Wie in één week de film The Painted Bird van Jerzy Kosinski ziet en De Meeste Mensen Deugen van Rutger Bregman uitleest, die raakt verzeild in een rollercoaster van de menselijke moraal. Is de mens vooral geneigd tot het slechte? Of juist eerder tot het goede? En wat zou kameraad Karl Marx daarvan hebben gevonden?

Kosinski

The Painted Bird is een film naar het boek De Geverfde Vogel van Jerzy Kosinski, geschreven in 1965. Het gaat over een Joods jongetje in Polen tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog. Er blijft Joska weinig bespaard. Boek en film zijn een aaneenschakeling van gruwelijkheden. Mishandeling, marteling, moord, wreedheid en wraak, jaloezie, kinderverkrachting en ‘gewone’ verkrachting. Joska ondergaat het of maakt het mee.

Kosinski heeft 17 jaar volgehouden dat hij deze gebeurtenissen zelf tussen zijn zesde en elfde verjaardag (1940 – 1945) had meegemaakt. Als een vogeltje dat wordt geverfd – daardoor door de zwerm van soortgenoten niet meer wordt herkend – en genadeloos wordt uitgestoten. Uit respect voor het leed van de Joodse oorlogsslachtoffers werd dit verhaal lang geslikt, maar uiteindelijk werd Kosinski toch ontmaskerd als een fantast en leugenaar.

Desalniettemin desondanks heeft Vaclav Marhoul er een drie uur durende film naar gemaakt. ”Wat in mijn film en in het boek gebeurt, gebeurt op dit moment overal op de wereld. Elke seconde worden kinderen vermoord, misbruikt, verbrand – in Mali, Syrië, Afghanistan, overal.”

Marhoul heeft de film in zwart-wit gedraaid, met prachtige plaatjes van het Poolse platteland. Hoewel de gruwelen vrijwel niet expliciet getoond worden, is de suggestie zo sterk dat her en der halve zalen leeglopen en ook de blijvers bijna niet anders kunnen dan gedeprimeerd raken. Zoveel ellende, zoveel slechtheid!

Bregman

Onzin! Flauwekul! Ideologie! DE mens is overwegend helemaal niet wreed, zondig of egoïstisch. Ja, de machthebbers, die vaak wel, want macht corrumpeert. Maar ‘gewone’ mensen zijn zelfs onder extreme omstandigheden eerder solidair, behulpzaam en vriendelijk. In de evolutie is al in een voor-mens tijdperk samenwerken noodzakelijk geweest en gewaardeerd.

Aldus Rutger Bregman in zijn 521 pagina’s tellende boek De Meeste Mensen Deugen. Bregman onthult dat filosofen en andere influencers door de eeuwen heen ten onrechte de verdorvenheid hebben bewierookt. Om daar heersers, koningen, dictators, bazen, autoritaire systemen en wetten mee te legitimeren.

Hij houdt een heleboel bekende en ‘er in gepompte’ verhalen tegen het licht. Zoals De Heer van de Vliegen over een groepje jongens die aanspoelen op een eiland en elkaar daar beginnen af te slachten. Zoals Het Stanford Gevangenis Experiment, waar studenten als bewakers hun medestudenten als zogenaamde gevangen gingen mishandelen. Zoals verhalen over mensen die verdronken of werden verkracht terwijl omstanders geen hand uitstaken. Bregman laat zien dat bij die gebeurtenissen soms flink is gemanipuleerd, in ieder geval bij de vaak ‘lekkere’ verslaggeving daarover. Hij had ook De Geverfde Vogel met zijn grotendeels bij elkaar geveegde ellende kunnen noemen.

Soms draaft Bregman door. Zijn weerlegging van de stelling van Steven Pinker dat de mensheid dankzij beschaving steeds minder gewelddadig is geworden, is niet overtuigend. En het is heel mooi en goed dat hij de verbroedering van Engelse en Duitse soldaten met Kerst in 1914 ten tonele voert, maar het blijft een feit dat in die Eerste Wereldoorlog uiteindelijk toch 35 miljoen slachtoffers vielen.

