegeschreven worden, toch niet vrij is gebleven van critiek uit reden der aan de negers afgeperste leveringen van ivoor en caoutchouc.”
De slavenhandel is ondertussen afgeschaft, maar “zo zien wij nu dat de kolonisatie overal op den dwangarbeid is gevestigd.” De auteur aarzelt niet om daarvan een paar voorbeelden aan te halen. “Wanneer de kolonialen echter in Afrika hun eerste wegen hebben aangelegd, dan telde ‘de mensch’ niet. (…) Doch nogmaals was ’t de zweep die de werkkrachten hiervoor aanbracht. 8 jaren heeft men aan die spoorbaan [Matadi-Leopoldstad] gearbeid, en het losgeld dat de ‘Beschaving’ vroeg vooraleer ze het Congoleesche binnenland zou ingaan, het was: één Blanke per Km. En een Zwarte per méter.”
Desondanks is kolonialisme in de ogen van onze auteur een “natuurlijk” en noodzakelijk verschijnsel. Zo stelt de heer Roose dat de Westerse mogendheden zich niet moeten terugtrekken uit Azië of Afrika: “Omwille van ’t algemeen belang der volkeren en der menschheid is het zeker plicht van bijna [!] al de moederlanden hun gezag voort uit te oefenen in hun uitheemsche bezittingen. De economische ontwikkeling moet zelf niet stopgezet worden, maar in trager tempo moet het gaan, rekening houdende met de hoogere belangen van den inboorling, met het hoger belang der kolonie zelf.”
Dat hoger belang is vanzelfsprekend de bekering van de heidenen en de omvorming van de kolonie in een katholiek land. “De kolonisatie is een zedelijk probleem. Kolonisatie mag geschieden omdat God zoveel natuurlijke rijkdommen ten bate van de gansche mensenfamilie schiep, maar dan hebben de kolonialen ook den plicht, de zedelijke rijkdommen die zij hebben, dankzij zooveel eeuwen christendom, aan de zedelijk verachterde inlandsche bevolking mede te deelen. Is de uitspraak hun niet gunstig dan is hij er een beletsel der ware beschaving, dan maakt hij de volstrekte meerwaarde van het christendom en het katholicisme tot een leugen, dan is hij een voorwerp van ergernis.”
En tenslotte komt de ware aap uit de mouw: het rode gevaar! “Helpen wij mede om de opinie te verwekken voor meer liefde en sociale rechtvaardigheid in de behandeling van veel gekoloniseerden, opdat omwille van het ‘Heilige Geld (!?)’ de missioneering niet failliet loope. Moskow er het meesterschap niet verkrijge, maar integendeel zich meer en meer uitbreide het Christenrijk, de ware Beschaving! Gode lof.”
De Kerk ging in menig opzicht verstandiger te werk dan de wereldlijke koloniale heersers. Al in de late middeleeuwen probeerde Rome de inheemse vorsten in het koninkrijk Kongo op te voeden tot gevormde katholieken. In de Belgische Congo zorgde zij voor inheemse priesters nog voor de zwarte bevolking op een blank terrasje een colaatje mocht drinken. Ze werkte aan haar instelling en die is vandaag nog steeds de enige welgeorganiseerde instelling in Congo. Maar het is een instelling die de maatschappelijke structuur waarop uitbuiting en onrecht stoelt, niet fundamenteel betwist. Het kapitaal is goed als de ondernemer barmhartig is.
Bron: Brochurenreeks Geloofsonderricht-Canisiusblad, jaargang 1933, nr 4, Brugge.