Jammer dat hij ook niet wat dieper ingaat op de opbouw van onze hersenen, waarin een ‘reptielenbrein’ als overblijfsel van een eerdere fase in de evolutie nog altijd zorgt voor territoriumdrang, agressie en seksuele drift. Wél noemt hij het hormoon oxytocine dat binnen een groep zorgt voor affiniteit, maar naar buiten toe juist voor afweer. Hetgeen volgens hem ook een valstrik is van de veelgeprezen empathie. Fijn voor een kleine club.

Op basis van zijn bevindingen pleit Bregman voor een maatschappij met meer humanisme, meer vrijheid, meer eigen verantwoordelijkheid, meer democratie en meer zeggenschap in buurt en bedrijf. Dat past allemaal prima bij de menselijke natuur en verschaft ons een betere, vreedzame en veiliger wereld.

Marx

Als hij als scheidsrechter bij de discussie over de menselijke moraal had moeten optreden. Wie had Marx dan laten ‘winnen’, Kosinski of Bregman? We kunnen te rade gaan bij enkele van zijn uitverkoren uitspraken en spreekwoorden.

Algemeen bekend is zijn uitspraak over het menselijk denken en de opvattingen die daarbij worden ontwikkeld:

“Het maatschappelijk zijn wordt bepaald door de materiële levensvoorwaarden waaronder de mensen in de maatschappij leven. Niet het bewustzijn van de mensen bepaalt hun materiële levensvoorwaarden, maar de materiële voorwaarden bepalen hun bewustzijn.”

Marx moet hierbij in eerste instantie gedacht hebben aan de sociaaleconomische positie van mensen. Maar hij was geen dogmaticus. Ook uit de rest van zijn werk blijkt dat ‘het maatschappelijk zijn’ best wel breder mag worden opgevat dan louter het bestaan als arbeider of kapitalist. Ook posities als man, vrouw, witte, zwarte, homo, hetero, etc. kunnen meetellen. En ‘het bewustzijn’ omvat wel wat meer dan wat ideetjes. Het gaat om voorstellingen van de ‘ik’ tot en met die van ‘de wereld’ en de keuzen die daarin gemaakt worden. Lichamelijke en geestelijke constitutie, opvoeding en onderwijs doen daarbij natuurlijk ook hun duiten in de zakjes.

Tot zo ver spelen Kosinski en Bregman bij Marx nog een gelijkspel. Hoe de keuzes van mensen uitvallen, dat hangt af van de omstandigheden. Die maken zowel goede als slechte mensen mogelijk. Dat roept onmiddellijk de vraag op naar wat de mens dan uiteindelijk doet. Hoe wordt er gehandeld, wordt er gehandeld? En dan vinden we bij Marx de beroemde stelling:

“De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen.”

Dat brengt Marx dichter bij Bregman. Bij Kosinski overheerst de verdorvenheid, de gruwel en de uitzichtloosheid, terwijl Bregman zijn best doet om, in het verlengde van zijn optimisme, te zoeken naar mogelijkheden om een betere wereld tot stand te brengen. Marx: Bregman wint met 2-1.

Overigens is geen scheidsrechter onfeilbaar. Net zo min als koningen en pausen. Marx is dat ook niet. Hij wist dat zelf. Dat blijkt o.a. uit zijn favoriete spreekwoorden, die tevens iets zeggen over hoe hij aankeek tegen de ‘condition humaine’. Het eerste geeft aan dat hij zichzelf niet beschouwde als een politieke eunuch:

“Homo sum, humani nihil a me alienum puto. Ik ben een mens, niets menselijks acht ik mij vreemd.”

Uit zijn tweede lijfspreuk blijkt zijn al eerder aangeduide afkeer van dogmatiek:

“De omnibus dubitandum. Twijfel aan alles.”

Waarvan akte! Waarvoor actie!

Dit artikel verscheen oorspronkelijk op Grenzeloos.